Voc. Thomas More, Utopia: Onmoetingen In Antwerpen Flashcards

1
Q

Ego

A

Mei
Ik, mij
Persoonlijk voornaamwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interim

A

Intussen
Bijwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ibi

A

Daar
Bijwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dum

A

+ indicatief
Terwijl
Voegwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Versari

A

Versor, versatus sum
Zich bevinden, verblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Saepe

A

Dikwijls
Bijwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Inter

A

+ accusatief
Voorzetsel
Tussen, tijdens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alius

A

Alia, aliud
Onbepaald voornaamwoord
Ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Natus

A

Nati
Zoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Magnus

A

Magna, magnum
Groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fides

A

Fidei
Trouw, vertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Locus

A

Loci
Plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Apud

A

+ accusatief
Voorzetsel
Bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Suus

A

Sua, suum
Bezittelijk voornaamwoord
Zijn, haar, hun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Honestus

A

Honesta, honestum
Eervol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dignus

A

Digna, dignum
+ ablatief
(Iets) waard, waardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Doctus

A

Docta, doctum
Geleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Enim

A

Voegwoord
Want, immers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bonus

A

Bona, bonum
Goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

iam

A

Bijwoord
Al, reeds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tum

A

Bijwoord
Dan, toen, op dat moment

22
Q

Plus

A

Bijwoord
Meer

23
Q

Quattuor

A

Telwoord
Vier

24
Q

Mensis

A

Mensis
Mannelijk
Maand

25
Q

Abesse

A

Absum, afui, /
Afwezig zijn

26
Q

Domus

A

Domus
Vrouwelijk
Huis

27
Q

Hic

A

Haec, hoc
Aanwijzend voornaamwoord
Deze, dit

28
Q

Cum

A

• +conjuctief (voegwoord)
Toen, omdat, hoewel
• + indicatief (voegwoord)
Toen, wanneer, als
• +ablatief (voorzetsel)
(Samen) met

29
Q

Dies

A

Diei
Mannelijk/vrouwelijk
Dag

30
Q

Quidam

A

Quaedam, quoddam
Onbepaald voornaamwoord
Een, één of andere

31
Q

In

A

Voorzetsel
• +ablatief: in, op
• +accusatief: naar, tegen, tot bij

32
Q

Templum

A

Templi
Tempel

33
Q

Divus

A

Diva, divum
Goddelijk

34
Q

Opus

A

Operis
Onzijdig
Werk, arbeid

35
Q

Pulcher

A

Pulchra, pulchrum
Mooi

36
Q

Populus

A

Populi
Volk

37
Q

Res

A

Rei
Zaak

38
Q

Divinus

A

Divina, divinum
Goddelijk

39
Q

Parare

A

Paro, paravi, paratum
Klaarmaken

40
Q

Inde

A

Bijwoord
Vandaar

41
Q

Redire

A

Redeo, redii, reditum
Terugkeren

42
Q

Forte

A

Bijwoord
Toevallig

43
Q

Videre

A

Video, vidi, visum
Zien

44
Q

Hospes

A

Hospitis
Mannelijk
Gast, gastheer, vreemdeling

45
Q

Ex

A

+ ablatief
Voorzetsel
Uit, van

46
Q

Vultus

A

Vultus
Gezicht

47
Q

Atque

A

Voegwoord
En

48
Q

Habitus

A

Habitus
Houding, uiterlijk

49
Q

Esse

A

Sum, fui, /
Zijn

50
Q

Videri

A

Videor, visus sum
Blijken, schijnen