Voc: Le monde economique et financier Flashcards

1
Q

De factuurprijs

A

Le prix de facture / de facturation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gelden

A

Être valable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In rekening brengen

A

Facturer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… te veel berekenen

A

Facturer … en top / en excédent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De nettoprijs

A

Le prix net

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De brutoprijs

A

Le prix brut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De onjuiste prijs

A

Le prix incorrect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit voorraad leverbaar

A

Livrable de stock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een artikel schrappen

A

Supprimer un article

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De invoerrechten

A

Les droits d’entrée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De uitvoerrechten

A

Les droits de sortie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De scherpe concurrentie

A

La concurrence acharnée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met ingang van 20 september

A

À partir du / à dater du 20 septembre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op de markt brengen

A

Lancer / mettre en vente / mettre sur le marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De lay-out

A

La mise en page

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beogen

A

Envisager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De nieuwwaarde

A

La valeur à neuf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een reclame-actie

A

Une action publicitaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De belangstelling opwekken van

A

Éveiller l’intérêt de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op aanvraag leveren

A

Fournir / livrer sur demande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De ware grootte

A

Le grandeur nature

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een industriezone

A

Un zoning industriel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Afvoeren / doen wegvloeien

A

Écouler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verdrinken / overstromen

A

Inonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De verpakking

A

Le conditionnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

De verpakking in een spuitbus

A

Le conditionnement en bombe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

De verpakking in een bus

A

Le conditionnement en tube

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Een bak (bier)

A

Un casier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Een blik

A

Une can(n)ette

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Een vacuümverpakking

A

En emballage sous vide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Een bakje

A

En barquette

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Een folder

A

Un dépliant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Een brochure

A

une brochure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Een catalogus

A

Un catalogue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Een klantenkaart

A

Une carte de fidélité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Aan de halve prijs

A

À moitié prix

37
Q

Aan een spotprijs

A

À un prix dérisoire

38
Q

Een overeenkomst sluiten

A

Conclure un accord

39
Q

Akkoord gaan met iets, iets onderschrijven

A

Souscrire à quelque chose

40
Q

Een verbintenis aangaan

A

Contracter un engagement

41
Q

Een contract verbreken

A

Rompre un contrat

42
Q

Iedere verantwoordelijkheid afwijzen

A

Décliner toute responsabilité

43
Q

Een som terubetalen

A

Rembourser une somme

44
Q

Zich in de schulden werken

A

S’endetter

45
Q

Een schuld afschrijven

A

Amortir une dette

46
Q

De uitgaven beperken

A

Restreindre les dépenses

47
Q

Een schadevergoeding eisen

A

Réclamer des dommages intérêt

48
Q

De vereiste voorwaarden

A

Les conditions requises

49
Q

Een wederzijds akkoord

A

Un accord mutuel

50
Q

De instemming van de betrokken partijen

A

Le consontement des intéressés

51
Q

De duur van een contract

A

La durée d’un contrat

52
Q

De geldigheid van een contract

A

La validité d’un contrat

53
Q

Een dubieuze schuldvordering

A

Une créance douteuse

54
Q

Een voorziene uitgave

A

Une dépense envisagée

55
Q

Een verworven recht

A

Un droit acquis

56
Q

Een som toekennen

A

Allouer une somme

57
Q

De belangen schaden

A

Nuire aux intérêts

58
Q

Ergens belang bij hebben

A

Avoir intérêt à

59
Q

Na aftrek van

A

Déduction fait

60
Q

De niet-betaling (van een factuur)

A

Le non-paiement

61
Q

De belastbare som

A

La somme imposable

62
Q

Het aanslagjaar

A

L’année d’imposition

63
Q

De verplaatsingskosten

A

Les frais de déplacement / transport

64
Q

De levensstandaard

A

Le niveau de vie

65
Q

de koopkracht

A

Le pouvoir d’achat

66
Q

Een inbreuk op de regels

A

Une infraction aux règles

67
Q

Overeenkomstig de regels handelen

A

Agir conformément aux règles

68
Q

Ter info

A

À titre d’information

69
Q

De draagwijdte van een mandaat

A

la portée d’un mandat

70
Q

Een opdrachtgever

A

Un mandant

71
Q

Een gemandateerde

A

Un mandataire

72
Q

Stilzwijgend

A

Tacite

73
Q

Een geldschieter

A

Un bailleur de fonds

74
Q

Een blanco strafblad

A

Un cassier judificaire vierge

75
Q

De grondwet

A

La Constitution

76
Q

Op heterdaad

A

En flagrant délit

77
Q

De overmacht

A

Le force majeur

78
Q

het vonnis

A

Le jugement / la sentence

79
Q

Het lastenboek

A

Le cahier des charges

80
Q

De concurrentiekracht

A

Le compétitivité

81
Q

De oneerlijke concurrentie

A

La concurrence déloyale

82
Q

De werkzoekende

A

Le demandeur d’emploi

83
Q

Het zwangerschapsverlof

A

Le congé de maternité

84
Q

De arbeidskrachten

A

La main d’oeuvre

85
Q

Failliet gaan

A

Faire faillite

86
Q

OCMW

A

CPAS

87
Q

Het ontwikkelingsland

A

Le pays en développement

88
Q

De streepjescode

A

Le code-barres

89
Q

Het namaak

A

La contrefaçon