Profieldelen Flashcards

1
Q

Door welke organisatie is het ICF gemaakt?

A

WHO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Met de ICF-classificatie wordt het functioneren van de zorgvrager beschreven vanuit:

A

A. De lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen
B. Activiteiten
C. Maatschappelijke participatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een stoornis?

A

Wanneer een lichaamsfunctie of anatomische eigenschap niet helemaal goed werkt noemt men dit een stoornis. Bijvoorbeeld; een stoornis in de spieren waardoor de spierkracht vermindert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een beperking?

A

Is het door de stoornis in de spieren niet meer mogelijk om sommige activiteiten te verrichten dan spreekt men van een beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt een participatie probleem in?

A

Bij maatschappelijke participatie gaat het om de mogelijkheid tot deelnemen aan het maatschappelijk leven. Men spreekt bijvoorbeeld van een participatie probleem als iemand door niet meer goed te kunnen bewegen, geen gebruik meer kan maken van de fiets of het openbaar vervoer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt zelfzorg in?

A

Zelfzorg is een term uit de verpleegkunde die aangeeft in welke mate een zorgvrager voor zichzelf kan zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt revalideren in?

A

Een zorgvrager die revalideert is iemand die zijn lichamelijke beperkingen probeert te verbeteren door middel van training op zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent revalidatie?

A

weer valide (gezond, goed functionerend) worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar worden zorgvragers opgenomen die moeten revalideren?

A

● het verpleeghuis

● gespecialiseerde revalidatiecentra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt klinisch revalideren in?

A

als de zorgvrager intern wordt

opgenomen in het revalidatiecentrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt poliklinisch revalideren in?

A

Als de zorgvrager alleen overdag een

revalidatieprogramma volgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn veel voorkomende aandoeningen bij zorgvragers, die in aanmerking komen voor revalidatie?

A

● een CVA (beroerte)
● een heupfractuur
● een dwarslaesie
● een amputatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat valt onder chronische klachten in een revalidatiecentrum?

A

● rugklachten
● whiplashklachten
● chronische vermoeidheid

En er zijn ook programma’s voor mensen met aandoeningen aan de longen en de luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar zijn Orthopedisch instrumentmakers in gespecialiseerd

A

in het maken van protheses en ortheses, ook wel orthopedische hulpmiddelen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn voorbeelden van producten die instrumenten makers maken?

A

braces, korsetten, allerlei soorten spalken en beugels. Maar ook bijvoorbeeld een kunstbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is de AWBZ ontstaan?

A

1979

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer is kruiswerk ontstaan?

A

1875

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarvoor werden de eerste kruisverenigingen opgericht?

A

Voor het bestrijden van besmettelijke ziektes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wanneer ontstonden de bejaardenoorden?

A

1965

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wanneer waren de eerste voorzieningen voor lichamelijke gehandicapten of chronisch zieken ontstaan?

A

in de 18de eeuw, Een voorbeeld hiervan is een instituut

voor doofstommen, blinden en slechtzienden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het zorgaanbod in de VT kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan mogelijkheden. Wat zijn deze mogelijkheden?

A

zorg met huisvesting, deeltijdzorg en zorg thuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke andere mogelijkheden van zorg (buiten de regulieren) bieden verpleeghuizen tegenwoordig ook aan?

A
  • Intervalzorg
  • Achterwacht zorg
  • kleinschalig wonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is intervalzorg?

A

(een zorgvrager blijft een keer in de week in het verpleeghuis of
iemand verblijft tijdens een vakantieperiode in het verpleeghuis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is Achterwacht zorg?

A

(crisisopvang).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is kleinschalig wonen?

A

(een kleine groep zorgvragers van zes tot acht personen
vormen een huishouden. Deze vorm van wonen valt onder de
verantwoordelijkheid van een verpleeghuis en dit kan op grond van
dementie of somatische problematiek zijn. Deze vorm van wonen komt
steeds vaker voor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is deeltijdzorg?

A

Deeltijdzorg is een vorm van zorg voor cliënten die vanwege ernstige beperkingen op veel momenten van de dag behoefte hebben aan begeleiding, intensieve verzorging en/of verpleging in een beschermde woonomgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar wordt deeltijd zorg geboden?

A

Normaliter Extramuraal , maar kan ook indien nodig tijdelijk intramuraal geboden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waaruit bestaat deeltijd zorg?

A

nachtverpleging, weekendopname, logeren,

dagbehandeling of dagactiviteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat valt onder thuiszorg?

A

huishoudelijke zorg, persoonlijke zorg, verpleging en kraamzorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarvoor dient een hospice?

A

Een hospice heeft het doel dat mensen in een zo huiselijk mogelijke sfeer kunnen overlijden. Een hospice is een zorginstelling speciaal voor zorgvragers die terminaal ziek zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn endogene factoren bij het verouderingsproces?

A

Endogene factoren zijn veranderingen vanuit het lichaam zelf zoals grijs haar
krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn exogene factoren bij het verouderingsproces?

A

Exogene factoren komen van buitenaf zoals de leefwijze en de omgeving
waarin iemand zich bevindt. Vaak is er tijdens het verouderingsproces een
combinatie van beide factoren aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is gerontologie?

A

De wetenschap die onderzoek doet naar het verouderingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer is er sprake van veroudering?

A

Als de balans tussen groei en afbraak van cellen omslaat in meer afbraak dan groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een functionele leeftijd?

A

De functionele leeftijd is het gemiddelde van het functioneren van iemand op een bepaalde leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn ziektebeelden die het gevolg zijn van veroudering?

A

slechtziendheid, doofheid, hartfalen, CVA, artrose, osteoporose en dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wanneer spreken we over pathologische veroudering?

A

Wanneer ouderdom gerelateerde ziektebeelden tot uiting komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is Geriatrie?

A

De wetenschap die pathologische veroudering onderzoekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat houdt klinische Geriatrie in?

A

Als die medische wetenschap in de praktijk wordt toegepast noemen we dat de klinische geriatrie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat houdt biologische verouderingen in?

A

Biologische veroudering betekent functionele veranderingen die worden
veroorzaakt door fysiologische veranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat houdt fysiologische veranderingen in?

A

Fysiologische veranderingen zijn veranderingen met betrekking tot de natuurlijke verrichtingen van (organen van) levende wezens zoals bijvoorbeeld:

● achteruitgang van de motoriek waardoor bewegen moeilijker gaat
● de spijsvertering gaat trager waardoor voedingsstoffen minder goed worden
opgenomen door het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de belangrijkste cognitieve functies?

A
● waarneming
● geheugen
● concentratie
● intelligentie
● oriëntatie
● taalgebruik
● vaardigheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarvoor dient de psychogeriatrie?

A

De psychogeriatrie houdt zich bezig met aandoeningen die gepaard gaan met beperkingen van de geestelijke vermogens op hogere leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

op welke 2 manieren kunnen de veranderingsprocessen van het psychisch functioneren onderscheiden worden?

A
  • Er zijn veranderingen in de hersenen.

- Er zijn veranderingen in de beleving van de ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is comorbiditeit/multimorbiditeit

A

(dit is het voorkomen van twee of meer – vaak chronische – ziekten bij dezelfde persoon,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar staat NPO voor?

A

Nationaal programma ouderenzorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waarvoor dient het NPO?

A

Dit programma is gericht op de groep kwetsbare ouderen en het programma probeert die kwetsbaarheid te beïnvloeden door:

● Vroeg in de ziekte in te grijpen
● Dreigend verlies van het zelfstandig functioneren op te vangen
● Oudere mensen te helpen om goed met een ziekte en beperkingen om te
gaan
● Ouderen te ondersteunen om mee te doen aan de samenleving als het niet
meer vanzelf gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wanneer spreken we van een delirium?

A

Wanneer het verlies van de cognitieve functies door een samenloop van omstandigheden op een bepaald moment voorkomen.

en is een tijdelijke psychische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

/Waardoor ontstaat delier bij ouderen?

A

Bij ouderen is een delier meestal het gevolg van een lichamelijke ziekte of het gebruik van geneesmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn symptomen van een Delier?

A
angst, 
onrust,
veranderd gedrag,
wisselend bewustzijn, 
moeite met concentratie en aandacht
hallucinaties.

Familieleden geven vaak aan dat de persoon plotseling veranderd is. De symptomen van een delier kunnen erg lijken op die van dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn overige oorzaken voor vermindering van cognitieve functies?

A
  • vitaminegebrek,
  • niet goed werkende schildklier
  • andere lichamelijke oorzaken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

wat kan het gevolg zijn van verlies van cognitieve functies?

A

gedragsproblemen ontstaan zoals zwerfgedrag, agressie, decorumverlies (de persoon toont ongepast of ordinair gedrag dat eigenlijk niet bij hem hoort en is hier niet meer op aan te spreken of in te corrigeren) en seksueel ontremd gedrag.

vergeetachtigheid, geheugenverlies, stoornissen in oriëntatie, persoon, plaats, tijd en waarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn combinaties van ziektes die vaak samen optreden

A

hartziektes en hartfalen of COPD en hartfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

hoe wordt het gebruik van veel medicijnen ook wel genoemd.

A

polyfarmacie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat houdt disease managment in

A

Disease management is zorgbeleid op basis van kennis over een ziekte,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

/Wat houdt een casemanegement in?

A

bij multimorbiditeit wordt zorgbeleid gemaakt op basis van een situatie en dan wordt er gesproken over casemanagement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar kan een sociaal isolement bij ouderen toe leiden?

A

● vereenzaming
● relatieproblemen
● verwaarlozing
● depressie en andere psychische problemen.

Als men te weinig contacten met anderen heeft is dit van invloed op de
concentratie, waarneming en oriëntatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

De zorgmedewerker is verantwoordelijk voor het terugdringen van een isolement bij de zorgvrager. De zorgmedewerker moet hierbij denken aan zaken als?

A

● Wat zouden zorgvragers het liefst willen als het gaat om contact met
anderen en vrijetijdsbesteding?
● Hoe is het contact met de omgeving, met familie en buren?
● Zijn de naasten bereid en in staat om te helpen?
● Welke oorzaken zijn er voor het sociaal isolement?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Oorzaken van sociaal isolement?

A

mobiliteitsproblemen, vervoersproblemen en financiële problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Problemen die te maken hebben met een sociaal isolement kunnen soms opgelost worden door?

A
● het gebruik van hulpmiddelen
● het aanvragen van voorzieningen
● bezoekdiensten
● vervoersdiensten
● en lotgenotencontact.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de verschillende theorien over ouder worden?

A

Deficit theorie
Disengagement theorie.
Activiteiten theorie.
Differential aging theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

wat houdt deficit theorie in?

A

Ouderen zijn gebrekkig. Het gevolg van deze visie is dat de zorg in zijn geheel moet worden overgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat houdt Disengagement Theorie in?

A

Ouderen moeten zich langzaam terugtrekken. Volgens deze theorie moeten ouderen het recht hebben om zich terug te trekken. Ingrijpen door stimuleren en activeren wordt dan ook sterk afgekeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat houdt Activiteiten theorie in?

A

Ouderen moeten actief blijven. Deze theorie gaat ervan uit dat mensen alleen maar gelukkig en tevreden kunnen zijn als ze iets presteren en iets
betekenen voor anderen. Op grond van deze theorie wordt er veel gedaan aan activering en het bevorderen van sociale contacten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat houdt differential aging theorie in?

A

Iedereen moet op zijn eigen manier oud kunnen worden. Deze visie gaat er vanuit dat ouder worden en individueel proces is de een moet juist activiteiten loslaten en de ander ontplooien. Deze visie gaat ervan uit dat ouderen zelf weten wat goed voor hen is. Het is een emancipatorische visie die recht wil doen aan alle mogelijke manieren van ouder worden. Autonomie en zelfbeschikking spelen een belangrijke rol.

Tegenwoordig gaat men het vaakst uit van deze theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zijn de kenmerken van een chronische ziekte?

A
  1. Het duurt minimaal 6 maanden.
  2. Er is geen genezing mogelijk.
  3. De aandoening resulteert in voortdurende interventie met medicijnen of
    speciale benodigdheden.
  4. De aandoening zorgt voor beperkingen in; zelfzorg, onafhankelijkheid van
    wonen en sociale interacties.
  5. Dat er gevolgen zijn voor activiteiten en maatschappelijke participatie
  6. Dat er een beroep gedaan wordt op de gezondheidszorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

welke fases onderscheiden het verloop van een chronische ziekte?

A
  • Prodromale fase
  • Diagnostische fase
  • Behandel fase
  • Chronische fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat houdt de prodromale fase in?

A

is de voorafgaande fase. De eerste verschijnselen doen zich voor. Het hangt van de ernst van de verschijnselen af hoe lang deze fase duurt. De meeste mensen zoeken eerst hun heil bij huismiddeltjes en zelfzorg medicijnen in de hoop dat de klachten verminderen en verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat houdt de Diagnostische fase in?

A

Als de zorgvrager bij de arts komt begint de diagnostische fase. Bij een acuut begin heb je geen prodromale fase. De arts probeert de oorzaak van de
verschijnselen te achterhalen en doet daarvoor onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat houdt de behandel fase in?

A

Deze fase kan tot doel hebben verslechtering te

voorkomen of enige verbetering tot stand te brengen. Soms is de behandeling pijnlijk, belastend of vermoeiend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat houdt de chronische fase in?

A

Het is duidelijk dat behandeling niet meer zal leiden tot verder herstel. Er is een evenwicht bereikt dat in stand gehouden wordt door medicatie of therapie. En het is duidelijk met welke beperkingen de zorgvrager door het leven moet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Er zijn 3 soorten ziekteverloop in de chronische fase te

onderscheiden; Welke zijn dit?

A

● Het progressief ziekteverloop. worden geleidelijk erger bij ziektes als MS, Parkinson, ALS en de ziekte van Alzheimer.
● Het permanente ziekteverloop. De verschijnselen blijven lange tijd hetzelfde zoals bij een CVA.
● Een cyclisch ziekteverloop. Dit is bij ziektes waar actieve periode en niet actieve periode afwisselen. astma, diabetes, reuma en de ziekte van Crohn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat wordt er tijdens een prognose aangegeven?

A

De inschatting van de levensverwachting wordt gemaakt bij de prognose.
Een prognose is een uitspraak omtrent het vermoedelijk verloop van een gebeurtenis, in dit geval een ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat verstaan we onder blijvende invaliditeit

A

elke niet voor verbetering vatbare beschadiging van het lichaam, als gevolg van een ziekte of ongeval, die gepaard gaat met lichamelijk of cognitief functieverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat houdt zelfzorgtekort in?

A

het niet meer kunnen verrichten van handelingen die nodig zijn om zelfstandig te kunnen leven (ADL).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat zijn veel voorkomende chronische ziekten?

A

Diabetes en COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

wat staat LOK voor?

A

Lichamelijk onverklaarbare klachten

Vaak wordt hierbij aan psychologische factoren gedacht, of onbekende
virussen, chemische stoffen of afwijkingen van het immuunsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wanneer spreken we van Chronische vermoeidheid?

A

wanneer vermoeidheid langer dan 6 maanden aanhoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Noem 7 Ziektebeelden waar moeheid bij kan optreden.

A
hartfalen, 
diabetes,
schildklieraandoeningen, 
beroerte 
depressie. 
Virusinfecties  
bloedarmoede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

wanneer wordt vermoeidheidssyndroom (CVS) vastgesteld?

A

Als iemand klachten van chronische moeheid heeft en onderzoek leidt niet tot een bepaalde ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Praktische aandachtspunten bij het opstellen van een schema bij vermoeidheidsklachten zijn:

A

● Maak gebruik van hulpmiddelen die de activiteiten kunnen verlichten.
● Moeheid kan te maken hebben met stress dus kijk hoe die verminderd kan
worden.
● Verdeel zware of moeilijke activiteiten over een langere tijd.
● Laat de zorgvrager goed naar zijn lichaam luisteren.
● Neem zo nodig tijdelijk werkzaamheden over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

zelfmanagement.?

A

Als de zorgvrager zelf alles regelt. beslissingen over

de zorg, de behandelingen, de medicatie, de aanpassingen en de leefomstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Voor zelfmanagement heeft de zorgvrager wel een aantal vaardigheden nodig
zoals:

A

problemen kunnen hanteren
● beslissingen kunnen nemen
● informatie kunnen zoeken en vinden
● en communicatieve vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Autonomie

A

is het recht om zelf beslissingen te nemen en keuzes te maken over het eigen leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Eigen regie is:

A

het vermogen om je eigen leven en noodzakelijke ondersteuning te regelen en het praktische vermogen om jezelf te redden in lichamelijk, sociaal en psychisch opzicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Eigen regie gaat om de volgende vier aspecten:

A
  1. Uitgaan van het positieve: wat kan ik wel als cliënt, waar ligt mijn kracht?
  2. De cliënt versterken door inzicht in zijn eigen drijfveren en situatie: op welke
    gebieden gaat het goed, op welke gebieden gaat het niet zo goed, wat wil
    ik nog of weer graag kunnen doen?
  3. De zeggenschap over ondersteuning en hulp zoveel mogelijk bij de cliënt
    laten: wat wil ik met mijn leven, waar wil ik aan werken, welke hulp heb ik
    daarbij nodig en hoe wil ik dat die hulp eruitziet?
  4. Het versterken en inschakelen van informele en sociale netwerken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

gebruikelijke zorg?

A

Dit is de zorg waarvan mag worden verwacht dat huisgenoten die binnen een huishouden vallen die aan elkaar leveren.

88
Q

Wat valt volgens het WMO onder mantelzorg

A

verzorging van meer dan 8 uur per week gedurende meer dan 3

maanden. Dit vind plaats wanneer het te zwaar wordt voor de gebruikelijke zorg.

89
Q

rollen van mantelzorg?

A

expert, cliënt, collega, familielid of vriend.

90
Q

Omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de

belasting van de mantelzorger zijn:

A

● De ernst van de situatie; denk hierbij aan gezondheidsrisico’s en
veiligheidsrisico’s
● De lichamelijke en geestelijke gezondheid van de zorgvrager
● De gezondheidstoestand van de mantelzorger zelf
● De relatie tussen zorgvrager en mantelzorger; als deze relatie problematisch is
wordt het verlenen van mantelzorg zwaarder
● De afstand die door de mantelzorger afgelegd moet worden om bij de
zorgvrager te kunnen komen
● Het werk en het eigen gezin van de mantelzorger brengt ook
verantwoordelijkheden en verplichtingen met zich mee
● Het karakter van de mantelzorger

91
Q

Het kennisinstituut Movisie beschrijft en heeft een onderverdeling gemaakt van de zogenaamde basisfuncties mantelzorg. Deze 8 basisfuncties zijn:

A
  1. Informatie. Mantelzorgers hebben behoefte aan informatie.
  2. Advies en begeleiding. Informatie alleen is vaak niet genoeg.
  3. Emotionele steun.
  4. Educatie. Op mantelzorg is niemand voorbereid, kennis en
    vaardigheden moeten gaandeweg worden opgebouwd.
  5. Praktische hulp. Deze is vaak primair gericht op de zorgbehoevende
    maar kan ook gericht zijn op verlichting van de mantelzorger.
  6. Respijtzorg. Dit kan zijn van wekelijks een paar uur vrij of tot er helemaal
    tussenuit. Vooral bij langdurige mantelzorg is dat een noodzakelijke
    voorwaarde om de zorg vol te houden. Respijtzorg wordt in vele
    vormen aangeboden denk aan; oppas, dagopvang of kortdurende
    opname.
  7. Een financiële tegemoetkoming. De gemeente kan mantelzorgers
    hierin op verschillende manieren ondersteunen.
  8. Materiële hulp. Dat kunnen hulpmiddelen zijn om de zorg te verlichten
    maar ook een woningaanpassing of een parkeervergunning.
92
Q

Vrijwilligers kunnen verschillende redenen hebben om onbetaald werk te doen;
namelijk

A

● Altruïsme; dit betekent onbaatzuchtigheid.
● Door zorg en aandacht aan anderen te geven krijgt een vrijwilliger ook zorg
en aandacht. Het werk kan de vrijwilliger het gevoel geven iets waardevols te
doen.
● Het vrijwilligerswerk levert sociale contacten, status, bevestiging en een
gevoel van betrokkenheid op.
● Door het vrijwilligerswerk kan men vaardigheden en belangrijke contacten
opdoen. Het kan een onderdeel zijn van het opbouwen van een netwerk.
● Vrijwilligerswerk kan ook bijdragen aan het lichamelijk en psychisch welzijn.

93
Q

Palliatieve zorg kan op meerdere plaatsen gegeven worden, namelijk;

A
thuis met behulp van thuiszorg,
verzorgingshuis, 
verpleeghuis, 
ziekenhuis 
hospice.
94
Q

welke medicatie wordt er gebruikt voor palliatieve sedatie?

A

Midazolam (slaap medicatie). tijdens de stervensfase van een patiënt als het overlijden binnen een tot twee weken wordt verwacht)

95
Q

Een ander woord voor een bevallende vrouw

A

barende genoemd of vrouw in Partu.

96
Q

Een vrouw is in partu als

A

zij regelmatige, pijnlijke samentrekkingen (contracties of weeën) heeft. Daarbij is de baarmoederhals 1 met de baarmoeder (verstreken)
of de vliezen zijn gebroken.

97
Q

De zorg voor een baby die te vroeg geboren is en na lang ziekenhuisverblijf thuiskomt, wordt door wie verleend?

A

gespecialiseerde kraamverzorgende (je noemt dit couveusenazorg)

98
Q

In de kraamperiode kun je 3 fases onderscheiden: welke fases zijn dit?

A

● Volledige zorg voor kraamvrouw en pasgeborene
● Het overdragen van de dagelijkse zorg, het begeleiden en geven van advies,
staat centraal.
● Het afbouwen van de zorg

99
Q

Wat is het verschil tussen een verloskundige en een gynaecoloog?

A

Een verloskundige is dus de specialist in het begeleiden van een normale
zwangerschap en bevalling en de gynaecoloog in het begeleiden van bijzondere
zwangerschappen en bevallingen.

100
Q

Wat is Gravida

A

Gravida betekent de periode van bevruchting tot bevalling.

101
Q

Wat is Primigravida

A

Primigravida heet het als een vrouw een eerste zwangerschap ondergaat.

102
Q

Wat is Multigravida

A

Multigravida is het als het om een tweede of meer zwangerschap gaat.

103
Q

Wat is Unipara of primipara

A

Unipara of primipara betekent het wanneer een vrouw voor de eerste keer
bevalt.

104
Q

Wat betekent multipara.

A

Is een vrouw vaker bevallen dan heet het multipara.

105
Q

Wat is datum a terme.

A

een andere naam voor de uitgerekende datum

106
Q

Wanneer wordt er een termijn echo uitgevoerd door de verloskundige en waar dient deze voor?

A

rond de 10 tot 12e week maakt de verloskundige een termijn echo waarbij ze
nauwkeurig de zwangerschapsduur en uitgerekende datum kan bepalen.

107
Q

Wat wordt er gecheckt via een bloedonderzoek bij de zwangerschap?

A

Hierbij wordt gekeken naar infectieziekten enerytrocytenimmunisatie (PSIE). Hierin wordt onder meer gekeken naar de
bloedgroep, naar bloedgroepen antistoffen, de Rhesusfactor, of de zwangere vrouw ziektes heeft als syfilis, hepatitis b en seropositiviteit.
(prenatale screening) uiterlijk voor de 13de week tijdens de zwangerschap.

108
Q

Wat houdt een combinatie test in?

A

Met dit bloedonderzoek en nekplooimeting tussen de 11de en de 14e weken zwangerschap kan gekeken worden of er sprake is van een aantal aandoeningen zoals het downsyndroom.

109
Q

Wat is een Triple test?

A

als de vrouw langer dan 14 weken zwanger is kan er tussen de 15 en 18 de week nog een Triple
test gedaan worden, welke ook de kans op het Downsyndroom aangeeft.

110
Q

Wat gebeurt er tijdens de 20 weken echo?

A

Daarmee kunnen een aantal lichamelijke afwijkingen worden vastgesteld. Er wordt gekeken naar de groei en ontwikkeling van het kind, waterhoofd, open ruggetje, open schedel, hartafwijkingen, breuken in buikwand of middenrif, ontbreken van botten, nieren of andere afwijkingen aan ledematen.

111
Q

Wat gebeurt er tijdens de 30 weken controle?

A

Na 30 weken zwangerschap controleert de verloskundige de ligging van de baby. Na 30 weken ligt een vierde van de baby’s nog in stuitligging.

112
Q

wat is Een uitwendige versie?

A

De verloskundige kan proberen de baby te draaien, dit noem je een uitwendige versie. Dit lukt in 40 tot 50% van de gevallen in het andere geval moet een vrouw alsnog in het ziekenhuis bevallen.

113
Q

Tot wanneer heeft het kind de vrijheid om in de baarmoeder te bewegen?

A

Tot de laatste 8 weken?

114
Q

Wat voor verschillende liggingen zijn er voor een baby

A
  • Schedeligging (hoofd naar beneden) achterhoofds, een kruin, een aangezichts en een voorhoofdsligging. Achterhoofds is best en meest.
  • Stuitligging (billen naar beneden)(keizersnede als het om eerste kindje gaat)
  • Dwarsligging Een vaginale bevalling is dan niet
    mogelijk.
115
Q

Waarin onderscheid je het Baringskanaal?

A

Het weke en het benige gedeelte

116
Q

Wat houdt het Weke baringskanaal in?

A

Het weke baringskanaal bestaat uit de baarmoeder (uterus), de
baarmoederhals (cervix) en de vagina. Het heeft de vorm van een licht
gebogen buis en ligt in het benige bekken. Spieren vormen de
bekkenbodem. Ze omsluiten de vagina, anus en de urinebuis (urethra).

117
Q

Wat houdt het benige baringskanaal in?

A

Het benige baringskanaal oftewel het bekken bestaat uit het heiligbeen, het staartbeen en de heupbeenderen.

118
Q

Welke houdingen kan een vrouw tijdens de bevalling aannemen?

A
● de rugligging
● de zijligging
● staand
● zittend
● de knie handhouding (leunend op 4 ledematen)
● de onderwaterbevalling.
119
Q

Wat zijn signalen van het begin van een bevalling?

A

● het berekenen van de vliezen

● terugkerende weeën.

120
Q

Wat zijn weeën?

A

Weeën zijn samentrekkingen van de baarmoeder onder invloed van het hormoon oxytocine.

121
Q

Wanneer kondigen weeën een bevalling aan?

A

Als de weeën gedurende een uur met toenemende kracht en frequentie komen

122
Q

Binnen hoeveel tijd moet een kind geboren worden bij het breken van de vliezen?

A

24 uur

123
Q

Waarvoor dient de slijmprop

A

Een slijmprop sluit de baarmoedermond af tijdens de zwangerschap en beschermt
de baby tegen infecties.

124
Q

Wat houdt tekenen in?

A

Bij het ontsluiten van de baarmoeder laat de slijmprop los,
dit wordt tekenen genoemd. Dit is niet echt erg een absolute indicatie dat de
bevalling gaat beginnen, het kan nog wel 2 weken op zich laten wachten.

125
Q

Welke hormonen spelen een rol tijdens de zwangerschap?

A

Oxytocine
Endorfine
Adrenaline
Hormoon prolactine

126
Q

WAt zijn verschillende vormen van pijnstilling tijdens de bevalling?

A

● TENS, Dit zijn elektrode die impulsen afgeven en daarmee pijnprikkels voor
een gedeelte blokkeren.
● De ruggenprik
● Injectie of een infuus met pijnstillende medicatie.
● Of lachgas.

127
Q

Wat zijn de fases van bevalling?

A
● De ontsluitingsfase. 
De uitdrijvingsfase.
● De nageboorte fase.
● De postplacentaire fase.
● Het natijdperk oftewel puerperium.
128
Q

Wat houdt de ontsluitingsfase in?

A

Deze fase start met de weeën, de baarmoedermond
gaat open (verstrijken) totdat de persdrang komt. Bij een volledige ontsluiting
van 10 centimeter kan de bevalling starten.

129
Q

Wat houdt de uitdrijvingsfase in?

A

Deze fase begint bij de volledige ontsluiting. De persweeën zijn sterk en komen om de twee tot vijf minuten.
Deze fase kan 1 tot 2 uur duren. Gaat de bevalling niet snel
genoeg kan de verloskundige besluiten tot het inknippen van het perineum.
Dit inknippen is om inscheuren te voorkomen.

130
Q

Wat houdt de nageboorte fase in?

A

De nageboorte weeën laten de baarmoeder krachtig
samentrekken om de placenta een de vliezen uit te stoten. Door de baby
aan de borst te leggen trekt de baarmoeder beter samen en gaat dit sneller.
De placenta wordt in de regel binnen 1 uur na de baby geboren.

131
Q

De post plencentaire fase?

A

Deze fase duurt tot 2 uur na de bevalling en de
verloskundige zal bijvoorbeeld de vrouw hechten wanneer er sprake is
geweest van inknippen.

132
Q

Het natijdperk oftewel puerperium.?

A

Deze periode duurt 6 tot 8 weken en staat

in het teken van het herstel van de bevallen vrouw.

133
Q

Wat zijn verschillende soorten benamingen voor een pasgeborene

A

● A terme
betekent de uitgerekende datum, een kind is voldragen en de
zwangerschap heeft 37 tot 42 weken geduurd.

● Prematuur
betekent als een kindje voor 37 weken ter wereld komt.

● Een immature baring
betekent dat een kindje voor 28 weken wordt geboren.
Een kindje geboren bij 24 weken zwangerschap heeft 40% kans om te
overleven. Van deze kinderen heeft ook nog eens 40% een blijvende
handicap.

● Serotien of overdragen
betekent dat een kindje na 42 weken ter wereld
komt. Een zwangerschap van meer dan 42 weken geeft een verhoogd risico
want de placenta raakt uitgeput.

● Dysmatuur
betekent dat een kind een te laag gewicht heeft, bijvoorbeeld
door onvoldoende doorbloeding van de placenta.

134
Q

Wat is een apgarscore?

A

Direct na de geboorte beoordeelt de verloskundige de conditie van het kind.
Met deze score wordt gekeken naar de hartslag, ademhaling, spierspanning, prikkel reactie en de kleur van de
baby.

135
Q

Voorbereiding bevalling voor verzorgende

A

● Let op de omgevingstemperatuur.
● Kijk je of het bed op de juiste hoogte staat.
● Kijk of alles klaar ligt, de celstof onderleggers, steriele gazen, navelklem,
alcohol en watten, toiletpapier, kraamverband plastic zakjes. Let ook op
afvalemmer en luiers voor de baby.
● Let op voldoende verlichting.
● Vul twee kruiken met warm water en doe de babykleertjes eromheen, zodat
de baby prettig warm is na de bevalling.
● Is het babybedje al opgemaakt, liggen er schone handdoeken in de
badkamer.
● De verloskundige heeft een eigen verlostas bij zich, maar zorg dat je weet
waar de zuurstofkoffer staat als je die nood moet pakken.

136
Q

Wat te doen bij assisteren bij ontsluitingsfase?

A

● Stem goed af met de verloskundige.
● Kijk mee op de ontsluiting bijna volledig is, dus is er meer bloederig slijm, heeft
de kraamvrouw braakneigingen en pers neigingen, staat de anus open en is
er sprake van een welvend perineum.
● Ondersteunen de barende vrouw.
● Zorg voor een schone omgeving.
● Dek de baby toe als hij bij de moeder ligt.
● Als de moeder borstvoeding wil geven zorg er dan voor dat de baby binnen
een uur aan de borst kan drinken.

137
Q

Hoe assisteer je bij nageboorte fase?

A

● Assisteer de verloskundige als er gehecht moet worden.
● Controleer de baby ieder half uur op ademhaling, bewustzijn, circulatie,
temperatuur, alertheid, spierspanning en kleur.
● Observeer de baby op zoeken en smakbewegingen waaruit blijkt dat het
kind wil drinken.
● Observeer de moeder op de algehele conditie, bloedverlies, verlies van
stolsels, urineren temperatuur en polsslag.

138
Q

Hoe noem je de eerste ontlasting van een baby?

A

meconium,

139
Q

Hoe noem je de eerste moedermelk?

A

colostrum,

140
Q

Waarvoor staat LIP

A

Landelijk indicatieprotocol kraamzorg

141
Q

Wat zijn de taken voor de kraamvrouw?

A

● hou controle op temperatuur en pols
● hou controle op bloedverlies en baarmoederstand
● controleer en verzorg het perineum en borsten
● controleer op urine en ontlasting
● controleer de benen
● controleer geestelijk en lichamelijk welbevinden
● biedt hulp bij het douchen en wassen
● biedt hulp bij borstvoeding
● informeer naar nachtrust en vermoeidheid

142
Q

Wanneer controleer je de temperatuur van de kraamvrouw?

A

2x. 1ste keer in de ochtend voor de verzorging en de 2de keer in de middag na het rusten. Een kraamvrouw heeft namelijk een verhoogde kans op een infectie.
Direct na de bevalling kan de kraamvrouw een lichte temperatuursverhoging tot 38 graden Celsius hebben.
Ook kan verhoging of koorts optreden als op de 4e dag de borstvoeding goed op gang komt en stuwing geeft. Verhoging of koorts kan een aanwijzing zijn voor een borstontsteking, urineweginfectie, baarmoederontsteking of iets anders.

143
Q

Hoe wordt bloedverlies na de zwangerschap ook wel genoemd?

A

kraamzuivering of lochia

144
Q

Waaruit bestaat lochia?

A

uit het bloed, afgestorven stukjes baarmoederslijmvlies, stolsels
en bacteriën.

145
Q

Wat is endometritus

A

ontsteking aan het baarmoederslijmvlies

146
Q

Hoe voer je een controle van de baarmoederstand uit?

A

● Laat kraamvrouw eerst uitplassen.
● Laat de kraamvrouw plat op bed liggen met de benen gestrekt.
● Leg je hand onder de navel druk lichtjes richting de benen totdat je de
bovenkant van de baarmoeder voelt.
● Controleer hoe de baarmoeder aanvoelt, een harde baarmoeder betekent
dat deze zich goed samentrekt.
● Noteer de baarmoederstand door de vingerbreedtes onder de navel te
beschrijven.

147
Q

Wat zijn adviezen voor het herstellen van de baarmoeder?

A

● Laat de kraamvrouw haar buik steunen bij het hoesten.
● Laat de kraamvrouw iets straks dragen over de buik heen.
● Laat de vrouw niet tillen tot 6 weken na de bevalling.
● Laat de kraamvrouw voldoende rust nemen.
● Vraag de kraamvrouw het traplopen te beperken.

148
Q

Vrouwenborst bestaat uit?

A

klierweefsel, bindweefsel en vetweefsel.

149
Q

Wat is een andere benaming voor melk klieren en waar dienen ze voor?

A

(alveoli) die zorgen voor de productie en de opslag van melk. De melkklieren en melkkanalen liggen dicht onder de oppervlakte van de borst.

150
Q

Welke hormonen brengen de melkproductie op gang?

A

prolactine en oxytocine

151
Q

wat is een toeschietreflex?

A

Wanneer Oxytocine ervoor zorgt dat de spiertjes in de borst samentrekken zodat de melk uit de melkklieren wordt geperst.

152
Q

Waarvoor dient colostrum?

A

De colostrum is dik, plakkerig, geel en bevat veel beschermende stoffen. Het zorgt voor een beschermende laag op de darmwand. Dat is laxerend, waardoor de meconium sneller uitgescheiden wordt.

153
Q

Wat zijn verschillende soorten voedingshoudingen?

A

● voeden in zijligging
● half zittend voeden
● zittend voeden op een stoel
● zittend voeden met de beentjes onder de arm

154
Q

Je kan borstvoeding problemen voorkomen met goed aanleggen.

Zorg ervoor dat:

A

● De baby zijn armpjes en beentjes kan bewegen
● Het mondje iets lager ligt aan de tepel en het neusje voor de tepel
● Het lichaam en hoofd in een lijn liggen met het hoofd iets achterover
● Het hoofdje ruimte heeft om te bewegen bij het zoeken

155
Q

Houd rekening met de reflexen die de baby heeft:

A

● de zoekreflex
● de hapreflex
● de zuigreflex

156
Q

Wat voldoende is, kan men vooral zien door naar de baby te kijken:

A

● of het rustig tevreden is
● er gezond uitziet
● 6 tot 8 keer per dag behoefte heeft om te drinken
● 4 tot 8 keer per dag een plasluier heeft
● en 2 keer per dag ontlasting heeft.

157
Q

Op welke dagen check je het gewicht van de baby?

A

2,4 en 7

158
Q

Welke vitamine aanvulling krijgt een pasgeborene?

A

● Vitamine D voor de groei de celdeling.

● Vitamine K voor bloedstolling.

159
Q

Problemen die voor kunnen komen bij borstvoeding zijn:

A
● Vlakke of ingetrokken tepels.
● Borststuwing.
● Pijnlijke tepels en tepelkloven.
● Spruw, Dit is een schimmelinfectie wat klachten geeft in het mandje van de
baby en pijn aan de borsten.
● Borstontsteking.
● Te weinig voeding.
160
Q

De dagelijkse verzorging van de pasgeborene bestaat uit:

A

● Controle van de temperatuur, ademfrequentie en gewicht
● Observatie van de motoriek
● Als het kind bloot is kijken naar de kleur, huid en navel
● Observatie van de ogen
● Observaties zoals gedrag, voeding, vochtbalans, spugen, urine en
ontlasting

161
Q

Wat is de basistemperatuur van een baby?

A

tussen de 36,5 en de 37,5 graden

162
Q

Wat te doen bij een te lage temperatuur?

A

dan is mogelijke omgeving te koud of de baby niet warm
genoeg aangekleed. Een infectie kan zich bij baby’s ook uiten in een
ondertemperatuur. Doe het niet in bad. Meet een half uur later nog een keer de temperatuur.

163
Q

Wat te doen bij een te hoge temperatuur?

A

controleer dan of de baby te warm is aangekleed, of de omgeving te warm is, of dat de baby net gehuild heeft. Er kan sprake zijn van dorstkoorts omdat de baby te weinig vocht heeft gehad. Is de temperatuur boven de 38 graden Celsius, neem dan contact op met de
verloskundige.

164
Q

Wat is een normale ademhaling van een pasgeborene?

A

Pasgeborene ademt 30 tot 50 keer per minuut.

165
Q

Hoeveel en hoelang valt een pasgeborene in gewicht af?

A

tot de vijfde dag na geboorte maar mag niet meer zijn dan 10% van het geboorte gewicht. Daarna komt het 150 tot 200 gram per week aan.

166
Q

Wat zijn afwijkende huid observaties?

A

● Geel zien. Een lichte geelkleurige huid, zonder bijkomende symptomen is niet
ernstig. Geel worden binnen 24 uur na de geboorte wel. Let bij een donker
kindje of het oogwit en mondslijmvlies vergeeld zijn.
● Of een te rode, witte, grauwe of blauwe huid.

167
Q

Mogen nagels na de geboorte geknipt worden?

A

Die mogen de eerste weken niet geknipt worden want ze zijn nog vergroeid met de
vingers.

168
Q

Wanneer valt de navelstreng af?

A

tussen dag 5 en 14

169
Q

Wanneer spreken we over een huilbaby?

A

Formeel wordt er pas over een huilbaby gesproken als een kind langer dan 3 uur ontroostbaar huilt, op drie dagen in de week, gedurende 3 weken.

170
Q

hoeveel uur slaapt een baby per dag?

A

18 tot 20 uur per dag. Een pasgeborene wordt om de twee a drie uur wakker,
Na 6 weken slaapt een voldragen kind meestal door in de nacht.

171
Q

De verzorging van de baby bestaat uit

A

het geven van een babybad,
het verzorgen van de navel
het verschonen van een luier.

172
Q

Wat is een reele kijk op mensen met een beperking?

A

Reëel wil zeggen waarheidsgetrouw. Dus dat mensen met een beperking net zo erg van elkaar kunnen verschillen als mensen zonder een beperking. Ieder mens heeft individuele mogelijkheden en wensen.

173
Q

Wat is een Positieve kijk op een persoon met een beperking?

A

Positief wil zeggen optimistisch, Dus kijk niet naar wat iemand niet kan maar wat iemand wel kan.

174
Q

Genuanceerd

A

Als je genuanceerd kijkt maar mensen, zie je ze zoals ze zijn. Soms vind je iemand aardig en soms niet.

175
Q

Je hebt als verzorgende bepaalde taken bij wonen en leven zoals:

A

● Zoals ondersteunen bij de behoefte aan ruimte en privacy.
● Creëren en bevorderen van een juiste sfeer.
● Bieden van veiligheid in omgeving of instructeur.
● Zorgdragen voor het huishouden of de begeleiding daarbij.

176
Q

Wat is groepsdynamica.?

A

Processen in een groep beschrijf je met de term groepsdynamica. Groepsdynamica is de wetenschap die zich bezighoudt met het functioneren van groepen.

177
Q

Wat houdt een soclogram maken in?

A

Om zich te krijgen op het krachtenspel in de groep. Je brengt dan de groep met een tekening in kaart en kijkt wie met wie optrekt of communiceert.

178
Q

Een goede samenwerking tussen jou en de familie van het kind met beperking is belangrijk om:

A

● Het gedrag van de cliënt te kunnen begrijpen.
● Een goed contact met cliënt op te bouwen.
● Om de zorg, begeleiding en opvoeding op elkaar af te stemmen
● Om elkaar steunen

179
Q

Waar staat LVB voor?

A

LVB staat voor licht verstandelijke beperking, maar hebben ook een kwetsbare
gezondheid, autisme en/ of psychiatrische problemen. Soms is er ook sprake van een complexe sociale omgeving, zoals: mishandeling, verwaarlozing, verslaving of seksueel misbruik.

180
Q

Wat houdt een lichtverstandelijke beperking in?

A

Bij mensen met een licht verstandelijke beperking is er sprake van een vertraagde ontwikkeling. Bij een baby en peuter valt het dus niet zo op. Als een kind op de basisschool moeite gaat hebben met leren, valt het meer op.

181
Q

Wat houdt een matig verstandelijke beperking in?

A

Mensen met een matige verstandelijke beperking hebben een eenvoudig inzicht in zichzelf, anderen en de situatie.

182
Q

Wat zijn kenmerken van een matig verstandelijke beperking?

A

● Een zorgvrager is in staat rekening te houden met een ander.
● Men kan zich verbaal uiten.
● De woordenschat is beperkt.
● Op een laag niveau kan iemand leren rekenen, lezen en schrijven.
● De zorgvrager heeft soms moeite met concentreren.
● Bij het aanleren van vaardigheden is oefenen heel belangrijk.
● Men kan vrij kritiekloos zijn en hebben moeite zelfstandig een oordeel te
vormen.
● Aangeleerde hulpeloosheid is soms aanwezig, doordat men gewend is aan
overbescherming.
● De zorgvrager is in staat eenvoudige verbanden te leggen, zoals een lepel is
om te eten.
● Een zorgvrager kan structurerend ervaren, dus regelmatig terugkerende
structuur leren kennen. Zoals de volgorde van aankleden.
● De mentale leeftijd ligt vaak op 7 tot 9- jarige leeftijd. Dat is het verstandelijke
niveau, niet dat iemand denkt als een kind.

183
Q

Kenmerken van een licht verstandelijke beperking?

A

● Communicatie is goed mogelijk, zowel verbaal als non verbaal. Wel kan
iemand meer moeite hebben met abstracte begrippen.
● Woordenschat kan beperkt zijn.
● Schrijven, rekenen en lezen zijn op een lager niveau vaak wel aan te leren.
● Mensen kunnen erg op zichzelf gericht zijn (egocentrisme).
● Gedrag kan impulsief zijn.
● Door egocentrisme en impulsiviteit kan iemand minder sociaal zijn.
● Er is vaak een goed besef van anders-zijn. Dit kan leiden tot een negatief
zelfbeeld en faalangst. Zeker omdat in de periode dat de handicap nog niet
duidelijk was, er hogere eisen aan de zorgvrager gesteld werden.
● In moeilijke situaties, kan het dus zijn dat iemand eerder in paniek raakt.
● Ook kan het zijn dat de persoon zichzelf te hoog inschat, waardoor situaties
niet goed ingeschat worden.
● Het kan daardoor zijn dat er eerder misbruik gemaakt wordt van mensen met
de lichte beperking, zoals door loverboys.
● De mentale leeftijd ligt vaak op 10 tot 12- jarige leeftijd. Dat is het
verstandelijke niveau, niet dat iemand denkt als een kind.

184
Q

Verschillende ziektebeelden kunnen leiden tot een lichte tot matige verstandelijke
beperking, bijvoorbeeld:

A

● Mensen met syndroom van Down
● Het foetaal alcoholsyndroom
● Het fragiele X syndroom

185
Q

Kenmerken van een ernstige verstandelijke beperking?

A

● Eenvoudige verbale communicatie en een zekere ontwikkeling van de
motoriek is wel mogelijk.
● Toch is stimuleren vaak nodig want door het onvermogen om dingen met
elkaar in verband te brengen. Hierdoor kan de zorgvrager nogal eens passief
zijn.
● Wat betreft de zelfredzaamheid zijn gewoontes heel belangrijk. Vooral omdat
de zorgvrager een verband kan snappen door herhaling. Doordat de
zorgvrager leert door herhaling, kan het zijn dat de zorgvrager niet flexibel is
en vrij star als iets anders gaat dan normaal.
● Het lichaamsgebonden ervaren is belangrijk bij de zorgvrager.
● Herkenning van vaste mensen in de omgeving is wel aanwezig.
● Basisbehoeften zoals honger slaap en contact, kan iemand meestal wel
duidelijk maken.
● Zorgvragers kunnen stereotiep gedrag vertonen, dat betekent dat een
handeling telkens wordt herhaald.
● De mentale leeftijd die uiteindelijk kan worden bereikt is die te vergelijken met
een kind de leeftijd van 4 tot 6 jaar.

186
Q

Verstandelijke beperking wordt duidelijk voor het 18e levensjaar. voor die tijd is er
sprake van:

A

● Een te trage ontwikkeling. Er is dus sprake van een ontwikkelingsstoornis. Er zijn
verschillende vormen van ontwikkelingsachterstanden, namelijk:
❏ motorische achterstand
❏ taal of spraakachterstand
❏ sociaal emotionele achterstand
❏ cognitieve achterstand
Hoe ernstiger de ontwikkelingsstoornis, hoe hoe meer gebieden aangedaan
zijn.

● Een stilstand in de ontwikkeling. Een tijdelijke stilstand hoeft niet direct
verontrustend te zijn. Als er bijvoorbeeld een nieuw kind in het gezin geboren
wordt kan het zijn dat een kind zich even niet ontwikkeld. Maar als er geen
aanwijsbare reden is, of de stilstand duurt te lang en het gaat op meerdere
gebieden van de ontwikkeling, dan Is het ernstig.

● Een terugval in de ontwikkeling. Ook dit zie je vaker gebeuren bij gezonde
kinderen, bijvoorbeeld als een kind weer in bed gaat plassen. Maar ook hier
is het belangrijk om te zien of het een tijdelijke situatie is of dat er een stilstand
opvolgt.

● Een incomplete ontwikkeling. Een verstandelijke beperking kan ook het
gevolg zijn van niet volledig ontwikkeling van bijvoorbeeld de hersenen. Ook
zie je bij het syndroom van Down bijvoorbeeld een incompleet ontwikkeling
voor het hart en het spijsverteringsstelsel.

187
Q

Wat is ADHD?

A

Een aandachtsstoornis in combinatie

met hyperactiviteit wordt ADHD genoemd.

188
Q

Wat is ADD?

A

Is er sprake van een aandachtsstoornis zonder hyperactiviteit dan wordt het ADD.
genoemd.

189
Q

Wat zijn kenmerken van ADHD?

A
● Aandachtsstoornissen
● Hyperactiviteit
● Impulsiviteit
● Motorische stoornissen
● Leerproblemen
● Een lage frustratiedrempel
190
Q

Een aantal vormen van probleemgedrag zijn

A

● Automutilatie, dat is zichzelf verwonden.
● Agressief gedrag.
● Destructief gedrag, Wat is met opzet dingen kapot maken.
● Rumineren, dat is voedsel uit de maag ophalen.
● Dwangmatig gedrag en stereotiep gedrag.

191
Q

Ondersteunen van de zorgvrager met probleemgedrag doe je door:

A

● Door te zoeken naar de oorzaak van probleemgedrag. Iemand is niet
agressief omdat hij of zij agressief wil zijn maar omdat men zich moedeloos of
gefrustreerd voelt.

● Door ruimte te geven om negatieve gevoelens en reacties te uiten. Op die
manier worden gevoelens niet opgeknapt. En komt het niet later tot een
uitbarsting.

● Door op zoek te gaan naar mogelijkheden voor zelfcontrole en
zelfbescherming. Bijvoorbeeld door materiaal waar iemand mee kan gaan
slaan of gooien uit de omgeving weg te laten.

● Evalueer ook regelmatig Jouw gedrag. De interactie met de zorgvrager kan
een prikkel zijn tot agressief gedrag.

● Tref maatregelen om verdere verwondingen te voorkomen. Dit kan door
bijvoorbeeld lichaamsdeel te beschermen zoals bijvoorbeeld helm op te
zetten, of materialen te gebruiken, waardoor iemand bepaalde
bewegingsvrijheid niet heeft om het gedrag te vertonen. De wet zorg en
dwang is dan van toepassing.

192
Q

Wat houdt een psychiatrische stoornis is?

A

Er is sprake van een psychiatrische stoornis als je psychologische functies, zoals voelen, denken of waarnemen, afwijkend functioneren.

193
Q

Er zijn bepaalde criteria voor afwijkend gedrag:

A

● Het gedrag wijkt duidelijk af van de sociale norm, zoals stemmen in je hoofd
horen of langdurig somber zijn.

● Het gedrag geeft ongemak, lijden of bezorgdheid bij de zorgvrager of de
omgeving.

● Er is een bepaald onvermogen om ander gedrag te kiezen.

● En de kenmerken van het afwijkende gedrag zijn te herkennen en te ordenen
binnen het diagnostisch model van de psychiatrie, de DSM-5 model. Dit staat
voor Diagnostic, Statistical Manual of Mental Disorders. Dit is een handboek
waarin alle bekende en officieel erkende psychiatrische ziekten zijn opgenomen, beschreven en geordend.

194
Q

Er is vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar de oorzaak van een psychiatrische stoornis.
Gangbare invalshoeken zijn:

A

● Het niet goed functioneren van de hersenen (= de biologische invalshoek)

● Het psychologisch beleven en leven (= de psychologische invalshoek)

● Het functioneren van het sociale systeem en/ of de culturele achtergrond (=
sociaal- culturele invalshoek)

● Het onbegrijpelijke en ongrijpbare, boze geesten of krachten die bezit nemen
van iemand (= de magische of religieuze invalshoek)

● De combinatie van de biologische, de psychologische en het sociale
systeem (= de biopsychosociale invalshoek)

195
Q

Welke ontwikkelingen zijn er in gang gezet door nieuwe ontwikkelingen voor het behandelen van zorgvragers met een psychiatrische stoornis?

A

● Een grootschalige vermindering van het aantal psychiatrische ziekenhuizen.
● Beleid om zorgvragers niet op te nemen tenzij er geen alternatief is.
● En aanpassingen in de wetgeving rondom de rechten van de zorgvrager.

196
Q

Om het zelfbeschikkingsrecht van de zorgvrager te verbeteren werden wetten
ingevoerd. Welke zijn deze?

A

● De WGBO de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
● De BOPZ de wet opneming in psychiatrische ziekenhuizen
● De BOPZ is nu (per 1-1-2020) vervangen voor de wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg en de wet zorg en dwang.

197
Q

Eind 20e eeuw is het beleid van de vermaatschappelijking in de zorg ingezet.
hiervoor waren twee uitgangspunten:

A

● Mensen met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden moeten een eigen
zinvolle plek in de samenleving hebben.
● Zorg en ondersteuning moet midden in de samenleving plaatsvinden, in de
eigen woonomgeving en niet binnen de muren van een instelling.

198
Q

Welke nieuwe vorm van zorg zijn er ontstaan voor mensen met een psychiatrische stoornis?

A

beschermd wonen,
dagbesteding,
digitale zorgvormen.

199
Q

Wat houdt bemoeizorg in?

A

Dit is hulp aan zorgvragers, die zelf vinden dat ze geen hulp nodig hebben, soms zelf contact ontwijken.

200
Q

Met wie werken bemoeizorg teams van de gemeente samen?

A

politie, sociale dienst, Leger des Heils en woningverhuur organisaties.

201
Q

Waarvoor staat PTZ

A

Psychiatrische zorg thuis

202
Q

Psychiatrische zorg thuis bestaat vaak uit:

A

● contact en aandacht
● Ondersteuning bieden bij de dagstructuur
● psycho educatie
Het doel van deze vorm van zorg kan het voorkomen van een klinische opname zijn.

203
Q

In welke categorieën is de GGZ ingedeeld?

A

● De Curatieve zorg is gericht op genezing, herstel of stabilisering van de
zorgvragers. Er is hier ook nog een onderverdeling in als het gaat om zorg die
verleend wordt door de huisarts, de basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ.

● De Langdurige zorg is gericht op langdurige en chronische zorg voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening.

● De Forensische GGZ, is door de rechter opgelegde hulp na het plegen van
een strafbaar feit.

204
Q

Curatieve zorg bestaat uit de:

A

● Zorg door de huisarts
● Generalistische basis GGZ
● gespecialiseerde GGZ

205
Q

Wat is de taak van de huisarts in de Curatieve zorg?

A

Een huisarts is een aanspreekpunt en heeft dus een soort poortwachtersfunctie. Een arts bepaalt namelijk of hij of wij iemand doorverwijst.

206
Q

Wat houdt Generalistische basis GGZ in

A

Hier wordt milde en complexe zorg gegeven, door middel van gesprekken en/ of medicatie. Ook E-Health valt hieronder.

207
Q

Wat houdt gespecialiseerde GGZ in?

A

Deze zorg is bedoeld voor zorgvrager met zware, ingewikkelde psychische
aandoeningen.

208
Q

Waar staat icf voor?

A

International Classification of Functioning, Disability and Health

209
Q

Waarvoor dient het ICF

A

De ICF is een classificatie waarmee het mogelijk is het functioneren van de mens en de eventuele problemen die mensen daarbij ervaren te beschrijven

210
Q

Waarvoor staat WHO?

A

(the world Health

organization).

211
Q

waarvoor is een psychogeriatrische afdeling bedoeld?

A

psychogeriatrische afdeling is bedoeld voor mensen met een vorm van dementie of een andere stoornis in het geheugen.

212
Q

in welke periode vond er een snelle ontwikkeling van de medische wetenschap plaats?

A

1850 en 1950

213
Q

Wanneer ontstonden de eerste thuiszorgorganisaties met de mogelijkheid om mensen thuis te verzorgen.

A

Na de tweede wereld oorlog

214
Q

Ondervoeding en uitdroging hebben ernstige gevolgen voor de gezondheidstoestand van de oudere. namelijk?

A

● De spierkracht, de algemene conditie en het functioneren van de oudereneemt af.

● Ook de hart- en longcapaciteit, de immunologische afweer (= afweer van het lichaam tegen infectieziekten) en de wondgenezing verminderd.
Dit leidt tot een hoger risico op decubitus, afname van de levenskwaliteit en verhoogde sterftekans.

215
Q

Waarvoor dient een kraamzorgplan?

A

Een kraamzorgplan is een hulpmiddel om methodisch te werken en kwaliteit van zorg te waarborgen. Je noteert er je metingen en observatiegegevens en legt er evaluatie momenten in vast. Ook speelt het plan rol in de samenwerking met andere zorgverleners in de keten.