voc. p.31-33 Flashcards
1
Q
een impulsaankoop
A
un achat d’impulsion
2
Q
een verzekering
A
une assurance
3
Q
de productieketen
A
la chaîne de production
4
Q
de handel
A
le commerce
5
Q
het omhulsel/de verpakking
A
le conditionnement
6
Q
een consument
A
un consommateur
7
Q
een kost
A
un coût
8
Q
een uitgave
A
une dépense
9
Q
een dosis
A
une dose
10
Q
een verpakking
A
un emballage
11
Q
een bedrijf
A
une entreprise
12
Q
een gamma/een aanbod
A
une gamme
13
Q
een grootwarenhuis
A
une grande surface
14
Q
de import
A
l’importation (f)
15
Q
een investering
A
un investissement
16
Q
de woning/het wonen
A
le logement
17
Q
het schoolmateriaal
A
le matériel scolaire
18
Q
een bedrag
A
un montant
19
Q
het percentage
A
le pourcentage
20
Q
de koopkracht
A
le pouvoir d’achat
21
Q
de productie
A
la production
22
Q
een wit product
A
un produit blanc
23
Q
een merkproduct
A
un produit de marque