voc. p.60-63 Flashcards
een verarming
un appauvrissement
het contant geld
l’argent liquide (m)
een daling
une baisse
een betalingsbalans
une balance des paiements
een bankkaart
une carte bancaire
een kredietkaart
une carte crédit
het cliënteel
la clientèle
een kloof
un clivage/un fossé
een zichtrekening
un compte à vue
een spaarrekening
un compte d’épargne
de concurrentie
la concurrence
de schuldeiser
un créancier
een groei
une croissance
een geldautomaat
un distributeur de billets
een markteconomie
une économie de marché
een bloei
un essor
de uitsluiting
l’exclusion (f)
het beheer
la gestion
een stijging
une hausse
een deurwaarder
un huissier
de (on)gelijkheid/de loonkloof
l’(in)égalité (salariale) (f)
de integratie
l’intégration (f)
een spaarboekje
un livret d’epargne
de arbeidsklachten
la main-d’oeuvre
het kleingeld
la monnaie
het gemiddelde
la moyenne
een noodzaak
une nécessité
de productiviteit
la productivité
de welvaart
la prospérité
de rationalisering
la rationalisation
een korting/vermindering
une réduction
een herstructurering
une restructuration
het leefloon/minimuminkomen
le salaire/revenu minimum
de statistieken
les statistiques (f)
de schuld(enlast)
l’endettement/de surendettement
de werkloosheidsgraad
le taux de chômage
gegoed
aisé(e)
bank-
bancaire
blut/beroofd (van)
démuni(e) (de)
buitensporig
exorbitant(e)
begunstigd/goed bedeeld
favorisé(e)
financieel
financier/financière
eenouder-
monoparental(e)
zorgwekkend/problematisch
précaire
geldig
valable
stijgen/verhogen
augmenter
verminderen/dalen
baisser
(be)dekken
couvrir
verminderen
diminuer/réduire
besparen/zuinig omgaan met
économiser
ontlenen
emprunter (à)
verspillen
gaspiller
terugbetalen
rembourser
vereffen/voldoen/betalen
s’acquitter de
verslechteren
se détériorer
schulden maken
s’endetter
storten
verser
minder
moins de (+ subst.)
minder dan
moins que
de eindjes moeilijk aan elkaar kunnen knopen
avoir du mal à joindre les deux bouts
een bloei kennen
connaître un essor
het gaat goed/slecht met de economie
l’économe se porte bien/mal
ongedekt zijn
être a découvert
blut zijn
être à sec
in het rood staan
être dans le rouge
failliet gaan
faire faillite
rijk worden
faire fortune
zijn budget beheren
gérer son budget
naïef zijn/voor zoete koek slikken
prendre pour argent comptant
rijk zijn
rouler sur l’or
bijdragen in de kosten
subvenir aux frais
halftijds werken
travailler à mitemps/à temps partiel.
in armoede leven
vivre dans la précarité