Voc. Examen December Flashcards
Alle woorden (geen dubbele): - DGB, I, 1 - DBG, VI, 13 - DBG, VI, 14 - DBG, VI, 16 - Frequente woordenschat syllabus: grammatica
A(b)
Voorzetsel + ablatief
1. Van(af), (van)uit
2. Sinds
3. Door (bij een passief werkwoord)
Alius
Alia, aliud
Ander
Appellare
Appello, appellavi, appellatum
1 aanspreken, aanroepen
2 noemen, benoemen (tot)
Differre
Differo, distuli, dilatum
1 verspreiden
2 verschillen
Dividere
Divido, divisi, divisum
(Ver)delen, splitsen; scheiden
Flumen
Fluminis
(O.)
Rivier, stroom
Hic
Haec, hoc
Deze/dit
In
Voorzetsel:
+ accusatief: (duidt een richting aan)
1. Naar, tot (in)
2. Tegen(over)
3. Met het oog op
+ ablatief: in; op; bij (duidt een plaats aan)
Instituere
Instituo, institui, institutum
1) oprichten, instellen
2) onderwijzen, onderrichten
Inter
Voorzetsel + accusatief
1) tussen, onder, te midden van
2) tijdens, gedurende
Ipse
Ipsa, ipsum
Zelf
Persoonlijk/Verwijzend voornaamwoord
Lex
Legis
(V.)
Wet
Lingua
Linguae
(V.)
1) tong
2) taal
Noster
Nostra, nostrum
Ons
Bezittelijk voornaamwoord
Omnis
Omnis, omne
1) ieder, elk
2) geheel, volledig
3) (mv.) alle(n); alles
Pars
Partis
(V.)
1) deel, stuk
2) zijde, kant
Qui
- Betrekkelijk voornaamwoord:
Qui, quae, quod
Die/dat - Onbepaald:
Qui, qua, quod- een (of ander)
- (mv.) enige(n)
Se
(Acc.), gen. sui, dat. sibi, abl. se
1 zich; elkaar
2 hij, zij (in een infinitiefzin)
Tertius
Tertia, tertium
Derde
Tres
Tres, tria
Drie
Unus
Una, unum
één
Abesse
Absum, afui, -
1) weg zijn, afwezig zijn
2) verwijderd zijn
Ad
Voorzetsel + accusatief
1) naar, tot (aan)
2) bij, aan
3) om te (bij een gerundium)
Animus
Animi
(M.)
1) ziel, geest
2) gemoed, hart
Atque
En
Voegwoord
Aut
Of
Voegwoord
Bellum
Belli
(O.)
Oorlog
Causa
Causae
(V.)
1 oorzaak, reden
2 rechtszaak, proces
Cedere
Cedo, cessi, cessum
1) (voort)gaan
2) weggaan, wijken
Colere
Colo, colui, cultum
1. bebouwen, bewerken
2. (be)wonen
3. verzorgen, versieren
4. vereren, aanbidden
Com-
(con-, co-)
Prefix bij werkwoorden
1 bijeen-, samen-
2 grondig
Contendere
Contendo, contendi, contentum
1 (aan)spannen, strak aantrekken
2 (zich) inspannen
3 strijden, vechten
Cum
• Voegwoord:
+ indicatief: toen, wanneer
+ conjuctief:
1) toen
2) omdat
3) hoewel
• Voorzetsel + ablatief: (samen) met
De
Voorzetsel + ablatief
1) van(af), (van)uit
2) over, betreffende
Esse
Sum, fui, -
1) zijn, bestaan
2) hebben (met datief van de bezitter)
(koppelwerkwoord)
Fere
Bijwoord
Bijna
Finis
Finis
(M.)
1) grens, einde
2) (mv.) gebied
Fortis
Fortis, forte
1) sterk, krachtig
2) moedig, dapper, flink
Gerere
Gero, gessi, gestum
1) dragen, voeren
2) maken, doen
Humanus
Humana, humanum
Menselijk
In-
(Im-)
Prefix bij werkwoorden
1) In-, binnen-
2) on-, -loos (vb. impar = ongelijk)
Is
Ea, id
1) die/dat
2) hij/zij/het
Longus
Longa, longum
Lang
Parum
Bijwoord
Te weinig, niet genoeg
Parvus
Parva, parvum
Klein
Portare
Porto, portavi, portatum
Dragen, brengen
Prae-
Prefix bij werkwoorden
Voorop-, voor-, op voorhand
Proelium
Proelii
(O.)
Strijd, gevecht
Prohibere
Prohibeo, prohibui, prohibitum
Verhinderen, beletten, tegenhouden
Propior
Propior, propius
Gen. Propioris
Dichterbij
(+ datief)
Provincia
Provinciae
(V.)
Provincie, wingewest
-que
Voegwoord
En
Quod
Voegwoord + indicatief
1) omdat
2) dat
Quoque
Bijwoord
Ook
Reliquus
Reliqua, reliquum
Overig, ander
Saepe
Bijwoord
Vaak, dikwijls
Suus
Sua, suum
Zijn, haar, hun
-tas
-tatis
(V.)
Suffix/Achtervoegsel bij substantieven
-heid, -te, -schap
(Duidt een eigenschap aan)
Bv. veritas: waarheid
Tendere
Tendo, tetendi, tentum/tensum
1) spannen, aantrekken
2) gaan (naar)
3) streven naar, zich inspannen
Trans
Voorzetsel + accusatief
1) over (… heen)
2) aan de overkant van
-tus/ -sus
-us
(M.)
Suffix/Achtervoegsel bij substantieven
De …ing, het …en
(Duidt een handeling/werking aan)
Bv. Motus: beweging; usus: gebruik
Virtus
Virtutis
(V.)
1) dapperheid, moed
2) voortreffelijkheid, deugdzaamheid
Ac
Voegwoord
En
Admittere
Admitto, admisi, admissum
Toelaten, toestaan
Aliqui(s)
- Zelfstandig: aliquis, aliquis, aliquid; iemand, iets
- Bijvoeglijk: aliqui, aliqua, aliquod; een of ander
- (Mv.) sommige(n), enige(n)
Apud
Voorzetsel + accusatief
Bij
Caedes
Caedis
(V.)
Moord, doodslag; bloedbad, slachting
Gen. + causa
Achterzetsel
Wegens, omwille van
Constituere
Constituo, constitui, constitutum
1) oprichten, aanleggen, bouwen
2) bepalen, vaststellen; besluiten
Currere
Curro, cucurri, cursum
Lopen, rennen
Geheugensteuntje: koersen
Decernere
Decerno, decrevi, decretum
Beslissen; oordelen
Geheugensteuntje: decreet
Facere
Facio, feci, factum
1) doen
2) maken
Geheugensteuntje: faire
Facinus
Facinoris
(O.)
Misdaad, schanddaad
Honor
Honoris
(M.)
Eer(betoon); (ere)ambt
Idem
Eadem, idem
Dezelfde/hetzelfde
Ille
Illa, illud
Die/dat
Inter-
Prefix bij werkwoorden
Ertussen
Interesse
Intersum, interfui, - (+ dat.)
1) zijn/liggen tussen
2) aanwezig zijn bij
Magnus
Magna, magnum
Groot
Nam
Voegwoord
Want, namelijk, immers
Numerus
Numeri
(M.)
Getal; aantal
Poena
Poenae
(V.)
1) straf
2) boete
Praemium
Praemii
(O.)
Beloning
Pro-
Prefix bij werkwoorden
Voor-, vooruit-
Publicus
Publica, publicum
Openbaar, van de staat
Quidam
• Zelfstandig:
Quidam, quaedam, quiddam
Iemand; iets
• Bijvoeglijk:
Quidam, quaedam, quoddam
Een (zeker)
• Meervoud: enige(n), enkele(n)
Res
Rei
(V.)
Zaak, ding, voorwerp, aangelegenheid
Si
Voegwoord + indicatief/conjuctief
Indien, als
Annus
Anni
(M.)
Jaar
Arma
Armorum
(O. Mv.)
Wapens
Auctoritas
Auctoritatis
(V.)
1) macht, gezag
2) aanzien, invloed
Autem
Voegwoord
Echter, maar
Certus
Certa, certum
1) zeker
2) vast(gesteld), bepaald
Considere
Consido, consedi, consessum
1) gaan zitten, plaatsnemen
2) zich vestigen, gaan wonen
Geheugensteuntje: < cum + sedere: zitten bij
Convenire
Convenio, conveni, conventum
1) samenkomen, zich verzamelen
2) overeenkomen, overeenstemmen
Dignus
Digna, dignum
(+ ablatief)
Waard(ig)
Etiam
Voegwoord
Ook, zelfs
E(x)
Voorzetsel + ablatief
(Van)uit, van(af)
Ex-/e-
Prefix bij werkwoorden
1) uit-, weg-
2) tot het einde
Habere
Habeo, habui, habitum
1) hebben; houden
2) beschouwen als
Huc
Bijwoord
Hierheen
Locus
Loci
(M.)
Plaats
Medius
Media, medium
Middelste; in het midden (van)
Mori
Morior, mortuus sum
Sterven
Mors
Mortis
(V.)
Dood
Multus
Multa, multum
Veel
Non
Bijwoord
Niet, geen
Numquam
Bijwoord
Nooit
Par
Gen. Paris
(+ datief)
Gelijk (aan)
Parere
Pareo, parui, - (+datief)
Gehoorzamen
Princeps
Gen. Principis
Eerste, voornaamste
Regio
Regionis
(V.)
Gebied, streek
Sub-
Prefix bij werkwoorden
1) onder-
2) aan de voet van iets
Tempus
Temporis
(O.)
Tijd(stip)
Totus
Tota, totum
(Ge)heel, totaal, volledig
Unde
Bijwoord
Vanwaar, waarvandaan
Undique
Bijwoord
Overal (vandaan)
Ab-
(A-, abs-, au-)
Prefix bij werkwoorden
Af-, weg-
Accidere
Accido, accidi, -
Gebeuren, voorvallen
Alius … alius
- de ene … de andere
- (mv.) sommige(n) … andere(n)
Anima
Animae
(V.)
1. Adem
2. Ziel
Confidere
Confido, confisus sum (+ datief)
Vertrouwen (op)
Consuescere
Consuesco, consuevi, consuetum
Gewoon worden
Deus
Dei
(M.)
God
Dicere
Dico, dixi, dictum
Zeggen; spreken; noemen
Dis-
Prefix bij werkwoorden
Uiteen-, weg-
Discere
Disco, didici, -
Leren, (be)studeren
Duo
Duae, duo
Twee
Efferre
Effero, extuli, elatum
Naar buiten dragen/brengen, wegvoeren
Ego
Gen. mei, dat. mihi, acc./abl. me
Ik
(Verbogen: mij)
Et
Voegwoord
1. en
2. ook
3. zelfs
Et … et
Zowel … als
Existimare
Existimo, existimavi, existimatum
1) schatten, (waard) achten
2) (be)oordelen, beslissen
3) menen, denken, geloven
Ibi
Bijwoord
Daar
Ire
Eo, ii, itum
Gaan
Itaque
Voegwoord
Daarom, dus, bijgevolg
Iuvenis
Iuvenis
(M.)
Jongeman
Littera
Litterae
(V.)
1) letter
2) (mv.) brief; literatuur
Magnitudo
Magnitudinis
(V.)
Grootte (subs.)
Mandare
Mando, mandavi, mandatum
1) toevertrouwen
2) opdragen, bevelen
Manere
Maneo, mansi, mansum
1) blijven (bestaan)
2) wachten, te wachten staan
Memoria
Memoriae
(V.)
Geheugen; herinnering
Metus
Metus
(M.)
Vrees, angst
Miles
Militis
(M.)
Soldaat
Mittere
Mitto, misi, missum
Sturen, zenden
Mortalis
Mortalis, mortale
Sterfelijk
Motus
Motus
(M.)
Beweging
Natura
Naturae
(V.)
Natuur; aard, karakter
Neque
Voegwoord
En niet, ook niet; maar niet
Neque … neque
Noch … noch, niet … niet
Nonnullus
Nonnulla, nonnullum
1) tamelijk groot/veel
2) (mv.) enkele(n), sommige(n)
Parens
Parentis
(M./v.)
Ouder: (m.) vader, (v.) moeder
Per-
Prefix bij werkwoorden
Door-, door en door
Persuadere
Persuado, persuasi, persuasum
(+ datief)
Overtuigen; overhalen
Plerique
Pleraeque, pleraque
(Mv.)
De meeste; zeer veel
-que = onverbuigbaar suffix
Post
Voorzetsel + accusatief
Achter; na
Potestas
Potestatis
(V.)
Macht, gezag
Praesidium
Praesidii
(O.)
1) bescherming, hulp
2) wachtpost, garnizoen
Praeterea
Bijwoord
Bovendien, daarenboven
Primus
Prima, primum
Eerste
Putare
Puto, putavi, putatum
1) menen, denken, geloven
2) schatten, (waard) achten
Ratio
Rationis
(V.)
1) verstand, inzicht
2) redenering, denkwijze
3) reden, argument
4) zaak, aangelegenheid
Re-
(Red-)
Prefix bij werkwoorden
Terug-, her-
Sidus
Sideris
(O.)
Ster; sterrenbeeld
Suadere
Suado, suasi, suasum
(+ datief)
Aanraden; raad geven
Tantus
Tanta, tantum
Zo groot; zoveel
Terra
Terrae
(V.)
1) aarde, grond
2) land, streek
-tio/ -sio
-onis
(V.)
Achtervoegsel bij substantieven
De …ing, het …en
(Duidt een handeling/werking aan)
Bv. actio: handeling; defensio: verdediging)
Tradere
Trado, tradidi, traditum
Overdragen, overleveren
Geheugensteuntje: traditie
Transire
Transeo, transii, transitum
1) overgaan, oversteken
2) voorbijgaan
-tudo
-dinis
(V.)
Achtervoegsel bij substantieven
-heid, -te, -schap
(Duidt een eigenschap aan)
Bv. valetudo: gezondheid
Una
Bijwoord
Tegelijk, samen
Ut
Voegwoord + conjuctief
1) opdat, om te
2) zodat
3) dat, (om) te
Uti
Utor, usus sum
(+ ablatief)
Gebruiken, gebruikmaken van
Vacare
Vaco, vacavi, vacatum
1) leeg zijn
2) vrij zijn van, zijn zonder (+ abl.)
3) (vrije) tijd hebben
Vacuus
Vacua, vacuum
1) leeg
2) vrij van, zonder (+ abl.)
Velle
Volo, volui, /
Willen
Videri
Videor, visus sum
Schijnen, lijken; blijken
(koppelwerkwoord)
Vis
Acc. vim, abl. vi
(V.)
Defectief substantief (de genitief en de datief bestaan niet)
1) kracht, sterkte
2) geweld(daad)
Rosa
Rosae
(V.)
Roos
Avus
Avi
(M.)
Grootvader, opa
Donum
Doni
(O.)
Geschenk
Puer
Pueri
(M.)
Jongen, knaap
Ager
Agri
(M.)
Akker, veld
Vir
Viri
(M.)
Man
Dux
Ducis
(M./v.)
Leider/Leidster
Corpus
Corporis
(O.)
Lichaam
Gens
Gentis
(V.)
Volk
Stam: gent-
❗️Gen. mv: gent-ium
-> bij mannelijke en vrouwelijke substantieven van de gemengde verbuiging: als de stam eindigt op 2 of meer medeklinkers, dan wordt de uitgang van de gen. mv. -ium in plaats van -um ❗️
Mare
Maris
(O.)
Zee
❗️Onzijdige substantieven van de gemengde verbuiging op -e, -al of -ar hebben enkele afwijkende uitgangen (deze substantieven gedragen zich als een adjectief):
- abl. enk op -i (i.p.v. -e)
- gen. mv op -ium (i.p.v. -um)
- nom./acc./voc. mv op -ia (i.p.v. -a)❗️
Animal
Animalis
(O.)
Levend wezen; dier
❗️Onzijdige substantieven van de gemengde verbuiging op -e, -al of -ar hebben enkele afwijkende uitgangen (deze substantieven gedragen zich als een adjectief bij sommige naamvallen):
- abl. enk op -i (i.p.v. -e)
- gen. mv. op -ium (i.p.v. -um)
- nom./acc./voc. mv. op -ia (i.p.v. -a)❗️
Cornu
Cornus
(O.)
1. Hoorn
2. Vleugel (van een leger)
❗️ Bekijk de verbuiging van dit woord. Je moet deze verbuiging niet kennen, wel herkennen (dus je moet hem eigenlijk wel kennen). ❗️
Domus
Domus
(V.)
Huis
❗️ Domus is een buitenbeentje in de u-verbuiging. Het heeft enkele uitgangen van de mannelijke o-verbuiging type avus:
Abl. Enk. = domo
Acc. Mv. = domos
Gen. Mv. = domorum ❗️
Bonus
Bona, bonum
Goed
Miser
Misera, miserum
Ongelukkig, ellendig, armoedig
❗️Om de stam te bepalen moet je kijken naar vrouwelijk en onzijdig ❗️
Niger
Nigra, nigrum
Zwart, donker
❗️Om de stam te bepalen moet je kijken naar vrouwelijk en onzijdig ❗️
Pulcher
Pulchra, pulchrum
Mooi
❗️Om de stam te bepalen moet je kijken naar vrouwelijk en onzijdig ❗️
Celer
Celeris, celere
Snel, vlug
Dulcis
Dulcis, dulce
1. Zoet
2. Aangenaam
Ingens
Ingens, ingens (❗️Gen. Ingent-is)
Reusachtig, zeer groot
Fieri
Fio, factus sum
1. Worden, ontstaan, gebeuren
2. Gedaan worden, gemaakt worden
(Koppelwerkwoord)
Interest
(+ gen. of vr. bez. vnw.)
Het is van belang (voor)
Geheugensteuntje: < interesse
Meminisse
Memini (+ gen.)
Zich herinneren, denken aan
Geheugensteuntje: < memoire/memory
Ignarus
Ignara, ignarum (+ gen.)
Onervaren, onwetend
Geheugensteuntje: < to ignore
Potens
Gen. Potentis
1. Machtig, krachtig
2. In staat (tot) (+ gen.)
Similis
Similis, simile (+ gen./dat.)
Gelijkend (op), gelijk (aan)
Geheugensteuntje: < similar
Credere
Credo, credidi, creditum (+ dat.)
1. Geloven
2. Vertrouwen
Geheugensteuntje: < croire/credibility
Servire
Servio, servivi, servitum (+ dat.)
Slaaf zijn, dienen
Geheugensteuntje: < servus
Finitimus
Finitima, finitimum (+ dat.)
Aangrenzend, naburig
Frui
Fruor, fructus sum/fruitus sum (+ abl.)
Genieten (van)
Geheugensteuntje: “ik geniet van fruit”
Niti
Nitor, nisus/nixus sum (+ abl.)
Steunen/Leunen op
Potiri
Potior, potitus sum (+ gen./abl.)
Bemachtigen, verkrijgen
Geheugensteuntje:
< potens: machtig
< potentieel hebben om: de macht hebben om iets te doen
Complere
Compleo, complevi, completum (+ abl.)
Vullen (met)
Ad-
Prefix bij werkwoorden
Aan-, toe-
Arbitrari
Arbitrator, arbitratus sum
Menen, oordelen, denken, geloven
Circum-
Prefix bij werkwoorden
Rond-, om-
Circumvenire
Circumvenio, circumveni, circumventum
Omgeven, omringen, omsingelen
Copia
Copiae
(V.)
1) voorraad, hoeveelheid, menigte
2) gelegenheid, mogelijkheid
3) (mv.) troepen, strijdkrachten
De-
Prefix bij werkwoorden
Weg-, neer-
Dedere
Dedo, dedidi, deditum
Overgeven, uitleveren; wijden aan
Deficere
Deficio, defeci, defectum
1) ontrouw worden, overlopen
2) ontbreken, tekortschieten
Flamma
Flammae
(V.)
Vlam, vuur
Genus
Generis
(O.)
1) geboorte, afstamming, herkomst
2) geslacht, familie; stam, volk
3) soort, type; wijze, manier
Gravis
Gravis, grave
1) zwaar; lastig
2) ernstig; belangrijk
Homo
Hominis
(M.)
Mens
Immanis
Immanis, immane
Onmetelijk, reusachtig, enorm (groot)
Membrum
Membri
(O.)
1) (lichaams)deel
2) (mv.) ledematen
Nisi
Voegwoord + indicatief/conjuctief
Als niet, indien niet, tenzij
Numen
Numinis
(O.)
Goddelijke wil/macht; god
Ob
Voorzetsel + accusatief
Wegens, om
Periculum
Periculi
(O.)
Gevaar, risico
Posse
Possum, potui, -
Kunnen
Pro
Voorzetsel + ablatief
1) ten voordele van
2) in plaats van
3) in verhouding tot
Reddere
Reddo, reddidi, redditum
Teruggeven
Sed
Voegwoord
Maar
Supplicium
Supplicii
(O.)
1) smeekbede, gebed
2) doodstraf, terechtstelling
Vita
Vitae
(V.)
Leven
Vivus
Viva, vivum
Levend, in leven