Voc. Thomas More, Utopia: Onmoetingen In Antwerpen Flashcards
1
Q
Ego
A
Mei
Ik, mij
Persoonlijk voornaamwoord
2
Q
Interim
A
Intussen
Bijwoord
3
Q
Ibi
A
Daar
Bijwoord
4
Q
Dum
A
+ indicatief
Terwijl
Voegwoord
5
Q
Versari
A
Versor, versatus sum
Zich bevinden, verblijven
6
Q
Saepe
A
Dikwijls
Bijwoord
7
Q
Inter
A
+ accusatief
Voorzetsel
Tussen, tijdens
8
Q
Alius
A
Alia, aliud
Onbepaald voornaamwoord
Ander
9
Q
Natus
A
Nati
Zoon
10
Q
Magnus
A
Magna, magnum
Groot
11
Q
Fides
A
Fidei
Trouw, vertrouwen
12
Q
Locus
A
Loci
Plaats
13
Q
Apud
A
+ accusatief
Voorzetsel
Bij
14
Q
Suus
A
Sua, suum
Bezittelijk voornaamwoord
Zijn, haar, hun
15
Q
Honestus
A
Honesta, honestum
Eervol
16
Q
Dignus
A
Digna, dignum
+ ablatief
(Iets) waard, waardig
17
Q
Doctus
A
Docta, doctum
Geleerd
18
Q
Enim
A
Voegwoord
Want, immers
19
Q
Bonus
A
Bona, bonum
Goed
20
Q
iam
A
Bijwoord
Al, reeds