Vocab 1.4 Flashcards
1
Q
part, section
A
het stuk, het deel
2
Q
game
A
het spel, het spelletje
3
Q
newspaper
A
de krant, de gazet
4
Q
magazine
A
het tijdschrift
5
Q
season
A
het seizoen, het jaargetijde
6
Q
spring
A
de lente
7
Q
summer
A
de zomer
8
Q
autumn
A
de herfst
9
Q
winter
A
de winter
10
Q
then
A
daarna, vervolgens
11
Q
so, therefore
A
dus
12
Q
so, then
A
dan
13
Q
too, also
A
ook
14
Q
too, furthermore
A
ook, verder, daarbovenop
15
Q
too, to excess
A
te
16
Q
too, overly
A
al te
17
Q
too much
A
te veel
18
Q
so much
A
zoveel