Vocab 1.2 Flashcards
1
Q
city
A
de stad
2
Q
country
A
het land
3
Q
car
A
de auto, de wagen
4
Q
bus
A
de bus
5
Q
taxi
A
de taxi
6
Q
bike
A
de fiets
7
Q
airplane
A
het vliegtuig
8
Q
hotel
A
het hotel
9
Q
sea
A
de zee
10
Q
trip
A
de reis
11
Q
a bag
A
de tas, de zak
12
Q
work
A
het werk
13
Q
question
A
de vraag
14
Q
ask a question
A
een vraag stellen
15
Q
answer
A
het antwoord, de respons
16
Q
clothes
A
de kleding
17
Q
hat
A
de hoed
18
Q
shirt
A
het hemd, het shirt
19
Q
T-shirt
A
het T-shirt
20
Q
trousers
A
de lange broek
21
Q
underpants
A
de onderbroek
22
Q
shorts
A
de broek
23
Q
sweatshirt
A
de trui
24
Q
jacket
A
de jas, het jacket
25
Q
suit
A
het pak, het kostuum
26
Q
skirt
A
de rok
27
Q
dress
A
de jurk, de japon
28
Q
dressed
A
gekleed
29
Q
naked
A
naakt, bloot
30
Q
closet
A
de kast
31
Q
shoes
A
de schoen
32
Q
boots
A
de laars, de bot
33
Q
flip-flops
A
de teenslipper
34
Q
swimsuit
A
het badpak