Verpleegtechnisch Handelen Flashcards

1
Q

Wanneer wordt er gekozen voor een injectie ipv een pil?

A
  • Als een pil niet goed wordt opgenomen in de darmen
  • als het snel moet werken
  • wanneer de zorgvrager braakt en diarree heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de verschillende toediensvormen bij injecteren?

A
  • Intracutaan: onder de huid, bijvoorbeeld bij
    allergietesten. Dit mag een verzorgende IG niet
    doen.
  • Subcutaan: in het onderhuids bindweefsel. Dit is
    meestal minder dan 2 ml.
  • Intramusculair: in de spier.
  • Intraveneus: in de ader, vaak via een infuus. Dit mag
    een verzorgende IG niet doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De snelheid van de werking van een

medicijn is afhankelijk van?

A

het medicijn, de plaats van toediening (buik werkt sneller dan wanneer in het been geïnjecteerd wordt) en de manier van toedienen (intraveneus is het snelste).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Materialen die gebruikt worden bij injecteren zijn?

A
  • Disposable (wegwerpbare) handschoenen wanneer je
    handen niet in aanraking mogen komen met het
    medicijn (kan leiden tot huiduitslag), kijk op de
    medicijnverpakking.
  • Desinfectans om de huid schoon te maken.
    Tegenstanders geven aan dat dit tot huidirritatie kan
    leiden. Bij subcutaan injecteren
    gebeurt het niet meer, bij intramusculair soms.
  • Deppers om de huid te drogen of de insteekopening
    achteraf dicht te drukken.
  • Het medicijn, dit wordt geleverd in een ampul (voor 1-
    malig gebruik), een flesje met een rubber dop (is
    meerdere malen te gebruiken) of een mini plasco (een
    goedkoop flesje voor 1-malig gebruik. Niet ieder
    medicijn kan hierin).
  • Solvon is een oplosmiddel voor het medicijn, dit staat
    op de verpakking. Vaak gaat het om steriel water of
    een fysiologische zoutoplossing.
  • Een wat dikkere optreknaald en de injectienaald. Er
    bestaat een internationale kleurcode voor de lengtes,
    maar niet iedere fabriek hanteert die. Voor
    intramusculair gebruik is een lengte van 38 à 40 mm
    nodig om de spier te kunnen bereiken. Voor
    subcutaan zijn dat 18, 25, 12, 8, 6 en 5 mm waarmee
    loodrecht geïnjecteerd kan worden.
  • De spuit heeft diverse maten. Die van 50 ml wordt
    vooral gebruikt om medicatie via de infuuspomp toe
    te dienen of voeding via een sonde.
  • Een bekken om materiaal in te vervoeren.
  • Een naaldencontainer.
  • Een pleister ter bescherming van de kleding voor
    nabloeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Regels voor het toedienen van injecties zijn?

A
  • Houdt je aan het protocol.
  • Laat je door een collega controleren. Als je zelf de
    vloeistof uit bijvoorbeeld een flesje optrekt, geef dan
    ook zelf de injectie. Degene die de injectie geeft
    wordt verantwoordelijk gehouden voor deze
    handeling.
  • Bepaal de plek van injecteren en spuit altijd in gezond
    weefsel. Dus niet op een blauwe plek, een zwelling, in
    littekenweefsel of in een verlamd lichaamsdeel.
  • Bepaal de wijze van injecteren.
    Je hebt de luchtbelmethode: door een beetje lucht in
    de spuit te laten, injecteer je het volledige medicijn,
    de lucht zorgt ervoor dat de injectieopening
    afgesloten wordt. Laat de naald even in de spier zitten
    om lekken van het medicijn te voorkomen.
  • Bij de Z-methode: trek je de huid strak tijdens de
    injectie, als je daarna de huid loslaat wordt de baan
    van de naald door weefsel onderbroken en wordt
    lekkage naar het onderhuids weefsel voorkomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Complicaties bij injecteren zijn?

A
  • De zorgvrager kan allergisch reageren van huiduitslag tot shock.
  • Infectieverschijnselen of een ontsteking bij de injectieplaats.
  • Hematoomvorming (een opeenhoping van gestold bloed, een blauwe plek)
    door het aanprikken van een bloedvat.
  • Uitvalsverschijnselen door het aanprikken van een zenuw.
  • Een abces (is een met pus gevulde zwelling), necrose (het afsterven van
    weefsel, het wordt zwart) of een bloeding door het onjuist of op een onjuiste
    plaats injecteren.
  • Het afbreken van de naald.
  • Verbindweefseling van de huid door veelvuldig prikken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gevaren voor de verzorgende bij het injecteren zijn?

A
  • Overgevoeligheidsreacties door het morsen van bijvoorbeeld antibiotica over
    je handen.
  • Resistentie voor een medicijn door er veelvuldig mee in aanraking te komen.
  • Besmet raken door een prikaccident.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De kans op een besmetting via een prikaccident voor Hep. B, Hep. C en HIV zijn?

A

Hepatitis B is 33%, van Hepatitis C 3% en van HIV 0,3%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvoor dient het prikaccidentprotocol?

A

infectie door een prikaccident te voorkomen. Maar
ook prikongevallen als gevolg van snij-, spat- en bijtincidenten. Dit kan door naalden, instrumenten, glaswerk, tanden of contact met mogelijk besmet materiaal via een niet-intacte huid of slijmvliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aan het gebruik van de insulinepen zijn een aantal voorwaarden verbonden. Deze zijn?

A
  • Bewaar de pen zonder naaldje erop, er zou insuline weg kunnen lekken waardoor de
    concentratie kan veranderen.
  • Meng langwerkende insulines door de pen tussen je handen heen en weer te rollen.
  • Laat na de injectie de pen 5 seconden in de huid zitten om nadruppelen te
    voorkomen en druk de insteekopening met een droge depper dicht.
  • De insuline in een ampul blijft, na opening, één maand houdbaar op
    kamertemperatuur.
  • De voorraad kan het beste in de groentela van de koelkast bewaard worden
    (deze is koel, maar niet koud).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is diabetes melitus?

A

een stofwisselingsziekte waarbij er problemen zijn met de opname van insuline in het bloed of met de productie van insuline in de eilandjes van Langerhans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen diabetes patienten behandeld worden?

A

met tabletten of het spuiten van insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De 4 meest voorkomende complicaties bij diabetes zijn?

A
  • Neuropathie (ziekte van de zenuwen)
    Door een slechte doorbloeding worden de zenuwbanen aangetast.
    Hierdoor voelt iemand minder en is er een groter risico op verwondingen.
  • Retinopathie (is een aantasting van het netvlies in het oog)
    De zorgvrager gaat steeds slechter zien door kleine bloedinkjes in de
    bloedvaten van het oog. Hierdoor kan de zorgvrager blind worden aan
    een of beide ogen.
  • Angiopathie (is een aandoening van de bloedvaten)
    Aantasting van slagaders waardoor er een verhoogde kans is op hart en
    vaataandoeningen.
  • Nefropathie (een ziekte met betrekking tot de nieren)
    Diabetes tast de zuiveringsfunctie van de nieren aan. Hierdoor kunnen
    afvalstoffen in het lichaam blijven. Daarnaast worden veel goede stoffen,
    die normaal in het lichaam blijven, via de urine uitgescheiden. Nieren die
    niet goed werken, veroorzaken een hoge bloeddruk.

Deze worden dan veroorzaakt door een verhoogde concentratie glucose in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel soorten diabetes zijn er?

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt diabetes type 1 in?

A

Type 1 diabeten zijn afhankelijk van de toediening van insuline, omdat de eilandjes van Langerhans geen insuline meer produceren. Bij type 1 diabetes moet er dus insuline gespoten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt diabetes type 2 in?

A

Bij type 2 diabeten maakt het lichaam zelf nog wel insuline aan. Dit is onvoldoende of de insuline werkt niet goed meer. Type 2 diabetes wordt meestal met tabletten behandeld. Het kan echter zijn dat de zorgvrager na verloop van tijd toch insuline moet gaan spuiten. Een speciale vorm van type 2 diabetes is zwangerschapsdiabetes. De kinderen van moeders met diabetes hebben een iets verhoogde kans op een
aangeboren afwijking. Ouders met type 2 diabetes geven de aandoening vaak door aan hun kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een normale suikerwaarde?

A

De normale waarde ligt tussen de 4 en de 8 mmol/l.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is hyperglykemie?

A

teveel glucose in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is hypoglykemie?

A

te weinig glucose in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de verschijnselen van een hyperglykemie?

A
dorst, 
een droge tong, 
moeheid, 
slaperigheid, 
plotselinge humeurigheid 
veel plassen. 
Het kan leiden tot een coma.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de verschijnselen van een hypoglykemie?

A
zweten, 
trillen, 
beven, 
wazig zien, 
een wisselend humeur, 
bleekheid, 
hoofdpijn, 
moeheid,
honger en duizeligheid. 
Ook een hypo kan leiden tot een coma.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ontstaat een diabetische voet?

A

Diabetes tast de zenuwen en bloedvaten aan, het gevolg is een slechte bloedcirculatie en gevoelsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de gevolgen van een diabetische voet?

A

De zorgvrager voelt niet dat er bijvoorbeeld een
wondje ontstaat. Dit kan gaan ontsteken en infecteren met uiteindelijk zelfs amputatie als
gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe herken je een diabetische voet?

A

koude voeten, tintelingen, pijn, minder gevoel,

moeilijk genezende wondjes en verkleuringen aan de voeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bij de voetverzorging zijn de volgende verzorgingsaspecten van belang:

A
  • Was de voeten dagelijks met handwarm water en droog ze vooral tussen
    de tenen goed af.
  • Laat de voeten regelmatig verzorgen door een pedicure met een speciale
    diabetische aantekening.
  • Als de zorgvrager zelf de teennagels knipt let er dan op dat deze recht
    afgeknipt worden.
  • Trek dagelijks schone en zachte, bij voorkeur katoenen of wollen sokken
    aan.
  • Schoenen, bij voorkeur leren, moeten een goede pasvorm hebben met
    voldoende ruimte voor de tenen.
  • Controleer altijd de binnenkant van de schoenen voor het aantrekken op
    scheurtjes, steentjes of andere oneffenheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Adviezen voor gezonde voeding bij mensen met diabetes zijn?

A
  • Verdeel maaltijden (met tussendoortjes) over de dag met 4 tot 5 uur ertussen op
    regelmatige tijden. Eet gevarieerd om alle voedingsstoffen binnen te krijgen.
  • Eet veel vezels (25 – 35 gram per dag).
  • Wees matig met vet en beperk cholesterol (in eieren, lever, garnalen en mosselen).
  • Vermijd te veel suiker en wees matig met zout.
  • Drink niet meer dan 2 alcoholhoudende drankjes per dag.
  • Sla geen maaltijden over om af te vallen, maar neem iets minder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat heb je nodig voor het bepalen van de suikerwaarde?

A
  • Zeep en schone handdoek voor de zorgvrager.
  • Prikpen, lancet en gebruiksinstructie.
  • Teststrip, bloedglucosemeter en gebruiksinstructie.
  • Gaasje.
  • Niet steriele handschoenen.
  • Naaldenbeker.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe voer je de handeling uit voor het bepalen van de suikerwaarde?

A
  • Laat de zorgvrager de handen wassen en goed afdrogen.
  • Zo nodig: Codeer de bloedglucosemeter volgens de gebruiksinstructie.
  • Plaats het lancet in de prikpen of maak de prikpen gebruiksklaar volgens de
    gebruiksinstructie (dit is per prikpen verschillend).
  • Schakel de bloedglucosemeter aan en plaats de teststrip volgens de
    gebruiksinstructie.
  • Trek de handschoenen aan.
  • Controleer of de prikplaats warm is.
  • Maak een druppel bloed met de prikpen (stuw de vinger niet).
  • Prik met de prikpen in de zijkant van de vingertop.
  • Veeg de eerste druppel weg met een gaasje (om er zeker van te zijn dat de
    druppel niet verontreinigd is).
  • Vul het testveld van de teststrip met de bloeddruppel als op het scherm ‘symbool
    bloeddruppel’ verschijnt.
  • Deponeer de bloeddruppel in het vakje van de teststrip (zorg dat de bloeddruppel het
    hele testveld bedekt)
  • Smeer het bloed niet uit en raak het testveld niet aan.
  • Lees de bloedglucosewaarde af van het afleesvenster van de bloedglucosemeter en
    noteer deze.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Op welke manieren kunnen wonden worden ingedeeld?

A

Open en gesloten wonden. Een gesloten wond is, als de huid intact is, maar eronder een beschadiging zit. Bijvoorbeeld een hematoom (een bloeduitstorting) of kneuzing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat kan de oorzaak van wonden zijn (8)?

A
  • Mechanische wonden. Dit kan door scherp geweld, waardoor huid en
    misschien ook onderliggend weefsel kapot is, of door stomp geweld
    (hematoom, kneuzing of botbreuk).
  • Chemische wonden veroorzaakt door chemische stoffen als zuren (bv
    zoutzuur) en basen (bv ammoniak). Ze veroorzaken versterf van huid en/of
    slijmvliezen.
  • Thermische wonden door verbranding (1e, 2e en 3e graads brandwonden)
    of bevriezing. Bij bevriezing kan weefsel afsterven doordat de
    bloedvoorziening vermindert.
  • Elektriciteitswonden. Dit zijn diepe wonden waar de elektriciteit het
    lichaam in- en uitgaat. Bijvoorbeeld door blikseminslag of een kapotte
    stekker.
  • Stralingswonden, bv door de zon of bestraling (lijkt op brandwonden).
  • Circulatiestoorniswonden door onvoldoende bloedvoorziening van de
    weefsels. Bv ulcus cruris (open been) en decubitus.
  • Oncologische wonden. Zijn wonden die kunnen ontstaan als kankercellen
    in de bovenste huidlaag binnendringen.
  • Infectiewonden, bv ten gevolge van voetschimmel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is primaire wondgenezing?

A

Bij primaire wondgenezing geneest de wond zonder
problemen.

Er is een wond, het bloed spoelt vuil en bacteriën eruit, er komt een korst op, de wond geneest en de korst valt eraf. Een chirurgische wond is er een voorbeeld van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is secundaire wondgenezing?

A

Secundaire wondgenezing verloopt in drie fases, welke alle drie doorlopen moeten zijn:

  • Reactiefase
    is de reactie van het lichaam op de wond. Er is een bloedstollingsproces, in het wondgebied bevinden zich dode cellen en vaak micro-organismen, welke eerst opgeruimd moeten worden. Witte bloedcellen treden het lichaam binnen om op te ruimen. Tijdens dit proces treden ontstekingsverschijnselen (warmte, pijn, roodheid en zwelling) op. Als de debris (de afvalresten) verwijderd zijn kan de volgende fase beginnen.
  • De regeneratiefase
    Dit is de herstelfase. Nieuw weefsel wordt gemaakt, granulatieweefsel.
    Dat is vochtig, helder rood en korrelig. Hiervoor zijn eiwitten, mineralen, vitamine A en C, groeifactoren, enzymen en hormonen nodig. Daarna groeit de bovenste deel van de huid, epidermis, weer aan.
- Rijpingsfase
Het granulatieweefsel (het nieuwe weefsel) ontwikkelt zich tot een dun, soepel en wit bindweefsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke 2 modellen worden gehanteerd voor het classificeren van wonden?

A

het WCS (Woundcare Consultant Society) en het TIME classificatiemodel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat houdt het WCS classificatie model in?

A

Het WCS model heeft alleen betrekking op wonden die een mechanische oorzaak hebben, als druk, trauma of een operatie. Brandwonden of bestralingswonden vallen er niet onder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat voor soorten wonden zijn er volgens het WCS model?

A

Zwarte, gele en rode wonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat houdt een zwarte wond in?

A

Zwarte wonden met zwart, dood weefsel (necrose), door onvoldoende doorbloeding (door bijvoorbeeld decubitus, gescheurde bloedvaten of vernauwing van de bloedvaten).

Zolang er necrotisch weefsel is, kan een wond niet genezen, het is een goede voedingsbodem voor bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Er zijn 3 soorten zwarte wonden, welke zijn dit?

-

A
  • Wonden met zwarte, vervloeide (nat en zachte)
    necrose. Ze ruiken dikwijls sterk. In eerste instantie is
    het doel het necrotisch weefsel verwijderen met
    enzymatische necrose oplossers. Die werken het best
    in een vochtig milieu.
  • Wonden met harde necrose zonder
    ontstekingsverschijnselen (rood, warm, pijn of
    zwelling). De wond geneest onder de necrose, na
    verloop van tijd valt de korst eraf.
    De belangrijkste zorg is dat de wond droog blijft.
  • Wonden met harde necrose en
    ontstekingsverschijnselen. Onder de necrose bevindt
    zich pus, weefselresten en wondvocht. Het necrotisch
    weefsel moet worden weggeknipt of gesneden door
    een arts. Het kan zijn dat de necrose vochtig gemaakt
    moet worden met natte gazen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn gele wonden?

A

Gele wonden zijn bedekt met geïnfecteerd, geel beslag, wat bestaat uit weefsel afval, pus en wondvocht. Voor een goede wondgenezing moeten die verwijderd worden en een juist vochtgehalte gecreëerd worden. Dus is er wondverband nodig wat overtollig vocht opneemt zonder dat het wondoppervlak uitdroogt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn rode wonden?

A

Rode wonden met granulatieweefsel (littekenweefsel) produceren wondvocht, wat zorgt voor een goede wondgenezing. Je zorgt voor verbandmiddelen die een vochtig milieu handhaven en eventueel een besmetting tegengaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat houdt TIME wondclassificatie in?

A

Het richt zich op chronische wonden, op vier factoren die de wondgenezing kunnen belemmeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de 4 factoren die de wondgenezing kunnen belemmeren volgens TIME

A
  • Tissue: dood of ongezond weefsel wat verwijderd moet worden.
  • Infectie: moet bestreden worden met antibiotica en/of antiseptica, dit is een
    bacteriedodend ontsmettend middel.
  • Moisture: er moet gestreefd worden naar de juiste vochtbalans in de wond.
  • Edge: de wondranden, die moeten optimaal verzorgd worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat houdt een totaal beeld van de wond in?

A
  • De oorzaak van de wond
  • De omvang van een wond, meet het eventueel op met
    een centimeter
  • Diepte van de wond
  • Kleur
  • Geur
  • Hoeveelheid bloed en afscheiding uit de wond en de
    kleur van de afscheiding
  • Ontstekingsverschijnselen
  • Hoe ziet de directe omgeving van de wond eruit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar hou je rekening mee bij een wondplan?

A
  • Hoe kun je de oorzaak van het ontstaan van de wond voorkomen of bestrijden.
  • Wat doe je om de algehele lichamelijke conditie van de zorgvrager te verbeteren, denk aan voeding.
  • De verstrekking van medicatie.
  • De manier waarop de wond verzorgd moet worden, welke verbandmaterialen en frequentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat voor soorten verbandmiddelen zijn er?

A
  • Absorberend verbandmateriaal Neem het teveel aan wondvocht, pus en weefselresten op. Het kleeft niet aan de wond. De bovenzijde laat meestal geen vocht door. Er is ook foamverband dat veel vocht kan opnemen.
  • Alginaten Zijn van bruin zeewier gemaakt. Ze reinigen wonden met veel pus, weefsel afval en wondvocht. Soms vormen ze een gelei met het wondvocht. Het is geschikt voor wonden die vies ruiken. Alginaat heeft een hoog absorptievermogen, tot 20 keer het
    eigen gewicht. Daarnaast bevordert het verband de bloedstolling door uitwisseling van Ca en Na ionen.
    Het is biologisch afbreekbaar, eventuele restjes die in het lichaam achterblijven worden afgebroken.
  • Antibacteriële producten.
    Deze gaan bacteriegroei tegen door de aanwezigheid van stoffen als zilver, antibiotica en jodium. Die kunnen verwerkt zijn in verbanden, sprays, gels etc.
  • Actieve absorberende verbanden
    Door de toevoeging van stoffen die zorgen voor actieve absorptie als dextranomeren (korrels die veel vocht opnemen), zoutoplossingen en zoutkristallen. Een geur neutraliserend breedspectrum antibacterieel verband. Bevat geactiveerde koolstof met geïmpregneerd zilver.
    De actieve koolstof absorbeert micro-organismen, die daarna door het zilver worden gedood. In het kompres mag niet geknipt worden.
  • Zilververband Het zilver komt vrij door de inwerking van wondvocht in het verband. De duur van afgifte van zilver is verschillend per verband. Het is ook effectief tegen MRSA in de wond. Als de weerstand zwak is, kan MRSA infecties veroorzaken.
  • Honingverband Reinigt de wond, bevordert epithelialisatie en werkt geurneutraliserend. Het product bevat glucose-oxidatie dat zorgt voor continue afgifte van waterstof in een lage, niet toxische dosis, is mede bepalend voor de antibacteriële bescherming
    van de wond.
  • Koolstof verbanden
  • Gazen en kompressen. Er zijn:
    • Traditionele gazen van katoen of viscose die vaak
      gebruikt worden om ander verbandmateriaal af te
      dekken. Het wordt soms natgemaakt met
      fysiologisch zout zorgend voor een vochtig
      wondmilieu.
    • Kompressen zijn van hetzelfde materiaal alleen
      dikker.
    • Vette gazen zijn geïmpregneerd met vet (neutraal)
      en plakt daardoor niet aan de wond.
  • Geurneutraliserende verbanden
    bevatten koolstof die vooral bacteriën opnemen die een onaangename lucht
    verspreiden.
  • Hydrocolloïden Deze worden ook wel eens met een kaasplak vergeleken. Ze zijn zelfklevend, aan de
    wondzijde vormt zich uit dit verband een gel, wat een gunstige werking heeft op de wondgenezing. Onder invloed van vocht uit de wond wordt er een gel gevormd, leukocyten en enzymen worden in de gel opgenomen, de epitheel migratie wordt beschermd doordat het verband bij juist gebruik langer kan blijven zitten.
    Contra-indicaties: wonden waarbij spier, pees en bot betrokken zijn, infecties.
  • Transparante wondfolies
    Deze zijn zelfklevend, heel dun en doorzichtig. Het laat geen wondvocht en bacteriën door, maar wel zuurstof en waterdamp. Hierdoor ontstaat een vochtig wondmilieu. Dit is goed voor wonden met een geringe wondproductie.
  • Fixatiemateriaal Bijvoorbeeld een pleister, een zwachtel, rek- en buisverband en een mitella.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn verzorgingsmiddelen?

A
  • Hydrogel
    Bevatten veel water en kunnen naar behoefte vocht afgeven en opnemen,
    daardoor creëren ze een goed wondmilieu. Het zorgt ook voor het
    oplossen van necrotisch weefsel en pus.
  • Spoelvloeistoffen
    Zijn fysiologisch zout of kan een antibacteriële werking hebben.
  • Necroseoplossers
    Lossen necrose en afscheidingsproducten in de wond op.
    Novuxol lossen gecoaguleerde eiwitten op en breken nucleïnezuren af.
    Hierdoor worden necrotische weefselresten en purulent exsudaat
    opgelost, zodat deze bij de wondreiniging verwijderd kunnen worden. De
    werking is alleen optimaal in een vochtig milieu.
    Eusol Paraffine oplossing bevat 0,25% actief chloor. Werkt tegen vele
    bacteriën, door de chloorlucht wordt de wond geur verminderd.
    Wordt gebruikt bij necrotische wonden doordat er debridement van
    necrotisch beslag plaatsvindt. Het is schadelijk voor granulerend (rood)
    weefsel. De wondranden moeten goed beschermd worden. Eusol
    Paraffine mag niet langer dan een week achter elkaar gebruikt worden.
  • Honingzalf
    Heeft een bacteriedodende en geneeskrachtige werking. Het verzacht de
    pijn en heeft invloed op de wond geur.
  • Huidbeschermers
    Wondranden kunnen beschermd worden met een barrièrecrème of spray,
    zoals zinkzalf. Metronidazol zalf: bestrijding van een wondinfectie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de 4 gradaties van verbranden?

A
  • Eerstegraads verbranding; een nog gave, maar droge rode huid die pijnlijk en soms wat gezwollen is.
  • Oppervlakkige tweedegraads verbranding; het dekweefsel is beschadigd. Een rode, natte en pijnlijke huid. Soms blaarvorming.
  • Bij een diepe tweedegraads verbranding is er een wond die er roodachtig en/of wit uitziet, is nat en zeer pijnlijk.
  • Bij een derdegraads verbranding is onderhuids weefsel beschadigd. Dit is herkenbaar aan een witte of zwart gekleurde huid die droog en leerachtig is. Zenuwuiteinden zijn verbrand, men voelt geen pijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat houdt een ernstige verbranding in?

A

Als 10% of meer van het lichaamsoppervlak is verbrand, is er een ernstige verbranding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat kan een gevolg zijn van ernstige brandwonden?

A

Bij ernstige brandwonden treedt een groot verlies van vocht, zouten en eiwitten op.
De zorgvrager kan in een shock raken. De nieren kunnen stoppen met de vorming van urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Een zorgvrager met brandwonden wordt in het ziekenhuis opgenomen als?

A
  • De verbranding groter is dan 10%.
  • Er is een derdegraads verbranding groter dan een handpalm.
  • Er twijfel bestaat over de ernst van de brandwonden.
  • Er complicaties van de ademhalingswegen te verwachten zijn doordat rook of
    prikkelende gassen zijn ingeademd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Eerste hulp bij brandwonden bestaat uit?

A
  • Verwijder zo snel mogelijk de warmtebron.
  • Probeer brandende kleding te doven met water, een
    deken of jas, trek de jas goed
    dicht bij de hals zodat het vuur niet bij het gezicht kan komen.
  • Begin meteen vijftien à twintig minuten te koelen met lauw water. Kleding niet
    verwijderen.
  • Regel vervoer naar een ziekenhuis. Bij verbrandingen aan het bovenlichaam moet de
    zorgvrager zittend worden vervoerd.
  • Observeer de zorgvrager op verschijnselen van shock en andere complicaties
  • Stel de zorgvrager gerust, ga in op emoties en angst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

welke fasen kan een zorgvrager bij een verbranding doorlopen?

A
  • Acute periode of shockfase.
  • Verbrandingsziekte of wondbehandelingsfase.
  • Herstelfase of revalidatieperiode.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat houdt de Acute periode bij verbranding in?

A

In de acute periode houden de huid en bloedvaten geen vocht meer vast, er gaat veel vocht en eiwitten verloren en is er minder circulerend bloed, dat is ingedikt en stroomt trager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe lang houdt de acute periode aan?

A

Meestal duurt dit twee dagen, waarbij er kans bestaat op trombose, uitval van de nierfunctie of circulatiestilstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn gevolgen voor de zorgvrager na de verbranding?

A

De zorgvrager kan zich gedurende één of meer weken na de verbranding zwak voelen, weinig eetlust hebben en vermageren. Heeft vaak koorts en er
bestaat een grotere kans op infecties en bloedvergiftiging. De verbrande huid vormt namelijk een ideale voedingsbodem voor een infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe lang duurt de herstelfase van een verbranding?

A

De herstelfase duurt meerdere weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Richtlijnen voor de wondverzorging van brandwonden zijn?

A
  • Licht de zorgvrager in.
  • Heb aandacht voor de zorgvrager met zijn
    veranderde uiterlijk.
  • Dien eventueel op voorschrift van de arts
    pijnmedicatie toe.
  • Neem de hygiëne in acht in verband met de
    verminderde afweer.
  • Trek handschoenen aan en week oud verband af of
    knip het met een verbandschaar
    open.
  • Reinig het wondoppervlak en droog het deppend om nieuw weefsel niet te
    beschadigen.
  • Breng met schone handschoenen nieuwe steriele gazen aan.
  • Gebruik een netverband om het verband op zijn plaats te houden.
  • Adviseer de zorgvrager om veel eiwitten en koolhydraten te eten en extra vocht te
    drinken om de genezing te bevorderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is het doel van zwachtelen?

A
  • Fixeren van verband of spalk.
  • Immobiliseren (een bewegingsbeperking opleggen).
  • Bevorderen van de veneuze (aderen) circulatie.
  • Uitoefenen van druk om een bloeding te stelpen.
  • Vasthouden van warmte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Er zijn elastische en niet elastische zwachtels.

De verschillende soorten niet-elastische zwachtels zijn?

A
  • Hydrofiele zwachtels zijn van los geweven katoen, zeer poreus en niet
    wasbaar. Ze zijn er in diverse breedte en worden vaak gebruikt om
    wondverband op zijn plaats te houden.
  • Cambric zwachtels zijn dicht geweven, in diverse breedte en wordt ook
    gebruikt om wondverband op zijn plaats te houden, maar ook voor de
    aanleg van een drukverband.
  • Flanellen zwachtels zijn stevig geweven, soepel en houden warmte vast.
    Deze worden gebruikt om een lichaamsdeel warm te houden en steun te
    geven.

De elastische zwachtels:
- geven lokaal druk en steun, zeker de stevige bevorderen de veneuze
circulatie bij de benen.
- Als alternatief voor de elastische zwachtels zijn er de buisverbanden voor
een arm en been.
- Open rond geweven elastische verbanden zijn er in verschillende maten
en zijn geschikt voor het op zijn plaats houden van een verband.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Afhankelijk van het doel en de plaats kun je voor de volgende technieken kiezen:

A
  • Cirkeltoeren is een circulair aangelegde zwachtel. Kijk in de rol. Het kan
    gebruikt worden voor armen en benen.
  • Spiraaltoeren is de zwachtel in een schuine lijn van beneden naar boven
    brengen door iedere toer tweederde deel over de vorige toer te laten
    vallen. Is voor arm, been of vinger.
  • Recurrent wordt vaak voor hand of hoofd gebruikt. Je gaat als volgt te
    werk:
  • Zet de zwachtel met twee toeren vast.
  • Sla de zwachtel terug door deze met je vinger vast te houden en een
    hoek temaken.
  • Breng het op dezelfde manier terug.
  • Zorg dat elke twee derde over de vorige toer valt.
  • En fixeer het als alles bedekt is.
  • Achtvormig wordt voor gewrichten als een elleboog of knie gebruikt. Je
    maakt schuine toeren in de vorm van een acht, van boven naar onder. Je
    begint dicht bij het gewricht en werk steeds verder van het gewricht af.
    Elke toer overlapt de vorige voor tweederde deel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

De sonde kan via verschillende openingen in het lichaam ingebracht worden en zich op
verschillende plaatsen in het spijsverteringskanaal bevinden. Dat kan op de volgende
manieren/ plaatsen:

A
  • De neusmaagsonde (is de meest gebruikte).
  • De neus-dunne darmsonde.
  • De PEG-sonde (Percutane Endoscopische Gastrostomie) wordt via een
    opening in de buik in de maag geplaatst. Een PEG-sonde is voor veel
    zorgvragers prettiger dan een sonde via de neus. Een neussonde stoort en
    kan het weefsel in neus, keelholte en slokdarm door lange druk
    beschadigen.
  • De PEJ-sonde (Percutane Endoscopische Jejunostomie) wordt in de dunne
    darm geplaatst.
  • De jejunumsonde wordt via een opening in de buikwand in de darm
    gebracht. Het jejunum is het middelste deel van de dunne darm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn verschillende soorten materiaal voor sondes?

A
  • pvc-sondes (polyvinylchloride),
  • pur-sondes (polyurethaan)
  • silicone-sondes.

Deze materialen bepalen de tijd dat een sonde in het maagdarmkanaal mag blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Hoeveel dagen mag een pvc sonde in het maagdarm kanaal blijven?

A

zeven tot tien dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hoeveel dagen mag een pur-sonde in het maagdarm kanaal blijven?

A

6 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Hoeveel dagen mag een silicone-sonde in het lichaam blijven?

A

zes maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat kan je gebruiken om het inbrengen van een sonde te vergemakkelijken?

A

een voerdraad omdat de sonde niet zo snel oprolt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke sonde wordt het meeste gebruikt?

A

de neusmaagsonde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waar moet je rekening mee houden bij de keuze van een sonde?

A

de dikte, de lengte en het materiaal

van de sonde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

In wat wordt de dikte van de sonde uitgedrukt?

A

in Chariѐre (ch) en is 1/3 millimeter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wanneer is een microsonde niet geschikt?

A

Als er regelmatig nagegaan moet worden of er voeding in de maag is achtergebleven (maagretentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoe kun je de lengte van de sonde bepalen?

A

De afstand van de neus, achter het oor langs tot aan de onderkant van het borstbeen of de maagkuil en/of door gebruik te maken van de NEX-tabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welke 2 methodes zijn er om de lengte van een sonde te bepalen?

A

Methode 1:
Neem het uiteinde van de sonde en meet de lengte vanaf het puntje van de neuspunt via de oorlel naar het uiteinde van het borstbeen (NEX: nose-earlobe-xyphoid).

Methode 2:
Neem de NEX: nose-earlobe-xyphoid. Lees vervolgens de daadwerkelijk in te brengen lengte van de neusmaagsonde af in de tabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waarvoor staat NEX

A

nose-earlobe-xyphoid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Mag je het voerdraad van de sonde nogmaals gebruiken als je deze al eenmaal hebt verwijderd uit de sonde?

A

NEe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Tijdens het inbrengen zijn de volgende observatiepunten van belang:

A
  • Benauwdheid en hoesten zijn aanwijzingen dat de sonde in de luchtpijp zit. Trek de maagsonde terug totdat het hoesten en de benauwdheid over zijn. Het kan gebeuren dat de maagsonde wel in de luchtpijp zit, maar dat de zorgvrager niet benauwd is. Als de zorgvrager niet kan praten, kan dat een aanwijzing zijn. Als de maagsonde voorbij de stembanden is zullen ze niet functioneren.
  • Bij het niet verder komen van de maagsonde moet je de mond inspecteren. Soms krult de maagsonde namelijk op in de mond. Dan haal je de maagsonde eruit, je spoelt hem goed af en probeert hem opnieuw in te brengen. Soms helpt het om het andere neusgat te proberen.
  • Als er geen luchtgeluiden zijn of maagretentie is breng je de sonde iets verder in en voer je opnieuw de controles uit. Soms wordt de sonde in de maag tegen de maagwand dichtgedrukt en komt er daardoor geen maaginhoud naar boven. Trek dan de maagsonde iets terug en controleer nogmaals. Soms is opnieuw inbrengen een oplossing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Bij het verzorgen van een zorgvrager met een sonde, denk dan aan de volgende punten:

A
  • De sonde moet goed schoongehouden worden. Voorkom dat er zich op de plaats waar de sonde in de neus gaat, vastgekoekt slijm bevindt.
  • Zorg dat de sonde op de juiste manier gefixeerd is. Voorkom huid en
    slijmvliesirritaties. Je moet extra letten op de bevestiging van de pleister die op de neus en op de wang zit. Verwissel deze om de twee dagen en gebruik eventueel als huidbeschermer duoderm. Daarop kun je de pleister vastzetten. Door het verwisselen van plaats voorkom je drukplekken.
  • Zorg ervoor dat de neus schoon blijft. De neus snuiten gaat moeilijk. Bij irritatie werkt het insmeren met vaseline soms verzachtend.
  • Let op een goede mondverzorging.
  • Wanneer de sondevoeding niet goed doorloopt, kan dit veroorzaakt worden door een knik in de sonde. De regelklem kan niet goed geopend zijn of de sonde is verstopt Probeer bij een verstopping, met een spuit, 20 à 30 milliliter lauwwarm water in de sonde te spuiten.
  • Na het inbrengen van een PEG-sonde en een PEJ-sonde (onder plaatselijke verdoving) staat een goede wondgenezing voorop. De huid rondom de sonde moet dagelijks met een desinfecterend middel gereinigd worden en voorzien worden van een schoon gaasje.
    Na vijf à zes weken is de wond genezen en kun je de huid schoonhouden met water en zeep. Je moet wel letten op eventuele lekkages of irritaties van de huid. Om te voorkomen dat de sonde vastgroeit, moet je deze dagelijks ronddraaien. De controle of de voedingssonde nog op de goede plaats zit, kan achterwege blijven. Als de sonde losraakt, moet je snel handelen. Je moet binnen enkele uren tot een dag een arts waarschuwen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

wat houdt Polymere voeding in?

A

bevat complexere voedingsstoffen, de spijsverteringssappen

moeten er voor zorgen dat de voeding verteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

oligomere voeding en de monomere

voeding bestaan uit?

A

voorverteerde eiwitten, vetten en koolhydraten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Welke type sondevoeding wordt het snelste opgenomen?

A

Monomere voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Hoe lang mag je kant en klare sondevoeding na opening bewaren?

A

Niet langer dan 24 uur in de koelkast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Welke sondevoeding kan niet in de koelkast bewaard worden na openen?

A

Foliozakken met een speciale aansluiting mogen maximaal 24 uur aanhangen. Voor glazen
flessen geldt een maximale tijd van 8 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Aan wie wordt er sondevoeding gegeven?

A

aan zorgvragers die niet in staat zijn voldoende te eten en te drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Waar kan ondervoeding door worden veroorzaakt waardoor er gebruik gemaakt moet worden van sondevoeding

A

een chronische darmaandoening (zoals de ziekte van Crohn), een operatie aan een kwaadaardige
aandoening aan de slokdarm waardoor de zorgvrager niet of moeilijk kan slikken of om de slokdarm niet te belasten, een neurologische aandoening (zoals MS) of een coma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Via welke manieren kan je sondevoeding toedienen?

A
  • een spuit,
  • een toedieningssysteem op zwaartekracht of
  • een voedingspomp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Waaruit bestaat het toedieningssysteem op zwaartekracht?

A

uit een slang met een druppelkamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Hoe werkt een toedieningssysteem op zwaartekracht?

A

De aansluiting op het voedingsreservoir kan via een holle naald, een schroefaansluiting of een kliksysteem. De aansluiting op de voedingssonde gaat via een conische aansluiting of een luer lock verbinding. Het systeem heeft een rolregelklem en altijd een extra opening (poort) voor het doorspoelen van de sonde met een spuit en het toedienen van medicatie.

Het voedingsreservoir moet zich boven de zorgvrager bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

In welke mate wordt sondevoeding toegediend?

A

per portie (bolus) of druppelsgewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wanneer wordt er sondevoeding per bolus toegediend?

A

Wanneer de voeding in de maag terechtkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Op hoeveel graden moet de temperatuur van sondevoeding zijn als die per bolus wordt toegediend?

A

37 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Hoeveel graden moet de sondevoeding zijn als die via een druppelsysteem of voedingspomp toegediend wordt?

A

Kamertemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Hoeveel voeding mag er maximaal per keer gegeven worden?

A

500 mililiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Hoeveel sondevoeding wordt er verdeeld over de dag gegeven?

A

ongeveer 2000 milliliter per 24 uur wordt verdeeld over de dag gegeven, met tussenpozen van twee tot zes uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wanneer wordt er druppelsgewijs sondevoeding toegedient?

A

als de maag geen porties verdraagt of er gedurende de nacht voeding gegeven wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Welke manieren zijn er om met een druppelsysteem sondevoeding toe te dienen?

A
  • voeding druppelsgewijs aan één stuk doorgegeven
    (continu)
  • met tussenpozen per dagdeel (intermitterend).

Continue toediening van sondevoeding heeft natuurlijk consequenties voor de mobiliteit van de zorgvrager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Hoe controleer je bij een neussonde of de sonde nog goed in de maag ligt?

A

door het optrekken van een kleine hoeveelheid maaginhoud en te controleren op de zuurgraad, of het inspuiten van 15 milliliter lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Hoe bepaal je de maagretentie?

A

Dit doe je door met een spuit de totale maaginhoud op te trekken. Je meet de retentie, noteert deze en spuit hem meestal terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Waar moet je rekening mee houden elke keer voordat je sondevoeding geeft?

A

Voor iedere voeding spuit je de sonde met 20 à 30 milliliter water door. Te koude voeding kan reacties als maagkramp geven, te warme voeding kan door verbranding weefselbeschadiging in de maag veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat zijn aandachtspunten voor het toedienen van sondevoeding via een spuit?

A
  • moet langzaam gebeuren.
  • Reserveer voor 500 milliliter voeding ongeveer 20
    minuten.
  • Door te communiceren benader je enigszins de
    sociale functie van de maaltijd.
  • Na het toedienen spuit je de sonde door met 20 à 30
    milliliter lauw water.
  • Na het toedienen kan de zorgvrager het beste nog
    ongeveer een half uur in zittende of halfzittende
    houding doorbrengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat zijn aandachtspunten voor een voedingspomp?

A
  • de inloopsnelheid kan uiterst nauwkeurig ingesteld
    worden.
  • Het toedieningssysteem moet iedere 24 uur
    vervangen worden om bacteriegroei te voorkomen.
  • Na iedere fles moet de sonde met 20 à 30 milliliter
    lauw water doorgespoeld worden om te voorkomen
    dat de sonde verstopt raakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat zijn mogelijke complicaties bij het geven van sondevoeding?

A
  • Het is mogelijk dat de inloopsnelheid te hoog is of dat
    de voeding te koud is. Bij aanhoudende misselijkheid
    en/of braken de diëtiste of arts inschakelen.
  • Bij aspiratie komt er sondevoeding in de luchtwegen.
    Dit kan komen doordat de sonde niet meer in de maag
    zit, bv door een hoestbui. Je staakt de voeding direct
    en waarschuwt de arts. Een aanhoudende prikkelhoest
    en benauwdheid zijn verschijnselen die erop wijzen
    dat de sonde mogelijk in de luchtpijp is
    terechtgekomen.
  • Door wijziging in de voeding kan de zorgvrager last
    krijgen van diarree of obstipatie. Te koude voeding,
    maar ook infecties kunnen invloed hebben op de
    defecatie (ontlasting). Raadpleeg de diëtiste.

Door de verminderde kauwfunctie droogt het mondslijmvlies uit. Dit kan tot mondslijmvliesontsteking en ontsteking van het tandvlees en de speekselklieren leiden. Een goede mondverzorging is van groot belang. Meerdere keren per dag tanden poetsen of het spoelen van de mond of, indien toegestaan, af en toe water drinken. Daarnaast kunnen de lippen vet gehouden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat zijn regels voor het toedienen van medicijnen via de sonde?

A
  • het noodzakelijk om met de apotheek te overleggen
    of dat kan (laat de arts het noteren in het ZLP)
  • dat je de medicijnen goed fijngemaakt.
  • Je moet de medicijnen in water oplossen en nooit in
    de sondevoeding.
  • Medicijnen mogen niet vermengd worden.
  • Voordat je de medicijnen toedient, moet je de sonde
    met 20 à 30 milliliter lauw water doorspoelen.
    Vervolgens dien je de medicijnen toe en spoel je de
    sonde weer met schoon water door.
  • Als de sonde een extra poort heeft, dien je de
    medicijnen via deze poort toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Om welke verschillende redenen kan sprake zijn van onnauwkeurige dosering van de medicatie via
de sonde?

A
  • De medicijnen worden verpulverd en vermengd met
    water. De kans dat er restjes medicijnen achterblijven
    is aanwezig.
  • Het materiaal waarvan de sonde gemaakt is,
    beïnvloedt de werking van medicijnen. Er zijn
    medicijnen die worden opgenomen of zich aan de
    wand vasthechten.
  • Er zijn medicijnen die door verpulvering schade
    toebrengen aan het maagslijmvlies.
  • Er zijn medicijnen die voorzien zijn van een laagje,
    waardoor de werkzame stof geleidelijk aan het bloed
    worden afgegeven. Door verpulvering wordt er in te
    korte tijd te veel van de werkzame stof afgegeven,
    hierdoor is er een overdosering. Ook is er eerder
    kans op verstopping van de sonde.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Welke 2 kunstmatige openingen bestaan er in de luchtpijp?

A

Een tijdelijke en een blijvende tracheotomie-opening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat kan de reden zijn voor een tijdelijke kunstmatige opening van de luchtpijp?

A

een acute situatie of na een moeizame ontwenning van de beademing als gevolg van slikstoornissen of neurologische aandoening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat kan de reden zijn voor een blijvende kunstmatige opening van de luchtpijp?

A

het gevolg van bijvoorbeeld stemband- of strottenhoofdkanker. Die zijn dan verwijderd en de luchtpijp is omgebogen naar de hals. Die wordt verkregen door een ingreep die men tracheotomie noemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Hoe wordt een kunstmatige opening van de luchtpijp genoemd?

A

tracheostoma.

106
Q

Wat houdt een tracheotomie in?

A

Bij een tracheotomie wordt er onder het strottenhoofd, een opening gemaakt in de luchtpijp. Het is noodzakelijk om de stoma open te houden met een tracheacanule. Deze mag dus nooit worden verwijderd.

107
Q

Wat is een tracheacanule?

A

een buisje met een lichte ronding en kan zijn gemaakt van kunststof of van zilver.

108
Q

Wat is het verschil tussen een zilveren en een kunststof canule?

A

Zilveren canules zijn na reiniging en sterilisatie opnieuw te gebruiken. Kunststof canules worden na gebruik weggegooid.

109
Q

Wat bepaald de keuze van een canule?

A

De keuze voor een bepaalde canule hangt af van de
grootte van de stoma, de mate van lekkage van wondvocht en een allergische reactie bij gebruik van kunststof.

Er bestaan tracheacanules met en zonder binnencanule. Bij het gebruik van een binnen- en buitencanule is het van belang om het slotje goed vast te draaien.

110
Q

Wat zijn belangrijke punten in de zorg voor de zorgvrager met een tracheostoma?

A
  • Als een zorgvrager kortgeleden een tracheotomie
    heeft ondergaan, bestaat er kans op lekkage van de
    wond. Dit vocht loopt naar de longen. Om dit te
    voorkomen geeft men een tracheacanule met een
    cuff. Dit is een ballonnetje in de vorm van een ring die
    rondom de canule zit. De cuff zorgt ervoor dat de
    canule op zijn plaats blijft en het druppende
    wondvocht wordt opgevangen.
  • Om de huid rondom de stoma te beschermen tegen
    vocht is het raadzaam om een splitgaasje aan te
    brengen. Kort na de operatie wordt die meerdere
    keren per dag vervangen. Later wordt gebruikgemaakt
    van de speciale tracheostoma gaasjes met een gat
    erin. Deze kunnen enkele dagen blijven zitten.
  • Gebruik op of rondom de tracheostoma geen poeders
    of zalfjes op oliebasis. Deze kunnen bij inademing,
    infecties veroorzaken. Ook zijn ze gevaarlijk als
    zuurstof wordt toegediend.
  • De lucht komt rechtstreeks in de luchtpijp en wordt niet meer gereinigd, verwarmd en bevochtigd. Om indrogen van sputum te voorkomen, kun je gedurende de dag enkele keren druppelen met fysiologisch zout.
  • Afhankelijk van de productie van sputum, moet elke 4 uur de binnencanule gereinigd worden met warm stromend water en gaasjes. Vervolgens moet de tracheostoma van binnen naar buiten toe worden schoongemaakt en daarna droogdeppen.
  • Zorg voor een schone, tochtvrije en goed geventileerde kamer. Vermijd
    stofontwikkeling. Gebruik altijd schone materialen en was altijd je handen.
  • Omdat de inademingslucht niet meer door de neus gaat, ruikt de zorgvrager zijn voedsel niet. De smaak verminderd en het slikken kan worden bemoeilijkt. Dit kan ertoe leiden dat de zorgvrager minder eet en drinkt. Een goede vochtbalans en voedingstoestand zijn belangrijk.
  • Zorgvragers met een tracheostoma hoesten via de stoma. Je kunt een gaasje voor het stoma houden tijdens het hoesten.
  • Observeer de snelheid, diepte, regelmaat en eventuele ademhalingsgeluiden. Bij een zuurstoftekort zal er waarschijnlijk sprake zijn van blauwverkleuring van de huid, lage saturatie (de hoeveelheid zuurstof in het lichaam), moeheid en duizeligheid.
  • Ook het optreden van hallucinaties en een toenemende daling van het bewustzijn kunnen in die richting wijzen. Op voorschrift van de arts, zal je zuurstof en medicatie moeten toedienen.
111
Q

Wat zijn onderdelen bij het verlenen van eerste hulp bij een tracheastoma

A
  • Zuurstof toedienen
  • Uitzuigen
  • Bloeding
  • Beademen
112
Q

Hoe dien je zuurstof toe bij een tracheastoma?

A

Bij een tracheostoma wordt deze functie overgenomen door een kunststof ring met twee openingen (de kunstneus) met een soort schuimplastic bolletjes. Heeft een zorgvrager zuurstof nodig, dan kan de zuurstofkatheter bovenop de kunstneus worden aangesloten. Eventueel kan de lucht ook nog extra bevochtigd worden.

113
Q

Hoe vind uitzuigen bij een tracheastoma plaats?

A

Dit kan plaatsvinden via de stoma. Ook kunnen medicijnen worden geïnhaleerd via de stoma.
De dosisaerosol wordt met een voorzetkamer op een flexibel kapje geplaatst dat het stoma geheel omsluit. Zo kan worden geïnhaleerd zonder dat er medicijnen verloren gaan.

114
Q

Hoe behandel je een bloeding bij een tracheastoma?

A

Dit treedt maar zelden op, maar dan moet de zorgvrager direct op zijn zij gaan liggen met
het hoofd naar beneden. Op die manier loopt het bloed naar buiten en niet naar de longen.
Bel een ambulance

115
Q

Hoe vind beademing plaats bij een tracheastoma?

A

Moet via de tracheastoma.

116
Q

Hoe wordt toediening van zuurstof binnen instellingen geregeld?

A

is meestal centraal geregeld, oftewel dat het ‘uit de muur’ komt.

117
Q

Wat zijn voordelen van zuurstof toediening?

A

verbeterde hartfunctie en zuurstofvoorziening aan de weefsels.

118
Q

Wat zijn nadelen van zuurstof toediening?

A

dat het neusslijmvlies kan uitdrogen met een neusbloeding tot gevolg. Daarom moet de zuurstof bij meer dan 2 liter per minuut bevochtigd worden.
Ook is er sprake van een verminderde bewegingsvrijheid.

119
Q

Hoeveel verschillende draagbare zuurstof tanks zijn er ?

A

2, 5 en 10 liter

120
Q

Wat zijn belangrijke punten bij zuurstoftoediening?

A
  • Niet roken in de buurt van het zuurstofapparaat.
  • Het is niet toegestaan om met vet aan de handen aan
    het apparaat te komen.
  • Een zuurstofslang mag nooit onder de kleding
    weggestopt worden. De zuurstof blijft daar dan
    namelijk zitten en kan ontvlammen als de zorgvrager
    toch een sigaret opsteekt.
121
Q

Waarvoor dient een zuurstof katheter?

A

voor toediening van concentraties zuurstof lager dan 5 liter per minuut.

122
Q

Wat is een zuurstof catheter?

A

Dit is een plastic slangetje dat in de neus wordt ingebracht met aan het uiteinde een schuimplastic ringetje dat de sonde op zijn plaats houdt. Dit schuimplastic zorgt ervoor dat er niet teveel zuurstof meteen weer naar buiten verdwijnt en de neus niet wordt beschadigd. Veel zorgvragers vinden het schuimplastic vervelend. Bij irritatie kan het andere
neusgat gebruik worden.

123
Q

Waarvoor dient een zuurstofbril?

A

voor de toediening van concentraties lager dan 5 liter per minuut.

124
Q

Hoe werkt een zuurstofbril?

A

De bril wordt met beide uiteinden in de neus geschoven en met een slang achter de oren op zijn
plaats gehouden.

125
Q

Wat zijn aandachtspunten voor een zuurstofbril?

A
  • Er kunnen drukplekken in en om de neus of achter
    de oren ontstaan. Daarom wordt aanbevolen de
    neus één keer per acht uur schoon te maken en of de
    zuurstofbril even wegnemen.
  • Om drukplekken op het achterhoofd te voorkomen
    moet de zorgvrager niet met het hoofd op de
    zuurstofslang liggen.
126
Q

Waarvoor dient een zuurstofmasker?

A

Met het zuurstofmasker is het mogelijk om zuurstofconcentraties van meer dan 5 liter per minuut toe te dienen en medicijnen via verneveling als de zorgvrager het mondstuk niet zelf kan vasthouden.

127
Q

Wat is een bijkomend voordeel bij het gebruik van een zuurstofmasker?

A

Het voordeel is dat slijmvliezen niet uitdrogen, doordat er bevochtigd wordt.

128
Q

Wat zijn aandachtspunten bij het gebruik van een zuurstofmasker?

A
  • Het zuurstofmasker kan de zorgvrager een
    opgesloten gevoel geven.
  • Als er onvoldoende zuurstof wordt gegeven via het
    masker, kan er ademnood ontstaan omdat het masker
    ook de normale inademing via de lucht belemmert.
  • Het zuurstofmasker maakt het praten, eten en drinken
    en opgeven van sputum moeilijk.
  • De huid rond de mond kan geïrriteerd raken. Als het
    masker iedere 8 uur met een vochtige doek wordt
    schoongemaakt kan de huid rondom de mond met
    zalf wordt ingesmeerd.
  • Om het risico op longontsteking zo klein mogelijk te
    maken, dient het waterreservoir tijdig te worden
    ververst en verbindingsslangen iedere dag
    gecontroleerd en mogelijk vervangen worden.
129
Q

Wat is een blaaskatheter?

A

Een blaaskatheter is een, meestal soepele, slang waarmee urine op een kunstmatige manier
uit de blaas loopt.

130
Q

Wat zijn redenen om een blaas katheter in te brengen?

A
  • Urineretentie. Er blijft dan urine achter in de blaas, dit noemen we residu. De oorzaak kan een slappe blaas zijn of een aandoening van het zenuwstelsel (MS,
    dwarslaesie) .
  • Het inbrengen van medicijnen rechtstreeks in de blaas.
  • Nagaan of de blaas na het urineren helemaal leeg is.
  • In het ziekenhuis voor bepaalde operatieve ingrepen of bij ernstige aandoeningen.
131
Q

Katheters kunnen ingedeeld worden naar?

A
  1. De plaats waar ze ingebracht worden
    Dat kan via een natuurlijke opening (Transurethrale Katheter)
    Dat kan via een kunstmatige opening die net boven het schaambeen gemaakt wordt. (suprapubische katheter.)
  2. Het materiaal waarvan ze gemaakt zijn
    PVC, Latex of Siliconen
  3. Het doel waarvoor ze gebruikt worden
    - Eenmalig
    - Geen andere oplossing
    - Continu
  4. De vorm van het uiteinde
    Het uiteinde van een katheter kan recht zijn of iets gebogen. De rechte katheter heetde Nelaton-katheter. De iets gebogen katheter heet de Tiemann-katheter. Deze werd gebruikt bij een vernauwing van de urinebuis, bijvoorbeeld als gevolg van een vergroting van de prostaat.
132
Q

Een aantal regels om veilig en vakkundig te katheteriseren zijn?

A
  • Stel je op de hoogte van de kennis en ervaring van de zorgvrager.
  • Geslachtsverkeer is bij een transurethrale katheter niet mogelijk.
  • Je mag alleen katheteriseren op voorschrift van een arts. Hanteer een protocol.
  • Het is in verband met de hygiëne wenselijk een blaaskatheterisatie uit te voeren met twee personen.
  • Stel je op de hoogte van de indicatie.
  • Informeer de zorgvrager helder over de procedure.
  • De ideale houding is plat liggen, liefst met het bekken omhoog en een kussen onder het hoofd.
  • De maat van de katheter is afhankelijk van de doorsnede van de urinebuis. De maat van de katheter wordt uitgedrukt in charrière (dit is 1/3 millimeter). Er zijn verschillende maten, variërend van 8 tot 28 charrière. Bij volwassen mannen is de gangbare maat 16 of 18 charrière en bij vrouwen 14 of 16 charrière. Een te dunne katheter is moeilijk in te brengen, omdat hij buigt. Een te dikke katheter beschadigt de urinebuis.
  • Breng de katheter in zonder de penis te manipuleren. Houd de penis recht omhoog en breng de katheter in. Bij een vrouw moet je erop letten dat je de goede opening kiest.
  • Als je bij het katheteriseren weerstand voelt, kan dat komen doordat de zorgvrager gespannen is. Als je weerstand voelt, mag je niet doordrukken, maar moet je een arts waarschuwen. Misschien is er sprake van een vernauwing in de urinebuis.
  • Breng een verblijfskatheter bij een man in tot het Y-stuk. Je weet dan zeker dat de ballon in de blaas ligt.
  • Vul de ballon niet te veel. Dat kan irriteren. Houd de voorgeschreven hoeveelheid aan.
  • Als je de katheter net geplaatst hebt, controleer je of er urine uitloopt. Is dit niet het geval, dan kan het zijn dat de tip van de katheter tegen de blaaswand ligt. Vroeger werd gedacht dat de hoeveelheid urine die ineens uit de blaas mocht lopen niet meer dan 500 ml zou mogen zijn. Onderzoek heeft aangetoond dat dit gevaar er niet is.
133
Q

Bij de verzorging van een blaas katheter zijn de volgende aspecten van belang:

A
  • Omdat er kans op besmetting is als je de katheter aanraakt, kun je het beste
    gebruikmaken van handschoenen.
  • De geslachtsorganen kunnen op de gebruikelijke manier gewassen
    worden. Ook op de plaats waar de katheter de urinebuis verlaat. Tijdens
    het reinigen van de katheter moet voorkomen worden dat de katheter dieper
    in de blaas wordt geschoven.
  • Het urine verzamelzakje moet zich altijd beneden het niveau van de katheter
    bevinden. Om te voorkomen dat er urine terugloopt in de blaas.
  • De katheter mag niet heen en weer schuiven in de blaas (rijden van de
    katheter) Dit geeft een verhoogde kans op een blaasinfectie.
  • Het zakje moet alleen worden verwisseld als het noodzakelijk is en niet uit
    gewoonte. Er zijn twee soorten urinezakken: beenzakken en bedzakken.
134
Q

Belangrijke observatiepunten bij een katheter zijn?

A
  • De hoeveelheid urine. Zeker als de katheter pas ingebracht is, moet je
    controleren of er voldoende urineproductie is. Er wordt uitgegaan van
    ongeveer 60 milliliter per uur. Als de hoeveelheid minder is, controleer dan
    of de slang van het opvangsysteem niet afgeklemd wordt. De katheter kan
    ook verstopt zijn door een stolsel. Het is ook mogelijk dat de zorgvrager
    onvoldoende vocht tot zich neemt.
  • Afwijkende bestanddelen in de urine. Hierbij gaat het vooral om de
    aanwezigheid van slierten, vlokken of bloed in de urine. Kort nadat de
    katheter ingebracht wordt kan de urine wat bloed bevatten. Dat is niet
    alarmerend.
  • Een penetrante geur.
  • Pijn. Bij de vrouw gaat het meestal over pijn in de onderbuik en bij de man
    over pijn aan het uiteinde van de urinebuis. Naast deze pijn kunnen er ook
    blaaskrampen optreden. Die wijzen meestal niet op een blaasontsteking.
    Ze zijn een reactie van het lichaam op de aanwezigheid van een vreemd
    voorwerp. Er zijn medicijnen die dat kunnen verminderen. Door deze
    blaaskrampen kan urine langs de katheter lekken.
  • Het terugbrengen van de hoeveelheid vloeistof in de ballon tot vijf milliliter
    kan de krampen en dus het lekken verminderen. De krampen kunnen ook
    ontstaan doordat de katheter verstopt is of wordt afgekneld.
  • Verhoging of koorts in combinatie met een van de hiervoor genoemde
    punten kan een aanwijzing zijn voor een blaasontsteking.
135
Q

wat zijn verschillende redenen voor een blaasspoeling?

A
  • Het voorkomen van verstopping van de katheter. Als urine vlokken, slijm of gruis bevat kan de katheter verstopt raken. Een nadeel van spoelen is, dat de kans op een blaasontsteking groter wordt.
  • Verwijderen van bloed en stolsels uit de blaas. Dit wordt vooral in ziekenhuizen gedaan bij zorgvrager die een urologische operatie hebben ondergaan.
  • Testen of de katheter doorgankelijk is door met een spuit 20 milliliter
    fysiologische zoutoplossing in de katheter te spuiten.
  • Als therapie bij een aandoening van de blaas, bijvoorbeeld om medicijnen in te brengen bij pusvorming, of bij prostaatcarcinoom waarbij cytostatica lokaal
    worden toegediend.
136
Q

Wat is een suprapubische katether?

A

Een suprapubische katheter is een katheter die via een opening (fistel) in de buik boven het
schaambeen (op pubis) in de blaas wordt ingebracht.

137
Q

Er zijn verschillende redenen voor het

plaatsen van een suprapubische katheter, zoals?

A
  • Acute retentie door een obstructie in de urinebuis. Hierdoor kan de urine de
    blaas niet verlaten.
  • Een schrompelblaas of vermindering van de blaascapaciteit tot minder dan
    200 milliliter.
  • Een dwarslaesie waardoor de controle over de blaas verdwenen is.
  • Blijvende incontinentie, waardoor problemen kunnen ontstaan bij langdurig
    gebruik van een normale blaaskatheter.
138
Q

Wat zijn de voordelen van een suprapubische katheter ten op opzichte van een blaaskatheter?

A
  • De zorgvrager ziet de katheter beter en heeft daardoor minder of geen hulp
    nodig bij de verzorging.
  • Het vervangen van de katheter is voor de zorgvrager minder belastend.
  • Het weer zelf leren urineren is gemakkelijker dan bij langdurig gebruik van een
    normale blaaskatheter.
  • Over het algemeen is de kans op de blaasinfecties kleiner. Vooral bij vrouwen is
    er minder kans op fecale infectie van de anus naar de urethra (urinebuis).
  • Op seksueel gebied kan de zorgvrager normaal functioneren.
139
Q

Wat zijn de nadelen van een suprapubische katheter?

A
  • Er kan bij het inbrengen een bloeding optreden.

- Iedere vier tot zes weken moet de katheter verwisseld worden.

140
Q

Hoe wordt een stoma voor ontlasting ook wel genoemd?

A

anus praeternaturalis (AP) genoemd, onnatuurlijke anus.

141
Q

Wat zijn redenen om een stoma aan te leggen?

A
  • Een chronische ontsteking in de darmen.
  • Een kwaadaardige tumor in de darmen.
  • Een aangeboren afwijking, zoals het ontbreken van
    een deel van de dikke darm en de anus.
  • Een ongeval waardoor de darmen zijn beschadigd.
142
Q

Welke stoma wordt op de dikke darm geplaatst en waarom?

A

Bij een colostoma of dikke darmstoma is de oorzaak vaak darmkanker. Het overgebleven gezonde deel wordt door de buikwand naar buiten gebracht.

143
Q

Welke stoma wordt op de dunne darm geplaatst en waarom?

A

Bij een ileostoma of dunne darmstoma krijgt de dikke darm tijdelijke rust of is hij operatief verwijderd. De definitieve verwijdering zal dikwijls met een kwaadaardige aandoening te maken hebben. Het tijdelijk rust geven kan nodig zijn bij chronische
ontstekingen, zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.

144
Q

Waarvoor dient een enkelloops eindstandige stoma?

A

Een stoma kan blijvend aangelegd worden. Er is dan slechts één opening aanwezig. Eindstandig wil zeggen dat de stoma het eindpunt is van de darm.

145
Q

Wanneer wordt er een tijdelijke stoma aangelegd?

A

Dit gebeurt vooral bij chronische ontstekingen. In dit geval kunnen zich twee darmopeningen op de buikwand bevinden, waarvan er één ontlasting produceert en de ander alleen maar slijm. Dit is de
dubbelloopse stoma.

146
Q

De locatie (de plaats) van de stoma hangt samen met?

A
  • Het deel van de darm waar de stoma op aangebracht wordt. Een ileostoma bevindt zich vaak aan de rechterzijde. De colostoma bevindt zich meestal links.
  • De stoma moet goed zichtbaar zijn voor de zorgvrager, zodat hij de stoma zelf kan verzorgen.
  • De stoma wordt bij voorkeur aangebracht daar waar zich stevig spierweefsel bevindt.
  • Er mag zich geen huidplooi bij de stoma bevinden.
  • De culturele achtergrond is vooral van belang bij moslims. Wordt een stoma onder de navel aangebracht, dan wordt deze als onrein beschouwd. Aanraken is dan niet toegestaan.
147
Q

Gevolgen voor de zorgvrager bij stoma zijn?

A
  • De natuurlijke controle over de ontlasting is
    verdwenen.
  • De ontlasting kan door de ingreep veranderen. Dit
    geldt vooral voor de consistentie van de ontlasting. Dat hangt af van het deel van de darm, dat verwijderd of stilgelegd is. Als de stoma zich op de dunne darm bevindt, dan is de ontlasting brijachtig of
    waterdun. Dit komt doordat de functie van de dikke darm is uitgevallen, waardoor minder vocht aan de spijsbrij onttrokken wordt.
148
Q

Wat houdt het irrigeren van een stoma in?

A

Dit is het spoelen van de darm.

149
Q

Waarom wordt de darm gespoeld?

A

Door het spoelen van de darm kunnen sommige mensen de ontlasting grotendeels onder controle krijgen.

150
Q

Hoe werkt een darmspoeling?

A

Alleen mensen die een colostoma hebben, kunnen na overleg met de behandelend arts of de stomaverpleegkundige, de darm spoelen.
Hierbij wordt via de stoma een halve liter water op lichaamstemperatuur in de darm gebracht. Dit moet langzaam inlopen. Door het water raakt de darm gevuld en zet uit en worden de zenuwen in de darmwand geprikkeld. Na enige tijd komt het water met ontlasting uit de stoma. Vervolgens worden de darmen weer gevuld met een halve liter water. Het voordeel van spoelen is dat de zorgvrager daarna ongeveer 24 uur en soms langer vrij is van
ontlasting. Het is vervolgens mogelijk om met een klein opvangzakje of een stomaplug de rest van de dag door te brengen.

151
Q

Wat is het nadeel van een darmspoeling?

A

Nadelen van spoelen zijn dat het veel tijd in beslag neemt (drie kwartier tot een uur) en dat
mensen die voor het eerst spoelen een flauwte kunnen krijgen.

152
Q

Een spoelsysteem bestaat uit?

A
  • Een plastic zak voorzien van een ophangoog.
  • Een plastic slang die zich aan de zak bevindt met aan het uiteinde een zogenoemde
    conus, die in de stoma wordt gestoken.
  • Een steunplaat (is niet altijd aanwezig) wordt om de stoma gelegd, daar kan de sleeve
    aan bevestigd worden. Dit is een lange, spits toelopende afvoerzak (een zogenoemde
    sleeve).
  • Een regelaar die zich aan de slang bevindt om de inloopsnelheid van het water te
    regelen.
  • Voor het spoelen van de darm bestaan ook spoelpompen.
153
Q

Wat is een stomaplug (conseal plug)?

A
Een stomaplug (conseal plug) bestaat uit
een schuimgedeelte dat in de stoma gaat en
een afdekkende kleeflaag. Deze bevat een
filter waardoor gassen reukloos kunnen
passeren.
Zodra het schuimgedeelte in de stoma wordt
gedaan, zwelt het op en wordt de stoma
afgesloten.
154
Q

Voor het gebruik van een stomaplug moet aan de volgende eisen worden voldaan:

A
  • De zorgvrager moet een eindstandige of enkelloops
    stoma op de dikke darm hebben.
  • De ontlasting moet stevig zijn en niet vaker dan drie
    keer per dag komen.
    De zorgvrager kan zich met een stomaplug sociaal
    vrijer bewegen.
155
Q

Voor wie is een continent ileostoma bedoeld?

A

Dit kan worden aangelegd bij ongeveer tien procent van de mensen die een ileostoma
hebben vanwege: Colitis ulcerosa of poliepen (goedaardige gezwellen) in de dikke darm.

156
Q

Er zijn 2 methoden voor het aanleggen van een continent stoma.

A
  1. Bij de continente ileostoma of Kock-pouch wordt van het laatste deel van de dunne darm een reservoir met een klep gemaakt dat zich in de buikwand bevindt en waar de ontlasting in wordt opgevangen. Rechtsonder in de buik bevindt zich een opening waardoor een katheter geschoven kan worden om het reservoir te spoelen en te legen. Dit moet drie tot vier keer per etmaal gebeuren. Na het spoelen wordt de opening met een speciale pleister afgesloten.
  2. Bij de continente ileostoma of pouch is het noodzakelijk dat de sluitspieren van de anus nog aanwezig zijn en goed functioneren. Van het laatste deel van de dunne darm wordt een reservoir gemaakt en dit wordt aangesloten op de anus. Het voordeel is dat zorgvragers zelf weer de controle over de ontlasting hebben. De ontlasting komt wel vaker dan normaal, van zes tot acht keer per 24 uur.
157
Q

Huidirritaties bij stoma worden veroorzaakt door:

A
  • Lekkage. Vooral bij dunne ontlasting, omdat deze nog veel spijsverteringsfermenten bevat, wordt de huid snel aangetast. Probeer lekkages zo veel mogelijk te voorkomen door de opening in de huidplaat goed passend te knippen, 1 tot 2 millimeter groter dan de stoma. Indien nodig kun je een huid beschermende pasta of een opvulring
    gebruiken. Ook het tijdig verwisselen van gevulde zakjes kan lekkage voorkomen. Gebruik van barrièrecrème kan de negatieve inwerking van de ontlasting op de huid tegengaan, het houdt de huid soepel en stoot vocht af. Je brengt het uitermate dun op. Met hetzelfde doel kan een vliesdun beschermlaagje aangebracht worden met behulp van een speciale spray of speciale doekjes. Als de huid stuk is, kan het nodig zijn om een huid beschermende stomapoeder aan te brengen. Als de huid zeer dun
    gepoederd is, kan het nodig zijn om de huidplaats voor het aanbrengen iets vochtig te maken.
  • Allergie. Gebruik in dat geval andere zakjes.
  • Gebruik van verkeerde middelen. Zalf, olie en vette crème zijn ongeschikt.
    Er ontstaan dan plakproblemen.
  • Föhnen. Dit is af te raden.
158
Q

Problemen die bij een stoma kunnen optreden in verband met de voeding zijn:

A
  • Verstopping.
  • Diarree.
  • Overmatige gasvorming.
159
Q

Om problemen bij een stoma te beperken, moet de zorgvrager?

A
  • Het eten goed kauwen.
  • Regelmatig eten.
  • Geen te grote porties eten.
  • Het nuttigen van voedingsmiddelen die tot problemen leiden, beperken.
160
Q

wat is een Urostoma (UP)?

A

De urinestoma wordt ook wel ureter praeternaturalis (UP) genoemd. Dit betekent onnatuurlijke urineleider.

161
Q

Waarom wordt er gebruik gemaakt van een UP?

A
  • een aangeboren afwijking waarbij de urinewegen niet goed zijn aangelegd, -
  • een ongeval of een kwaadaardige aandoening.
162
Q

Wat zijn de verschillende mogelijkheden voor het aanleggen van een UP

A
  • De blaas wordt opengesneden en vastgehecht aan de buikwand.
  • De urineleiders worden rechtstreeks aan de opening (en) van de buikwand
    vastgehecht.
  • De urineleiders komen in een stukje darm uit dat vastgehecht is aan de
    opening in de buikwand. Dit stukje darm bevindt zich los van de rest van de
    darm. Dit komt het meest voor.
163
Q

Hoe ziet het opvang materiaal voor een UP eruit?

A

De capaciteit van de zakjes bedraagt meestal 500 milliliter. In de zakjes
bevindt zich een soort klep: het terugslagventiel. Die zorgt ervoor dat de urine niet kan teruglopen. Onder aan de zakjes bevindt zich een aftapkraantje. Ook is het mogelijk om op dit kraantje een nachtzak aan te sluiten, zodat grotere hoeveelheden urine opgevangen kunnen worden. Een UP zakje heeft geen koolstoffilter, omdat er geen sprake is van gasvorming.

164
Q

Wat zijn specifieke aandachtspunten voor een UP?

A
  • Het verwisselen van het UP zakje kan het beste ’s morgens gebeuren
    voordat de zorgvrager iets gedronken heeft. De urostoma geeft dan minder
    urine af.
  • De urine mag niet in contact komen met de huid om irritatie te vermijden.
    Tijdens de verzorging zal er vrijwel altijd urine blijven druppelen. Deze urine
    kan worden opgevangen met een zachte dop die precies op de stoma past, met een gaasje eromheen.
165
Q

Waaruit kunnen monsters bestaan voor diagnostiek?

A

urine, feces of bloed.

166
Q

Bij het verzamelen van een monster handel je als volgt:

A
  • de zorgvrager wordt ingelicht over: het doel en de manier van uitvoering, het tijdstip
    en de tijdsduur en de te volgen instructies zoals het wel of niet nuchter blijven.
  • Het monster moet in daarvoor bestemd opvangmateriaal worden opgevangen,
    voorzien van naam en geboortedatum van de zorgvrager, het opgevangen materiaal
    en datum van afname, of de zorgvrager nuchter was, op welke afdeling de zorgvrager
    verblijft en wie de aanvragende arts is.
  • De verzorgende gaat na of het laboratoriumformulier volledig is ingevuld. De arts
    moet op het formulier zijn handtekening hebben gezet.
  • Tot slot zorgt de verzorgende ervoor dat het monster op de juiste plaats
    terechtkomt. Er zijn verschillende soorten onderzoek mogelijk met monsters:
    klinisch-chemisch onderzoek en bacteriologisch onderzoek.
167
Q

Waarvoor dient een klinisch chemisch onderzoek?

A

Heeft tot doel ziekten te constateren, uit te sluiten of te voorkomen. Het laboratorium kijkt welke stoffen in een lichaam monster zitten, de hoeveelheid en verhouding ervan.

168
Q

Wat voor monsters kunnen er onderzocht worden voor een klinisch onderzoek?

A
  • urine,
  • feces,
  • bloed,
  • hersenvocht,
  • maagsap,
  • beenmerg,
  • sperma,
  • ascitesvocht (vocht dat zich ophoopt in de buikholte)
  • vruchtwater.
169
Q

Hoe worden de monsters opgevangen?

A

in schone, niet-steriele

opvangmaterialen.

170
Q

Wanneer vind er een urine onderzoek plaats?

A

als een arts bv denkt
dat de zorgvrager lijdt aan lever- of nieraandoeningen of dat er sprake is van een
zwangerschap of suikerziekte. In de topsport wordt nagegaan of een sporter stimulerende
middelen heeft gebruikt.

171
Q

Wat is occult bloedverlies?

A

Occult bloedverlies is verlies van bloed dat zich in en aan de
feces bevindt maar met het blote oog niet zichtbaar is. Het kan wijzen op een aandoening
van het maagdarmkanaal.

172
Q

Waaruit bestaat bloed?

A

een aantal vaste bestanddelen en bloedplasma.

173
Q

Wat zijn vaste bestanddelen in bloed?

A

rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes.

174
Q

Waaruit bestaat bloedplasma?

A

Het bloedplasma bevat serum met antilichamen, hormonen, ureum, creatinine, glucose en zouten.

175
Q

Wat houdt INR in?

A

de stollingstijd van het bloed

176
Q

Wat houdt een bacteriologisch onderzoek in?

A

Dit is bedoeld om micro-organismen op te sporen die een bepaalde ziekte veroorzaken en
noemt men in de volksmond ook wel ‘kweken’. Dit gebeurt door enkele druppels van het
opgevangen monster in platte glazen schaaltjes met een voedingsbodem te plaatsen. De
bacterie zal zich gaan vermenigvuldigen.

177
Q

Wat wordt er na enkele dagen bij een bacteriologisch onderzoek bekend?

A
  • Tot welke bacteriesoort de ziekteverwekkers behoren.

- Welke antibiotica het meest werkzame middel vormt voor de zorgvrager.

178
Q

Hoe verkrijg je urine voor een bacteriologisch onderzoek?

A

een verblijfskatheter, of
door urine opvangen in een po. Het is dan wel belangrijk om de schaamlippen of penis met
watten of deppers met een reinigend desinfectans schoon te maken en een gedesinfecteerde
po gebruiken. De eerste urine moet bij voorkeur uitgeplast worden.

179
Q

Wat is midstream urine?

A

Urine dat na de eerste urine komt

180
Q

Wat is een cytologisch onderzoek?

A

Cytologisch onderzoek vindt plaats als de arts op celniveau afwijkingen vermoedt, zoals bij kanker, bijvoorbeeld het uitstrijkje. De verschillende stadia worden aangegeven met Pap I tot en met Pap V. Pap I is een volkomen normaal celbeeld. Bij Pap V is er sprake van aanwezigheid van typische kankercellen.

181
Q

Wat is een histologisch onderzoek?

A

Bij histologisch onderzoek wordt het objectglaasje met het stukje weefsel onder de microscoop gelegd en worden de cellen gekleurd en beoordeeld op afwijkingen. Weefsel is bijvoorbeeld het biopt dat wordt afgenomen bij een endoscopie, een lichaamsvloeistof zoals maagsap voor zuurbepaling of liquor (hersen- en ruggenmergvocht) om uitsluitsel te geven over ontstekingen van het hersenvlies en zenuwstelsel.

182
Q

Wat is een hematologisch onderzoek?

A

een bloedonderzoek dat informatie oplevert over de vaste bestanddelen van het bloed.

183
Q

Waarvoor wordt een hematologisch onderzoek ingesteld?

A

Dit onderzoek wordt

uitgevoerd bij vermoeden van bloedarmoede, leukemie, HIV-besmetting of aids.

184
Q

Moleculair biologisch

A

Kent 2 onderzoeken:

Er wordt aan de hand van DNA
onderzocht of iemand een minder gunstige eigenschap van zijn ouders heeft geërfd.

andere vorm is of er bepaalde DNA van bacteriën of DNA- en RNA-virussen aanwezig zijn
in het bloedmonster.

185
Q

Welke bloedcellen zijn er?

A

rode cellen - Erytrocyten
witte cellen - leukocyten
bloedplaatjes - Trombocyten

186
Q

Wat doen eryrtocyten

A

Rode bloedcellen vervoeren zuurstof en

spelen een rol bij de CO2 uitscheiding.

187
Q

Wat doen leukocyten?

A

Witte bloedcellen spelen een rol in de
afweer en nemen in aantal toe als zich
een ontsteking in het lichaam bevindt.

188
Q

Wat doen bloedplaatjes?

A

Bloedplaatjes spelen een rol in de stolling van het bloed.

189
Q

Wat zijn kenmerken van chronisch zieken?

A
  1. Het duurt minimaal 6 maanden.
  2. Er is geen genezing mogelijk.
  3. De aandoening resulteert in voortdurende interventie met medicijnen of
    speciale benodigdheden.
  4. De aandoening zorgt voor beperkingen in; zelfzorg, onafhankelijkheid van
    wonen en sociale interacties.
  5. Dat er gevolgen zijn voor activiteiten en maatschappelijke participatie
  6. Dat er een beroep gedaan wordt op de gezondheidszorg
190
Q

Er zijn

verschillende fasen te onderscheiden. deze zijn?

A
  1. De prodromale fase is de voorafgaande fase. De eerste verschijnselen doen zich voor. Het hangt van de ernst van de verschijnselen af hoe lang deze fase duurt. De meeste mensen zoeken eerst hun heil bij huismiddeltjes en zelfzorg medicijnen in de hoop dat de klachten verminderen en verdwijnen.
  2. Als de zorgvrager bij de arts komt begint de diagnostische fase. Bij een acuut begin heb je geen prodromale fase. De arts probeert de oorzaak van de verschijnselen te achterhalen en doet daarvoor onderzoeken. Dit kan om lichamelijk onderzoek gaan zoals een endoscopie (= inwendig darmonderzoek) of een operatie. De behandeling in de diagnostische fase is meestal het bestrijden van symptomen. Dit is een periode van onzekerheid en angst voor de zorgvrager. Deze fase eindigt met het stellen van de diagnose. Een speciale groep van chronische ziekten is die van de aangeboren aandoeningen. De verschijnselen kunnen zich direct bij de geboorte voordoen. Het is ook mogelijk dat de verschijnselen zich later in het leven
    openbaren.
  3. De behandelfase. Deze fase kan tot doel hebben verslechtering te voorkomen of enige verbetering tot stand te brengen. Soms is de behandeling pijnlijk, belastend of vermoeiend.
  4. De laatste fase is de chronische fase. Het is duidelijk dat behandeling niet meer zal leiden tot verder herstel. Er is een evenwicht bereikt dat in stand gehouden wordt door medicatie of therapie. En het is duidelijk met welke beperkingen de zorgvrager door het leven moet.
191
Q

Er zijn 3 soorten ziekteverloop in de chronische fase te onderscheiden. Deze zijn?

A

● Het progressief ziekteverloop. De verschijnselen worden geleidelijk erger. Dit doet zich voor bij ziektes als MS, Parkinson, ALS en de ziekte van Alzheimer.
● Het permanente ziekteverloop. De verschijnselen blijven lange tijd hetzelfde zoals bij een CVA.
● Een cyclisch ziekteverloop. Dit is bij ziektes waar actieve periode en niet actieve periode afwisselen. Denk hierbij aan ziektes als; astma, diabetes,
reuma en de ziekte van Crohn.

192
Q

Wat zijn een aantal chronische ziekten?

A
  • Diabetes
  • COPD
  • Reuma
  • MS
  • CVA
193
Q

Je kunt chronische aandoeningen indelen in?

A
  • Het begin van de aandoening. Een aandoening kan
    acuut beginnen, zoals een CVA of geleidelijk ontstaan,
    zoals de ziekte van Parkinson en MS.
  • Het verloop van een aandoening. Een aandoening kan progressief verlopen, een wisselend karakter of een permanent karakter hebben.
  • De levensverwachting.
  • De mate van invalidering.
  • De hoeveelheid aandoeningen. Het tegelijkertijd
    hebben van twee of meer aandoeningen heet
    comorbiditeit.
  • De bekendheid van een aandoening.
  • De aantoonbaarheid van een aandoening (en daarmee soms de acceptatie van een ander)
194
Q

Wat zijn de taken van de nieren?

A

De nieren regelen de hoeveelheid en samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. Daartoe filteren de nieren schadelijke reststoffen van de stofwisseling uit het bloed en voeren overtollige water en zout af. Daardoor hebben de nieren een belangrijke taak bij het metabolisme (onze basisstofwisseling).

195
Q

Het urinewegstelsel bestaat uit de volgende onderdelen:

A

de nieren, de urineleiders, de blaas en de urinebuis (plasbuis).

196
Q

wat is de omvang van de nieren?

A

ongeveer 12 centimeter lang, 7 centimeter breed en 3 centimeter dik. Ze hebben de vorm van een grote boon. Een nier weegt ongeveer 150 gram. De buitenkant bestaat uit een glad bruin kapsel.

197
Q

Waar liggen de nieren?

A

De nieren liggen boven, achter in de buikholte, aan

weerskanten van de wervelkolom. De linker nier ligt iets hoger omdat boven de rechternier een deel van de lever zit.

198
Q

Waar liggen de bij nieren?

A

Boven op beide nieren liggen de

bijnieren. Deze hebben niets met de uitscheiding te maken.

199
Q

Bij een doorsnede van een nier zie je van buiten naar binnen:

A
  • Nierschors: deze smalle laag bestaat uit een enorme hoeveelheid filtertjes die het
    bloed zuiveren.
  • Niermerg: dit gedeelte ziet er streperig uit door de talrijke lissen van Henle en
    verzamelbuisjes voor de geproduceerde urine.
  • Nierbekken: in deze holte verzamelt zich de gevormde urine.
200
Q

Hoeveel nefronen bevat elke nier?

A

Elke nier bevat ongeveer 1,2 miljoen nefronen waarin het bloed gefilterd wordt.

201
Q

Waaruit bestaat een nefron?

A

Een nefron bestaat uit een kapsel (het kapsel van Bowman) met daarin een opeenhoping van haarvaten
(glomerulus) en eraan vast een nierkanaaltje.

202
Q

Wat zijn nierpiramides?

A

Dit zijn verhoginkjes die uitsteken in het nierbekken.

203
Q

Hoeveel urine scheid het lichaam in 24 uur af?

A

ongeveer 1,5 liter

204
Q

De huid is het grootste orgaan van het lichaam. De huid heeft de volgende taken:

A
  • De lichaamstemperatuur regelen. Als de lichaamstemperatuur daalt, wordt de
    doorbloeding van de huid minder, waardoor er minder warmte aan de omgeving
    afgegeven wordt. De huid ziet dan bleek. Bij een te hoge lichaamstemperatuur, treedt
    een verhoogde doorbloeding van de huid op, waardoor er warmte aan de omgeving
    afgegeven wordt. De huid ziet dan rood. Ook door de zweetklieren wordt de
    lichaamstemperatuur beïnvloed. Door transpireren gaat lichaamswarmte verloren.
  • Stoffen uitscheiden of afscheiden. Transpiratievocht bevat zouten, zuren en
    afbraakproducten. De primaire functie van de zweetklieren is het op peil houden van
    de lichaamstemperatuur.
  • Gevoelsprikkels opvangen door de zenuwuiteinden die warmte, koude, pijn en druk
    prikkels (tastzin) kunnen waarnemen.
  • Beschermen tegen schadelijke invloeden van buitenaf, zoals schadelijke stoffen,
    bacteriën, zonnestralen of een voorwerp.
  • Vet opslaan in het onderhuids bindweefsel als buffervoorraad.
  • Vorming van vitamine D. Bij gebrek kan de Engelse ziekte (rachitis) ontstaan. Het
    wordt gevormd onder invloed van ultraviolette straling van het zonlicht.
205
Q

Wat houdt anatomie in?

A

De menselijke anatomie bestudeert organen en orgaansystemen van het menselijk lichaam.
Anatomie betekent de bouw van het menselijk lichaam.

206
Q

Hoe heet de studie van cellen?

A

cytologie.

207
Q

Hoe heet de studie van weefsel?

A

histologie.

208
Q

Wat houdt weefsel in?

A

Een weefsel is in de biologie een specifiek deel van een meercellig organisme. Weefsel bestaat uit een samenstelling van gelijksoortige cellen. Twee of meerder soorten weefsels vormen samen een orgaan.

209
Q

Hoeveel cellen heeft een volwassen man van 75kg ongeveer?

A

60 biljoen

210
Q

Wat zijn cellen voor het lichaam?

A

Bouwstenen

211
Q

Wat doen cellen?

A

Ze voeren belangrijke lichaamsprocessen uit, waardoor je kunt blijvenleven.
De cellen hebben een eigen uniek DNA en vormen de basis van alles wat er in je lichaam zit.

Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) was de eerste persoon die levende cellen zag.

212
Q

Wat voor soorten cellen zijn er?

A
● Zenuwcellen;
● Gladde spiercellen;
● Kraakbeencellen;
● Wangslijmvliescellen;
● Botcellen;
● Darmepitheel;
● Bloedcellen;
● Dekcellen.
213
Q

Wat voor soorten weefsel bestaat er?

A

● Epitheel of dekweefsel;
● Bindweefsel of steunweefsel;
● Spierweefsel;
● Zenuwweefsel.

214
Q

Welke typen cellen zijn er van het bot?

A

● Osteoblast
● Osteocyt
● Osteoclast

215
Q

Wat doen Osteoblasten?

A

Opbouw van calcium, fosfaat, botmatrix

216
Q

Wat doen Osteocyten?

A

Onderhouden en optimaliseren van de botten

217
Q

Wat doen osteoclasten?

A

Afbreken van botten om het uiteindelijk weer beter en steviger te maken. (te vergelijken met het snoeien van planten)

218
Q

Waaruit bestaat de huid van buiten naar binnen?

A

Opperhuid
lederhuid
onderhuidsbindweefsel

219
Q

Wat houdt fysiologie in?

A

Met fysiologie wordt de werking van het menselijk lichaam bedoeld.

Fysiologie is de biologische wetenschap die de levensverrichtingen (zoals de stofwisseling) van organismen bestudeert.

Fysiologie richt zich op hoe organismen, orgaansystemen, individuele organen, cellen enzovoort, zich uitvoeren in een levend systeem.

220
Q

In de fysiologie zijn verschillende onderwerpen te onderscheiden:

A
● Bewegingsfysiologie;
● Neurofysiologie;
● Zintuigfysiologie;
● Stofwisselings fysiologie;
● Celfysiologie.
221
Q

Wat houdt pathologie in?

A

Pathologie of ziekteleer, is de studie van het ontstaan en verloop van ziekten.

222
Q

Wat is een patholoog?

A

Een patholoog is net als bijvoorbeeld een chirurg, een internist of een gynaecoloog, een medisch specialist.
De patholoog onderzoekt cellen of weefsels om vast te stellen of er sprake is van afwijkingen. Een andere specialist of huisarts levert dit materiaal aan.

223
Q

Welke functies gelden voor het spijsverteringskanaal?

A

Het spijsverteringsstelsel heeft de volgende functies:

  • Voedsel opnemen (via de mond).
  • Voedsel fijnmaken (kauwen).
  • Voedsel vervoeren (door spierbewegingen).
  • Voedsel afbreken en verteren (door verteringssappen en spierbewegingen).
  • Voedingsstoffen voor de lichaamscellen afgeven aan het bloed (via de dunne
    darmwand) .
  • Onverteerbare voedselbestanddelen afvoeren (via de anus)
224
Q

Wat is Ulcus cruris?

A

Een ulcus cruris of ‘open been’ is een wond aan het (onder)been waarbij de genezing
langzaam of niet plaatsvindt.

225
Q

Hoe ziet een Ulcus Cruris wond eruit?

A

De wond is vaak met een geel beslag of met een korst bedekt.

226
Q

Wat is belangrijk om te weten voor de behandeling van Ulcus Cruris?

A

Voor de behandeling is het erg belangrijk om te onderzoeken of de oorsprong van veneuze
(van de ader) of van arteriële (slagader) aard is. Wanneer het veneuze systeem bij de
aandoening betrokken is, spreekt men van een ulcus cruris

227
Q

Wat houdt veneuze insufficiëntie in?

A

chronische onvoldoende werking van de bloedvaten

228
Q

Als veneuze ifsufficientie aanhoudt welke klachten kunnen dan naar voren komen?

A
  • Oedeem (ophoping van vocht in het weefsel). Kenmerkend voor onvoldoende werking
    van de bloedvaten is het ontstaan van oedeem als gevolg van de te hoge druk in de
    bloedvaten. Dit oedeem kan pijnlijk zijn, vooral ter hoogte van het scheenbeen.
  • Vaatafwijkingen: door overdruk van bloed in de bloedvaten ontstaan vaatafwijkingen
    als spataderen, corona phlebectatica (kleine spataderen aan de binnenzijde van de
    voet) en besenreiser (takkenbosvenen).
  • Verkleuring huid: door het uittreden van rode bloedcellen uit de bloedbaan onder
    invloed van de overdruk verkleurd de huid en wordt bruin.
  • Keratose abnormale verhoorning van de huid. Door deze abnormale verhoorning
    liggen dikke schubben op de huid.
  • Achteruitgang conditie huid: de stuwing en oedeem belemmeren de aan- en afvoer
    van bloed. Aan de ene kant betekent dit dat er onvoldoende zuurstof en
    voedingsstoffen worden aangevoerd. Aan de andere kant is het gevolg dat giftige
    afvalstoffen in de huid achterblijven.
  • Ontstekingsverschijnselen en eczeem: als reactie op het eiwit in het oedeem ontstaan
    ontstekingsverschijnselen. De huid vertoont hierdoor een rode verkleuring en voelt
    warm aan. Door de slechte conditie van de huid wordt het afweer vermogen van de
    huid kleiner.
    De huid wordt dunner en kwetsbaarder. Er ontstaan ontstekingsachtige
    verschijnselen met vocht- en blaasjesvorming. Vaak ontstaat eczeem als reactie op
    deze veranderingen.
  • Littekenvormige lipodermatosclerose: door de ontsteking ontstaat littekenvorming in
    het onderhuidse bindweefsel met als gevolg verharding (sclerose) en inkrimping van
    het weefsel. Dit gebeurt vooral in het gebied van de enkel, terwijl het been daarboven
    dik blijft door het oedeem. In zeer extreme gevallen wordt dit ‘flessenhalsfenomeen’
    genoemd.
  • Grijze atrofie (atrofie is de afname van weefselmassa). Deze atrofie manifesteert zich
    in het gebied rond de enkel, vooral aan de binnenzijde van de enkel. Eerst wordt een
    grijze verkleuring van de huid zichtbaar, grijze atrofie.
  • Daarna ontstaat witte atrofie: ‘atrofie blanche’. In de witte atrofie kunnen open
    plekjes ontstaan, het ulcus cruris venosum
229
Q

Hoe noem je een urinekatheter dat via de natuurlijke opening wordt ingebracht?

A

een transurethrale katheter

230
Q

Wat is een suprapubische katheter>

A

een kunstmatige opening die net boven het schaambeen gemaakt wordt.

231
Q

Wat zijn kenmerken van een siliconen katheter?

A

Siliconen katheters kunnen langere tijd zitten. Het voordeel is, dat zich op het
gladde materiaal minder snel bacteriën hechten en dat ze pas na ongeveer zes weken verwisseld hoeven te worden. Op een siliconenkatheter kan hydrogel aangebracht zijn. Dat vermindert de kans op irritaties en infecties.

232
Q

Wat zijn kenmerken van een latex katheter?

A

De latex katheter is vrijwel altijd voorzien van een laagje hydrogel en kan ongeveer vier weken in de blaas blijven. Dat geldt ook voor de katheter van latex met siliconen.

233
Q

Wat zijn kenmerken van een pvc katheter?

A

PVC katheters zijn vrij stijf, ze worden gebruikt voor eenmalig katheteriseren.

234
Q

Wanneer wordt er gebruik gemaakt van een eenmalige katheter?

A

De eenmalige katheter kan gebruikt worden als er een vermoeden van residu van urine is. Of als het niet noodzakelijk is om continu een katheter in te hebben. Dit intermitterend katheteriseren wordt bv gedaan bij aandoeningen aan de zenuwen van de blaas en ruggenmergletsel.

235
Q

Wanneer wordt er gebruikt gemaakt van een verblijfskatheter?

Wat is een verblijfskatheter?

A

Een verblijfskatheter(ook wel een katheter à demeure of ballonkatheter genoemd) wordt alleen een ingebracht wanneer er geen andere oplossingen zijn.

Een verblijfskatheter is een dubbelloops katheter met een klein ballonnetje dat opgeblazen wordt als de katheter in de blaas is ingebracht. Het is een katheter met twee openingen (luminal), één voor de afvoer van urine, de ander om de ballon te vullen.

236
Q

Hoe werkt een katheter die continu de blaas moet spoelen?

A

Een katheter die gebruikt wordt om continu de blaas te spoelen heeft drie
openingen; één voor de aanvoer van spoelvloeistof, één voor de afvoer van
spoelvloeistof en één om de ballon te vullen. De katheter wordt meestal gebruikt in ziekenhuizen.

237
Q

wat zijn verschillende soorten longaandoeningen?

A
  • Longontsteking (pneumonie)
  • Klaplong (pneumothorax)
  • Longembolie
  • COPD
  • Astma
  • Hyperventilatie
238
Q

Wat is een longontsteking?

A

de longblaasjes en de daaromheen liggende weefsels ontstoken. Het opnemen van zuurstof wordt daardoor bemoeilijkt.

239
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van een longontsteking?

A

De oorzaak kan een verminderde weerstand zijn, maar kan ook een complicatie zijn van een andere aandoening.

240
Q

Wat zijn klachten van een longontsteking?

A

De klachten zijn hoesten, ophoesten van soms schuimig slijm, pijn bij het ademhalen, drukkend gevoel op de borst, benauwdheid, koorts, kortademigheid, hoofdpijn en oververmoeidheid.

241
Q

wat is een longembolie?

A

Bij longembolie is een longslagader afgesloten door een bloedstolsel, hierdoor krijgt een
gedeelte van de long te weinig bloed.

242
Q

Hoe ontstaat een longembolie

A

Dit kan ontstaan doordat er ergens in het lichaam een
trombose is ontstaan waar een stolsel van loslaat die via de bloedbaan in de longvaatjes terechtkomt. Daar komt het stolsel vast te zitten omdat de vaatjes heel klein zijn. Een deel van de longen krijgt dan geen bloed meer en dus ook geen zuurstof.

243
Q

Wat zijn de klachten van een longembolie?

A
  • pijn op de borst tijdens het ademhalen,
  • koorts,
  • kortademigheid
  • ophoesten van beetjes bloed.
244
Q

Wat is een klaplong?

A

(pneumothorax) is lucht in de holte tussen het longvlies en het borstvlies.

245
Q

Wat is de oorzaak van een klaplong?

A

De oorzaak kan zijn dat er iets van buitenaf de long doorboort waardoor er lucht kan binnenstromen,
zoals een messteek, of doordat de ribben in de long worden geduwd na een ongeval. Er kan echter ook van binnenuit lucht binnendringen als gevolg van een defect aan long- of borstvlies.

246
Q

Wat zijn klachten bij een klaplong?

A

De klachten bij een klaplong zijn pijn in de borst, in de rug en in de schouders, droge hoest en kortademigheid.

247
Q

Wat is COPD?

A

(chronic obstructive pulmonary diseases) is de verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. De belangrijkste oorzaak is roken. COPD wordt dan ook steeds meer gezien als een verslaving aandoening.

248
Q

Waarvoor staat ACT

A

Ambulante compressietherapie

249
Q

Wanneer wordt ACT toegepast

A

voor benen waar sprake is van
- doorbloedingsstoornissen door slecht functionerende aders
- onvoldoende spierpomp. Daardoor loopt het bloed slechter naar het hart
terug.

250
Q

Compressietherapie kan ingedeeld worden in twee vormen:

A
  • Ambulante compressietherapie met behulp van korte- rekzwachtels is ACT zwachtelen.
  • Niet-ambulante compressietherapie met lange-
    rekzwachtels.
251
Q

Het doel van compressietherapie is, door druk van buitenaf is?

A
  • Oedeem snel en blijvend te laten verdwijnen. Door vermindering van het oedeem verbetert de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen en is de genezing van het ulcus vaak mogelijk.
  • De bloed- en lymfestroom te verbeteren door de functie van de kapotte kleppen in de bloedvaten te ondersteunen. Belangrijk hierbij is dat de arteriële circulatie (zuurstofrijke bloedtoevoer door de slagaderen) niet wordt belemmerd.
252
Q

Indicaties voor compressietherapie zijn?

A
  • Onvoldoende werking van de bloedvaten (veneuze insufficiëntie).
  • Gevolgen van de onvoldoende werking van de bloedvaten: oedeem en veneus ulcus cruris.
253
Q

Contra-indicaties voor compressietherapie kunnen zijn:

A
  • Arteriële insufficiëntie (onvoldoende werking van de
    bloedcirculatie door de slagaderen).
  • Totale afsluiting van de diepgelegen vaten (totaal
    afgesloten diep veneus systeem).
  • Aanwezigheid van actieve huidaandoeningen.
  • Allergie voor een van de bestanddelen van de
    zwachtels of therapeutische elastische kousen.
254
Q

Bij wie wordt ambulante compressie therapie toegepast?

A

Met korte-rekzwachtels wordt toegepast bij zorgvragers die mobiel zijn.
Het woord ‘ambulant’ verraad het al. De spierpomp moet er samen met de druk van de zwachtels voor zorgen dat de kapotte kleppen in de venen zó ondersteund worden dat het bloed weer op normale wijze terugstroomt naar het hart.

255
Q

Hoe lang mag een korte rekzwachtel blijven zitten?

A

in principe een week maar moet om de 2 a 3 dagen gecontroleerd worden

256
Q

Wanneer wordt er gebruik gemaakt van NIET ambulante compressie therapie?

A

Met lange-rekzwachtels (oftewel compressietherapie) wordt toegepast bij zorgvragers die hun spierpomp niet kunnen gebruiken, (bijvoorbeeld Dauerbinde).

257
Q

Aandachtspunten voor lange-rekzwachtels

A
  • Moeten elke avond worden verwijderd
  • Moeten elke dag worden vervangen
  • Het aanleggen dient ’s ochtends te gebeuren,
    wanneer de zorgvrager nog op bed ligt, omdat
    het been dan relatief slank is.
258
Q

Wat is een TEK

A

therapeutisch Elastisch kousen

259
Q

Wanneer wordt er gebruik gemaakt van een TEK?

A

Aangeraden wordt om tussen de vier en zes weken nadat het ulcus is genezen, over te gaan op therapeutische elastische kousen.

260
Q

Stappen bij een prikaccident zijn?

A
  • De wond goed door laten bloeden, spoel uit onder de kraan en desinfecteer de wond.
  • De huid of slijmvliezen goed spoelen met fysiologisch zout of water.
  • Het risico op besmetting beoordelen. Een bedrijfsarts, hygiënist of
    preventiemedewerker kan hierbij helpen. In het protocol staat vaak wie
    verantwoordelijk is voor de begeleiding.
  • Bij geen risico stopt de procedure, is er wel een risico dan check je of iemand
    gevaccineerd is tegen hepatitis B. Zo nee, dan is er brononderzoek nodig.
    Ga na of de bron bekend is.
    Vraag de bron of er onderzocht mag worden op Hbs-Ag, anti-HCV en anti-hiv.
    Bij weigering ga je uit van een positieve uitslag.
  • Is de uitslag positief op Hbs-Ag dan moet binnen 48 uur, HBig 500 IE toegediend
    worden en moet de zorgvrager geadviseerd worden zich in te laten enten tegen
    Hepatitis B.
  • Is de uitslag op HCV positief dan wordt bij de gewonde bloed afgenomen en gekeken
    of hij besmet is en wordt hij doorverwezen naar de bedrijfsarts.
  • Is de uitslag HIV positief dan wordt de getroffene onderzocht en gekeken of hij of zij
    al HIV positief was (dit is een juridische stap). Zo niet dan is PEP nodig geacht en
    wordt een eerste dosis zo vlug mogelijk toegediend.