Vocab 1.3 Flashcards
1
Q
body
A
het lichaam, het lijf
2
Q
head
A
het hoofd
3
Q
face
A
het gezicht
4
Q
nose
A
de neus
5
Q
mouth
A
de mond
6
Q
lip
A
de lip
7
Q
tongue
A
de tong
8
Q
tooth
A
de tand
9
Q
toothbrush
A
de tandenborstel
10
Q
toothpaste
A
de tandpasta
11
Q
chin
A
de kin
12
Q
cheek
A
de wang, de kaak
13
Q
ear
A
het oor
14
Q
eye
A
het oog
15
Q
neck
A
de nek, de hals
16
Q
throat
A
de keel
17
Q
chest
A
de borst
18
Q
back
A
de rug
19
Q
shoulder
A
de schouder
20
Q
arm
A
de arm
21
Q
hand
A
de hand
22
Q
elbow
A
de elleboog
23
Q
hip
A
de heup
24
Q
waist
A
het middel
25
leg
het been
26
foot
de voet
27
ankle
de enkel
28
voice
de stem
29
heart
het hart
30
brain
het brein
31
muscle
de spier
32
blood
het bloed
33
bone
het bot, het been
34
breath
de adem
35
stomache
de maag
36
stomachache
de maagpijn
37
hair
het haar
38
skin
de huid, het vel
39
medical
medisch
40
medication
het medicijn
41
hurt
pijnlijk zijn, pijn doen
42
pain
de pijn
43
ache
de zeurende pijn
44
injury
de blessure, het letsel
45
cure
de remedie
46
get better
better worden
47
allergy
de allergie
48
allergic
allergisch
49
weight
het gewicht
50
height
de hoogte, de lengte
51
sick
ziek
52
a cold
de kou
53
fever
de koorts
54
health
de gezondheid
55
healthy
gezond
56
unhealthy
ongezond
57
doctor
de dokter
58
hospital
het ziekenhuis
59
nurse
de verpleegster
60
patient
de patiënt
61
physical
fysiek
62
mental
mentaal
63
finger
de vinger
64
nail
de nagel
65
thumb
de duim
66
help
de hulp
67
terrible
verschrikkelijk, vreselijk
68
human
de mens
69
idea
de idee
70
inside
binnen
71
outside
uit, buiten
72
in
in
73
above
boven
74
below
onder
75
finally
uiteindelijk
76
last
laatste
77
next
volgend
78
penultimate
voorlaatst
79
last time
laatste keer
80
last minute
allerlaatste moment
81
funny
grappig, leuk, plezant
82
hilarious
hilarisch, komisch
83
laugh
de lach
84
laughter
het gelach
85
smile
de lach, de glimlach
86
giggle
het giechelen
87
exit
de uitgang
88
entrance
de ingang
