Voc: DBG, VI, 14 Flashcards
A(b)
Voorzetsel + ablatief
1. Van(af), (van)uit
2. Sinds
3. Door (bij passief werkwoord)
Ab- (a-, abs-, au-)
Prefix bij werkwoorden
Af-, weg-
Abesse
Absum, afui, /
1. Weg zijn, afwezig zijn
2. Verwijderd zijn
Ac
Voegwoord
En
Accidere
Accido, accidi, /
Gebeuren, voorvallen
Geheugensteuntje: accident
Ad
Voorzetsel + accusatief
1. Naar, tot (aan)
2. Bij, aan
3. Om te (bij een gerundium)
Alius
Alia, aliud
Ander
Alius … alius
- De ene … de andere
- (Mv.) sommige(n) … andere(n)
Anima
Animae
(V.)
1. Adem
2. Ziel
Annus
Anni
(M.)
Jaar
Atque
Voegwoord
En
Bellum
Belli
(O.)
Oorlog
Causa
Causae
(V.)
1. Oorzaak, reden
2. Rechtszaak, proces
Com- (con-, co-)
Prefix bij werkwoorden
1. Bijeen-, samen-
2. Grondig
Confidere
Confido, confisus sum (+ dat.)
Vertrouwen (op)
Consuescere
Consuesco, consuevi, consuetum
Gewoon worden
Convenire
Convenio, conveni, conventum
1. Samenkomen, zich verzamelen
2. Overeenkomen, overeenstemmen
Cum
• voorzetsel + ablatief: (samen) met
• voegwoord:
+ indicatief: toen, wanneer
+ conjuctief: 1. toen
2. omdat
3. hoewel
De
Voorzetsel + ablatief
1. Van(af), (van)uit
2. Over, betreffende
Deus
Dei
(M.)
God
Dicere
Dico, dixi, dictum
Zeggen; spreken; noemen
Dis-
Prefix bij werkwoorden
Uiten-, weg-
Discere
Disco, didici, /
Leren, (be)studeren
Duo
Duae, duo
Twee
Efferre
Efferro, extuli, elatum
Naar buiten dragen/brengen, wegvoeren
Geheugensteuntje: <ex- + ferre
Ego
Gen. mei, dat. mihi, acc./abl. me
Ik (verbogen: mij)
Esse
Sum, fui, /
1. Zijn, bestaan
2. Hebben (met datief van de bezitter)
Et
Voegwoord
1. En
2. Ook
3. Zelfs
Et … et
Zowel … als
Ex- / e-
Prefix bij werkwoorden
1. Uit-, weg-
2. Tot het einde
Existimare
Existimo, existimavi, existimatum
1. Schatten, (waard) achten
2. (Be)oordelen, beslissen
3. Menen, denken, geloven
Fere
Bijwoord
Bijna, ongeveer
Habere
Habeo, habui, habitum
1. Hebben; houden
2. Beschouwen als
Hic
Haec, hoc
Deze / dit
Ibi
Bijwoord
Daar
In
Voorzetsel:
+ accusatief: (duidt een richting aan)
1. Naar, tot (in)
2. Tegen(over)
3. Met het oog op
+ ablatief: in; op; bij (duidt een plaats aan)
In-
Prefix bij:
• naamwoorden: on-, -loos (vb. im-par = ongelijk)
• werkwoorden: in- binnen-
Instituere
Instituo, institui, institutum
1. Oprichten, instellen
2. Onderwijzen, onderrichten
Inter-
Prefix bij werkwoorden
Ertussen
Ire
Eo, ii, itum
Gaan