Voc: DBG, I, 1 Flashcards
A(b)
Voorzetsel + ablatief
1) van(af), (van)uit
2) sinds
3) door (bij passief werkwoord)
Alius
Alia, aliud
Ander
Appellare
Appello, appellavi, appellatum
1) aanspreken, aannoemen
2) noemen, benoemen (tot)
Differre
Differo, distuli, dilatum
1) verspreiden
2) verschillen
Flumen
Fluminis
(o. 2e klasse)
Rivier, stroom
Hic
Haec, hoc
Deze, dit
Aanwijzend voornaamwoord
Dividere
Divido, divisi, divisum
1) (ver)delen, splitsen
2) scheiden
Instituere
Instituo, institui, institutum
1) oprichten, instellen
2) onderwijzen, onderrichten
Inter
Voorzetsel + accusatief
1) tussen, onder, te midden van
2) tijdens, gedurende
Ipse
Ipsa, ipsum
Zelf
Persoonlijk/ verwijzend voornaamwoord
Lex
Legis
(v.)
Wet
Lingua
Linguae
1) taal
2) tong
Noster
Nostra, nostrum
Ons
Bezittelijk voornaamwoord
Omnis
Omnis, omne
1) ieder, elk
2) geheel, volledig
3) (mv.) alle(n); alles
Pars
Partis
(V.)
1) deel, stuk
2) kant, zijde
Qui
Quae, quod
Die, dat
Betrekkelijk voornaamwoord
Se
(=accusatief)
Genitief = sui
Datief = sibi
Ablatief= se
1) zich, elkaar
2) hij, zij (in een infinitiefzin)
Tertius
Tertia, tertium
Derde
Telwoord
Tres
Tres, tria
Drie
Telwoord
Unus
Una, unum
Één
Telwoord
Abesse
Absum, afui, /
1) afwezig zijn, weg zijn
2) verwijderd zijn
Ad
Voorzetsel + accusatief
1) naar, tot (aan)
2) bij, aan
3) om te (bij een gerundium -> verbogen infinitief)
Animus
Animi
(M.)
1) ziel, geest
2) hart, gemoed
3) karakter, aard
Atque
Voegwoord
En
Aut
Voegwoord
Of
Bellum
Belli
(O.)
Oorlog
Causa
Causae
(V.)
1) oorzaak, reden
2) proces, rechtzaak
Cedere
Cedo, cessi, cessum
1) (voort)gaan
2) weggaan, wijken
Colere
Colo, colui, cultum
1) bebouwen, bewerken
2) (be)wonen
3) verzorgen, versieren
4) vereren, aanbidden
Com- (con-, co-)
Prefix bij werkwoorden
1) samen-, bijeen-
2) grondig
Contendere
Contendo, contendi, contentum
1) (aan)spannen, strak aantrekken
2) (zich) inspannen
3) strijden, vechten
Cum
• voorzetsel + ablatief
(Samen) met
• voegwoord:
+ indicatief: toen, wanneer
+ conjuctief: toen, omdat, hoewel
De
Voorzetsel + ablatief
1) van(af), (van)uit
2) over, betreffende
Esse
Sum, fui, /
1) zijn, bestaan
2) hebben (met datief van de bezitter)
Fere
Bijwoord
Bijna, ongeveer
Finis
Finis
(M.)
1) einde, grens
2) (mv.) gebied
Fortis
Fortis, forte
1) sterk, krachtig
2) dapper, moedig, flink
Gerere
Gero, gessi, gestum
1) voeren, dragen
2) maken, doen
Hic
Haec, hoc
Deze, dit
Aanwijzend voornaamwoord
Humanus
Humana, humanum
Menselijk
In
Voorzetsel:
+ accusatief: 1) naar, tot (in)
2) tegen(over)
3) met het oog op
+ ablatief: in, op, bij
In- (im-)
Prefix bij werkwoorden
In-, binnen-
Is
Ea, id
1) die, dat
2) hij, zij, het
Longus
Longa, longum
Lang
Parum
(Bijwoord)
Te weinig, niet genoeg
Parvus
Parva, parvum
Klein
Portare
Porto, portavi, portatum
Dragen, brengen
Prae-
Prefix bij werkwoorden
Voorop-, voor-, op voorhand
Proelium
Proelii
(O.)
Strijd, gevecht
Prohibere
Prohibeo, prohibui, prohibitum
Verhinderen, beletten, tegenhouden
Propior
Propior, propius
Genitief = propioris
+ datief
Dichterbij
Provincia
Provinciae
(V.)
Provincie, wingewest
-que
Voegwoord
En
Quod
Voegwoord + indicatief
1) omdat
2) dat
Quoque
Bijwoord
Ook
Reliquus
Reliqua, reliquum
Overig, ander
Saepe
Bijwoord
Dikwijls, vaak
Suus
Sua, suum
Zijn, haar, hun
-tas
-tatis
(V.)
Achtervoegsel/suffix bij substantieven
-heid, -te, -schap
(Duid een eigenschap aan)
Bv. Veritas: waar-heid
Tendere
Tendo, tentendi, tentum/tensum
1) spannen, aantrekken
2) gaan (naar)
3) streven (naar), zich inspannen
Trans
Voorzetsel + accusatief
1) over (… heen)
2) aan de overkant van
-tus, sus-
-us (m.)
Achtervoegsel/suffix bij substantieven
De …ing, het …en
(Duidt een handeling/werking aan)
Bv. mo-tus: beweging; u-sus: gebruik
Virtus
Virtutis
(V.)
1) dapperheid, moed
2) voortreffelijkheid, deugdzaamheid