Vocab 1.6 Flashcards
1
Q
weather
A
het weer
2
Q
climate
A
het klimaat
3
Q
atmosphere
A
de sfeer
4
Q
sky
A
de lucht, de hemel
5
Q
star
A
de ster
6
Q
moon
A
de maan
7
Q
sun
A
de zon
8
Q
sunny
A
zonnig
9
Q
rainy
A
regenachtig
10
Q
rain
A
regen, neerslag
11
Q
slut
A
de del, de slet
12
Q
fuck
A
barst, kut
13
Q
shit
A
shit
14
Q
piss off
A
rot op
15
Q
get lost, sod off
A
donder op
16
Q
fuck off
A
fikker op (v)
17
Q
go fuck yourself (lit: go get typhus/cholera)
A
krijg de tyfus, krijg de klere
18
Q
vagina, pussy, cunt (v)
A
de kut, de poes, de doos, het kutje (v)
19
Q
cock
A
de lul (v), de pik (v)
20
Q
cigarette butt, cig, ciggy
A
de peuk
21
Q
dirty
A
vies
22
Q
cigarette
A
de sigaret
23
Q
pig, pervert (lit: dirty cigarette butt)
A
de viespeuk
24
Q
umbrella
A
de paraplu, de regenscherm
25
snow
de sneeuw
26
wind
de wind
27
windly
winderig
28
cloud
de wolk
29
cloudy
bewolkt, betrokken
30
storm
de storm
31
air
de lucht
32
angry
boos, kwaad, woedend
33
bank
de bank
34
cash
het contant geld
35
coin
de munt
36
change
het kleigeld
37
credit card
de kredietkaart
38
price
prijs
39
bill
de rekening
40
invoice
de factuur
41
receipt
het reçu
42
boss
de baas, de chef
43
business
de bedrijf
44
commerce
de handel
45
luck
het geluk
46
fortune
het fortuin
47
intern
de intern, de stagiair
48
sort of, kind of
soort van
49
big deal (so what)
lekker boeien, lekker belangrijk
50
a big deal
belangrijke zaak, belangrijke kwestie
51
so what!
nou en? wat dan nog?
52
what's new?
vertel eens wat nieuws!
53
not too bad
niet zo heel slecht
54
customer
de klant
55
debt
de schuld
56
job
de baan, het werk
57
career
de carriere, het beroep, het vak
58
CV
CV, de levensloop
59
tip
de fooi, het drinkgeld
60
ATM
de pinautomaat
61
payment
de betaling
62
wage
het loon, het salaris, de weede
