vocabulair p. 18-20 Flashcards
de politieagent, de politieagente
l’agent de police
l’agente de police
de autosnelweg
l’autoroute
de slagboom
la barrière
de bestelwagen
la camionette
het kruispunt
le carrefour
de bestuurder, de bestuurster
le conducteur, la conductrice
de richting
la direction
het bord
le paanneau
de overweg
le passage à niveau
het zebrapad
le passage pour piétons
de voetganger
le piéton
het fietspad
la piste cyclable
de rotonde
le rond-point
de richting
le sens
de afrit, de uitgang
la sortie
parkeren
se garer
oversteken
traverser
de rustplaats, de parkeerplaats
l’aire de repos
l’aire de stationnement
de pechstrook
la bande d’arrêt d’urgence BAU
de rechterrijktrook
la voie/ bande de circulation de droite
de linkerrijstrook
la voie/bande de circulation de gauche
de automonilist(e)
l’automobiliste
de vrachtwagen
le poids lourd
het voertuig
le véhicule
de stilstand
l’arrêt
circuleren, (door)rijden
circuler
komen uit / uitkomen op
déboucher de / sur
inhalen
dépasser
verlaten
quitter
remmen
freiner
vertraagen
ralentir
inslaan, inrijden, ingaan
s’engager (sur / dans)
tot stilstand komen
s’immobiliser
links/rechts afslaan
virer à gauche / à droite
in tegengestelde richting
en sens inverse
de veiligheidsgordel
la ceinture de sécurité
het praktisch examen
l’examen pratique
het theoretisch examen
l’examen théorique
de verkeerslichten
les feux (tricolores)
het kruispunt
l’intersection
de snelheidsbeperking
la limitation de vitesse
de voorrang
la priorité
de verkeersdrempel
le ralentisseur
voorrang verlenen
céder le passage
knipperen
clignoter
parkeren
stationner
de botsing
la collision
de spookrijder
le conducteur fantôme
de materiële schade
les dégâts matériels
de snelheidsovertreding
l’excès de vitesse
de overtreding
l’infraction
de ijzel
le verglas
glad, glibberig
glissant(e)
slippen
déraper
botsen tegen
entrer en collision (avec)
botsen tegen, aanrijden
heurter
hard botsen tegen
percuter
de controle over het voertuig verliezen
perdre le contrôle du véhicule
omverrijden
renverser
bezwijken (aan zijn verwondingen)
succomber (à ses blessures)
op slag
sur le coup
