Voc: DBG, VI, 13 Flashcards
ac
voegwoord
en
ad
voorzetsel + acc.
1. naar, tot (aan)
2. bij, aan
3. om te (bij een gerundium(=werkwoordelijk substantief))
admittere
admitto, admisi, admissum
toelaten, toestaan
aliqui(s)
- zelfstandig: iemand; iets: aliquis, aliquis, aliquid
- bijvoeglijk: een of ander: aliqui, aliqua, aliquod
- (mv.) sommige(n), enige(n)
apud
voorzetsel + acc.
bij
caedes
caedis
(v.)
moord, doodslag; bloedbad, slachting
causa
causae
(v.)
1. oorzaak, reden
2 proces, rechtzaak
gen. + causa
achterzetsel
wegens, omwille van
com- (con-, co-)
prefix/voorvoegsel bij werkwoorden
1. bijeen-, samen-
2. grondig
(Bv. commitere = samenzenden)
constituere
constituo, constitui, constitutum
1. oprichten, aanleggen, bouwen
2. bepalen, vastleggen; besluiten
currere
curro, cucurri, cursum
lopen, rennen
Geheugensteuntje: koersen
de
voorzetsel + abl.
1. van(af), (van)uit
2. over, betreffende
decernere
decerno, decrevi, decretum
beslissen; oordelen
Geheugensteuntje: decreet
facere
facio, feci, factum
doen , maken
Geheugensteuntje: faire
facinus
facinoris
(o.)
misdaad, schanddaad
fere
bijwoord
bijna, ongeveer
finis
finis
(m.)
1. grens; einde
2. (mv.) gebied
Geheugensteuntje: finale
hic
haec, hoc
deze, dit
honor
honoris
(m.)
eer(betoon); (ere)ambt
Geheugensteuntje: honneur
idem
eadem, idem
dezelfde/hetzelfde
ille
illa, illud
die/dat
inter-
prefix bij werkwoorden
ertussen
Geheugensteuntje: intermaris = tussentijdse leerkracht
interesse
intersum, interfui, / (+dat.)
1. zijn/liggen tussen
2. aanwezig zijn bij
is
ea, id
1. die/dat
2. hij/zij/het
magnus
magna, magnum
groot
Geheugensteuntje: een magnum is het grootste ijsje in de winkel
nam
voegwoord
want, namelijk, immers
numerus
numeri
(m.)
getal; aantal
Geheugensteuntje: nummer
omnis
omnis, omne
1. ieder, elk
2. geheel, volledig
3. (mv.) alle(n); alles
poena
poenae
(v.)
1. straf
2. boete