ADL Flashcards

1
Q

Waar en hoe ontstaat smetten/intertrigo?

A

Door het niet goed afdrogen in de huidplooien

  • Nekplooi
  • Oksel
  • Onder de borst
  • Buikplooi
  • Liezen
  • Bilplooi
  • Knieholte
  • Tussen de tenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welke zorgvragers komt intertrigo het meeste voor?

A
  • Dikkere zorgvragers.
  • Mensen die veel transpireren
  • Mensen die incontinent zijn.
  • Mensen met contracturen (dit is een niet normale stand van een gewricht of
    lichaamsdeel) .
  • Ouderen
  • MEnsen met diabetes
  • Verhoogde lichaamstemperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe herken je intertrigo?

A

Bij intertrigo ziet de geïrriteerde huid in eerste instantie rood. Bij verergering kan de huid stukgaan en is zij zeer gevoelig voor infecties vooral voor een bepaalde schimmel (candida).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe herken je intertrigo dat geinfecteerd is met candida?

A

Intertrigo dat geïnfecteerd is met candida, kan witte plekken bevatten die erg jeuken. Soms komt er ook een onaangename geur bij vrij. Consulteer dan de huisarts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe voorkom je intertrigo?

A
  • Regelmatig wassen en vooral goed deppend drogen van de huid. Geen of een pH-
    neutrale zeep is aan te raden.
  • Dun aanbrengen van barrièrespray, barrièrezalf, zinkolie, of leg scheurlinnen of
    Engels pluksel tussen de twee huidlagen.
  • Kleding van katoen dragen.
  • Goed aansluitende maar niet knellende onderkleding dragen.
  • Voorkom dat de onnodig transpireert (door een niet te hoge omgevingstemperatuur).
  • Katoenen beddengoed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afhankelijk van de ernst van intertrigo moeten aanvullende maatregelen genomen worden, wat zijn deze maatregelen?

A
  • Wanneer de huid felrood is en glanst is het gebruik van barrièrespray, barrièrezalf of zinkolie van groot belang.
  • Wanneer de huid stuk is, kan in overleg een antischimmelpreparaat aangebracht worden. Op een kapotte huid breng je geen barrièrespray, barrièrezalf of zinkolie aan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is stomatitis

A

Bij stomatitis is het slijmvlies pijnlijk ontstoken. Het ziet rood, glimmend en is opgezwollen.
Het kan stuk zijn en er kan sprake zijn van korstvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke mensen hebben een verhoogde kans op stomatitis?

A
  • Met hoge koorts.
  • Die geen of geringe vochtopname hebben.
  • Die versuft of bewusteloos zijn.
  • Met een slechte slikfunctie.
  • Die bepaalde medicijnen gebruiken (antibiotica, cytostatica).
  • Met een verminderde weerstand.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke maatregelen kan je nemen bij stomatitis?

A
  • Regelmatig tandenpoetsen.
  • Mond spoelen met spoelwater, fysiologische zoutoplossing of kamillewater.
  • Kauwbeweging en speekselproductie stimuleren, bijvoorbeeld met suikervrije kauwgum.
  • Mond reinigen met een gaasje met spoelvloeistof of met vochtige swabs. Een swab is een stokje waarvan de top met schuimrubber is bekleed. We kennen neutrale swabs en swabs die voorzien zijn van een vloeistof. Lemon swabs bevatten lemonglycerine. Deze laatste staan al jaren ter discussie. De vloeistof zou een verhoogde kans geven op cariës (aantasting van tandglazuur en het tandbeen door bacteriën) en tandontkalking.
  • Mondslijmvlies vochtig houden met kunstspeeksel en de lippen insmeren met vet.
  • Na overleg met een arts speciale reinigingsmiddelen gebruiken.
  • Let er bij stomatitis op dat de zorgvrager prikkelende stoffen vermijdt, geen tabak of
    alcohol gebruikt en vloeibare voeding gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn algemene rijregels van een tillift?

A
  • maak gebruik van je lichaamsgewicht, als je duwt of trekt;
  • duw en draai nooit tegelijk;
  • als je draait loop dan zelf om het object heen en neem het in die beweging met je
    mee;
  • plaats één van je voeten op het onderstel. Dat helpt bij duwen;
  • beweeg gelijkmatig en rustig;
  • keep ‘m rolling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer gebruik je een actieve tillift?

A

Een actieve tillift gebruik je als de zorgvrager in staat is mee te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat moet de zorgvrager hebben om gebruik te kunnen maken van een actieve tillift?

A
  • een steunfunctie hebben op ten minste één been;
  • een redelijk goede rompbalans en schouderfunctie hebben;
  • nog enig begrip van de situatie hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt een passieve tillift in

A

De zorgvrager hoeft niet actief deel te nemen aan de transfer. Hij wordt geheel ondersteund door een ‘hangmat’ met een handgreep of een druk op de knop de druk van het hydraulische systeem verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een plafondtillift?

A

De plafondtillift kan worden bevestigd aan het plafond. De lift bestaat uit een trolley aan het plafond waaraan een tiljuk kan worden gehangen. Afhankelijk van welk juk er gebruik wordt kan de lift gebruikt worden voor ondersteuning van de transfer (actief) of als een passieve lift. Via een railsysteem in of aan het plafond wordt de lift van de ene naar de andere plaats ‘gereden’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 8 verschillende houdingen in bed?

A
  • Vlakke rugligging
  • zijligging
  • Buikligging
  • halfzittende en rechtop zittende houding
  • houding volgens trendelenburg
  • anti trendelenburg
  • Fowlerhouding
  • Semi fowlerhouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer kies je voor een vlakke ligging?

A

Vlakke rugligging. Kan voorgeschreven zijn bij een hernia of ander rugletsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer wordt een zijligging toegepast?

A

Zijligging wordt toegepast bij mensen bij wie de kans bestaat dat er speeksel, voeding of braaksel in de luchtwegen loopt (bij verminderd bewustzijn). Om in deze houding stabiliteit te bieden aan het lichaam kan de houding van Sims worden toegepast. Deze houding lijkt op de stabiele zijligging en wordt met kussentjes onder hoofd, bovenarm en het bovenliggende onderbeen ondersteund.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij zijligging kan ondersteuning in de rug wenselijk zijn. waar moet je op letten?

A
  • de halswervels moeten een rechte lijn vormen met de rest van de wervelkolom
  • de ademhalingsweg moet vrij zijn ( leg het hoofd eventueel iets naar achter)
  • de oorschelp mag niet dubbel liggen
  • de onderste schouder en arm mogen niet afgeklemd worden
  • de armen en ellenbogen moeten iets gebogen liggen
  • leg de benen eventueel in loophouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar moet je op letten bij een buik ligging?

A

Als bij buikligging een hoofdkussen gebruikt wordt, mag dit niet te dik zijn. Je moet
voorkomen dat de zorgvrager rugklachten, overstrekte knieën en spitsvoeten krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Maatregelen voor buikligging zijn?

A
  • kussentje onder de buik leggen om rugklachten te voorkomen
  • kussentje onder de enkels leggen om overstrekte
    knieën en spitsvoeten te voorkomen
  • voeten buiten de matras laten steken om spitsvoeten
    te voorkomen Buikligging wordt altijd
    voorgeschreven in overleg met een fysiotherapeut.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer wordt een half zittende of rechtop zittende houding in bed aangehouden?

A

Deze houding wordt vooral toegepast bij mensen met ademhalingsproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar moet je rekening mee houden bij een half zittende of rechtop zittende houding in bed?

A
  • Bij een halfzittende en rechtopzittende houding kun je meer kussens, een verstelbaar hoofdeinde of een kussensteun gebruiken. kussens dakpansgewijs of in een huisjes vorm plaatsen
  • Bij een verstelbaar hoofdeinde hoef je maar één kussen te gebruiken.
  • Voetenbankje gebruiken tegen onderuitzakken van zorgvrager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houdt de houding van trendelenburg in?

A

Ligt de zorgvrager op zijn rug, waarbij het voeteneinde van het bed hoger is dan het hoofdeinde. Om te voorkomen dat de zorgvrager tegen het hoofdeinde zakt, kun je een kussen tegen het hoofdeinde leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarvoor wordt de houding van Trendelenburg toegepast?

A

Deze houding wordt bijvoorbeeld toegepast om een betere bloedtoevoer naar de hersenen te krijgen. Bij vochtophoping (oedeem) in de benen kan deze houding ervoor zorgen dat door de
zwaartekracht het vocht afgevoerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is Anti Trendelenburg houding?

A

Anti-Trendelenburg is een houding waarbij het hoofdeinde hoger is dan het voeteneinde.
Om te voorkomen dat de zorgvrager onderuitzakt, kun je een voetenbankje gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarvoor dient de Anti Trendelenburg houding?

A
  • als de druk op de hersenen niet te groot mag zijn.
  • Ook bij de zorgvrager met een hernia diafragmatica (middenrifbreuk) wordt deze houding nogal eens toegepast. Klachten van mensen met deze aandoening (het eten wil niet zakken,
    maagzuur) verminderen door deze houding.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarvoor dient de Fowlerhouding?

A

De Fowlerhouding is in de geneeskunde van oudsher een houding waarbij het gehele bed voorover is gekanteld en de knieën in half opgetrokken houding worden geplaatst. De bedoeling van deze houding kan zijn om ontstekingsvocht in de buik naar het bekken te laten afvloeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarvoor dient de semi Fowlerhouding?

A

In de semi-Fowlerhouding staat het hoofdeinde van het ongeveer 30 graden omhoog. Ook de knieën worden dusdanig ondersteund dat deze licht gebogen zijn. De semi-Fowler houding wordt veel toegepast om decubitus (doorliggen) te voorkomen. De houding voorkomt schuiven in bed en de druk tijdens het liggen wordt over een grotere oppervlakte
van het lichaam verdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe leg je een arm hoog in bed?

A

Om een arm hoog te leggen, is het belangrijk dat het kussen onder de bovenarm aansluit tot de okselholte. De hand moet hoger liggen dan de ellenboog en de ellenboog moet op schouderhoogte liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom wordt een arm hoog stand toegepast?

A
Deze armstand wordt bijvoorbeeld toegepast na een borstamputatie,
om oedeemvorming (vochtophoping) in de arm te voorkomen of te verminderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe leg je een been hoog in bed?

A

gebruik je kussens, al dan niet daartoe speciaal op maat gebruiken. Let erop dat de bloedvaten en zenuwen niet afgekneld worden. Als de bloedvaten afgekneld zijn, zie je dat het been bleek of blauw wordt. De zorgvrager merkt het als prikkelingen of gevoelloosheid in het been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn aandachtspunten voor been hoog leggen?

A
  • De voet moet hoger liggen dan de knie.
  • De knie moet hoger liggen dan de heup.
  • De knieholte moet gesteund worden.
  • De hiel moet vrij liggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waarvoor kan een been hoog leggen nodig zijn?

A

Een been hoog leggen kan nodig zijn bij oedeemvorming of een open been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat houdt het Immobiliseren van arm of been in?

A

het onmogelijk maken om een lichaamsdeel te bewegen, met als doel het lichaamsdeel in een bepaalde stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de ouderwetste manieren om lichaamsdelen in een bepaalde stand te houden?

A
  • Spalken (om een verkeerde stand van een gewricht te corrigeren)
  • zandzakken (kunnen gebruikt worden om een verlamd lichaamsdeel in de
    juiste stand te houden)
  • Orthese (hulpmiddel uit de revalidatietechniek om standsafwijking te
    corrigeren of abnormale beweeglijkheid onmogelijk te maken)
  • ligorthese voor in bed (vaak van materiaal dat decubitus zoveel mogelijk
    voorkomt).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat kwam naar voren in een onderzoek over ondervoeding in 2010?

A
  • In de thuiszorg is 15-25% van de zorgvragers ondervoed en het risico neemt toe met
    de leeftijd.
  • Van de thuiszorg zorgvragers en ouder dan 81 jaar is meer dan 30% ondervoed.
  • Iets minder dan één op de twee zorgvragers in alle gezondheidszorgorganisaties heeft een
    risico op ondervoeding.
  • Ongeveer één op de vijf zorgvragers is daadwerkelijk ondervoed.
  • Ondervoeding komt het meest voor op psychogeriatrische afdelingen van
    verpleeghuizen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat zijn criteria van ondervoeding bij volwassenen tot 65 jaar?

A
  • > 5% gewichtsverlies in de laatste maand
  • > 10% in het afgelopen half jaar
  • BMI <18,5
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn criteria van ondervoeding bij ouderen?

A
  • > 5% gewichtsverlies in de laatste maand
  • > 10% in het afgelopen half jaar
  • BMI <20
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wanneer is er risico op ondervoeding bij volwassenen tot 65 jaar?

A
  • Gewichtsverlies tussen 5 en 10% in het afgelopen half jaar
  • 3 dagen (vrijwel) niet gegeten hebben
  • 1 week < normaal gegeten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wanneer is er risico op ondervoeding bij ouderen?

A
  • Gewichtsverlies tussen 5 en 10% in het afgelopen half jaar
  • 3 dagen (vrijwel) niet gegeten hebben
  • 1 week < normaal gegeten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn oorzaken die tot ondervoeding leiden?

A
  • Verminderde eetlust door ziekte, ouderdom of bepaalde medicijnen.
  • Bij ouderen veranderen het verzadigingsmechanisme, de geur en de smaak.
  • Slikproblemen of onvoldoende mondzorg.
  • Door ziekte, medicijnen of psychologische factoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de gevolgen van ondervoeding?

A
  • De spiermassa neemt af. Er ontstaat krachtsverlies waardoor de kans op
    vallen en botbreuken toeneemt.
  • Eiwitten zijn essentieel voor spieren en organen. Door
    verhoogde eiwitafbraak is de kans op infecties
    (longontsteking) en doorliggen (decubitus) verhoogd.
  • De conditie van de huid vermindert waardoor een
    wond minder snel geneest.
  • Verhoogde kans op complicaties bij ziekte.
  • Het vermindert de kwaliteit van leven: er ontstaat een
    grotere hulpbehoevendheid en zwakte.
    Ondervoeding heeft effect op de lichamelijke en
    emotionele toestand.
  • Door ondervoeding neemt de kans op overlijden toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarmee kan ondervoeding gemeten worden?

A

BMI index en SNAQRC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn aandachtspunten bij het wegen?

A
  • Maak steeds gebruik van dezelfde weegschaal.
  • Weeg zonder schoenen, jas en andere zware
    kleding.
  • Weeg zo mogelijk op een vast tijdstip, bij voorkeur in
    de ochtend.
  • Weeg zo mogelijk de zorgvrager met een lege blaas.
  • Informeer bij ongewenste verandering de arts en/of
    diëtist.
  • Houdt bij relevante ziektebeelden rekening met
    oedeem en/of ascites die het gewichtsverloop kan
    beïnvloeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn andere redenen om het lichaamsgewicht te observeren?

A
  • de zorgvrager heeft een vermageringsdieet of versterkend dieet.
  • bij hart- en nierafwijkingen houdt de zorgvrager misschien vocht vast wat zich kan uiten in een gewichtstoename
  • de zorgvrager krijgt plastabletten om het overtollige vocht uit te scheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat kan je als zorgverlener doen om ondervoeding te voorkomen?

A
  • Verbeter de ambiance: als mensen gezellig en rustig
    aan mooi gedekte tafel kunnen eten, blijven ze vaak
    langer zitten en eten daardoor meer.
  • Het tijdstip, de spreiding, de duur van de maaltijden
    hebben invloed op de eetlust, net als de smaak, de
    temperatuur, het uiterlijk en de keuzemogelijkheden.
  • Bespreek met de zorgvrager niet alleen wat gezonde
    voeding is, maar ook over regelmatig en plezierig
    eten, wat te doen bij minder trek en hoe een maaltijd
    aantrekkelijk te maken.
  • In de thuiszorg: Is een maaltijdvoorziening een optie
    voor deze zorgvrager?
  • Eten in gezelschap stimuleert: zijn er mogelijkheden
    om in de buurt met anderen te eten?
  • Aanvullende of eiwit verrijkte voeding kan helpen, net
    als tussendoortjes of snacks. Ook zijn er allerlei
    energiedrankjes die soms uitkomst bieden.
  • Zorg voor een goede verzorging van de mond. Slechte tanden of een
    slecht zittend gebit kunnen ervoor zorgen dat iemand minder eet.
  • Als slikken of kauwen problemen opleveren, kan het eten ook gemalen
    worden.
  • Let ook op het mogelijk negatief effect van de medicijnen op smaak en
    misselijkheid.
  • Bespreek zorgvragers met (dreigende) ondervoeding, (ver)slik- en
    mondproblemen bijvoorbeeld in een teamoverleg. Schakel indien nodig
    een diëtist, tandarts of een andere expert in.
  • Volg het gewichtsverloop door regelmatig te meten en dit in te vullen in
    het zorgdossier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wie zijn risicogroepen voor ondervoeding?

A

zorgvragers:

  • met COPD
  • hartfalen
  • een depressie,
  • met dementie,
  • met decubitus,
  • die ouder zijn (>80 jaar),
  • die eenzaam zijn,
  • met een slecht gebit,
  • die herstellen van een fractuur,
  • met oncologische aandoeningen (kanker),
  • die veel medicatie gebruiken of die binnenkort een operatie moeten ondergaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waarvoor staat LPZ

A

Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn lichamelijke gevolgen van valongelukken bij ouderen?

A
  • Ruim de helft van de 55-plussers (52.000) die na een
    val op een Spoedeisende hulpafdeling wordt
    behandeld heeft een botbreuk (vaak heup of pols).
  • Drie van de tien slachtoffers (27.00) wordt na de
    Spoedeisende Hulp behandeling opgenomen in het
    ziekenhuis voor gemiddeld 12 dagen.
  • 58% (24.000) van de zelfstandig wonende,
    kwetsbare ouderen (75 jaar en ouder) loopt na een
    val een fractuur op.
  • 75-plussers breken vaker hun heup als gevolg van
    een val (18%, 7.400) of pols (11%, 6.400).
  • Bijna 4 van de 10 zelfstandig wonende, kwetsbare
    ouderen die op de Spoedeisende hulp behandeld
    worden (16.000), moeten daarna in het ziekenhuis
    opgenomen worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn sociale gevolgen van valongelukken bij ouderen?

A
  • De beperkingen na een breuk zijn vaak ingrijpend en
    ondanks een lang en kostbaar revalidatieproces zijn
    de herstelkansen matig. De helft van de ouderen met
    een heupfractuur wordt nooit meer de oude en een
    vijfde van deze ouderen sterft binnen drie maanden.
  • Veel ouderen zijn bang opnieuw te vallen. Vallen en angst verhogen de kansen op
    depressie en verminderen de mate van activiteit en mobiliteit en het aantal sociale
    contacten.
  • Daarbij hebben ouderen die vallen een hogere medicatiegebruik. Ook worden ze
    afhankelijker van zowel medische en sociale voorzieningen als van mantelzorgers.
  • Ouderen hebben na een val meer moeite met het op- en aflopen van de trap, met het
    douchen en schoonmaken. Daarnaast zijn ze minder actief na een val. De sociale
    contacten en sociale activiteiten zijn na ruim een jaar wel weer als voorheen.
  • Als gevolg van een val kan woningaanpassing of verhuizing nodig zijn.
  • Door letsel als gevolg van een val raken ouderen vaak uit hun normale doen. De
    lichamelijke en geestelijke conditie wordt minder, waardoor risico op gezondheidsklachten toeneemt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn de kosten ten gevolgen van val ongelukken?

A

690 miljoen euro (bijvoorbeeld ambulance, specialisten, revalidatie) per jaar.
Twee derde van deze kosten (460 miljoen euro) komen door valongevallen van zelfstandig wonende 75-plussers. Dit is ongeveer €10.000 per ongeval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn de 2 oorzaken voor vallen?

A
  • persoonsgebonden (intrinsieke) factoren

- omgevings (extrinsieke) factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat zijn Persoonsgebonden (intrinsieke) factoren voor vallen?

A
  • Verminderd reactievermogen
  • Verminderd evenwicht
  • Verminderde spierkracht
  • Beperkte lichamelijk mogelijkheden verminderde lenigheid
  • Verminderd zicht en gehoor
  • Specifieke ziekten (zoals artrose, CVA, de ziekte van Parkinson, orthostatische
    hypotensie)
  • Problemen met lopen
  • Cognitieve- en psychische achteruitgang
  • Geneesmiddelengebruik (voornamelijk slaap- en kalmeringsmiddelen)
  • Risico verhogend gedrag (zoals te snel opstaan, te weinig beweging en haasten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn omgevings (extrinsieke) factoren voor vallen?

A
  • Onvoldoende (straat) verlichting
  • Hoge drempels
  • Losse kleedjes en voorwerpen
  • Meubilair dat niet past bij de persoon
  • Schoenen met gladde zolen
  • Slecht onderhouden rollator
  • Een boodschappentas zonder wielen
  • Slechte huishoudtrap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de grootste veroorzaker van een val bij 75 plussers?

A

Struikelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn belangrijke verbeteractiviteiten die bijdragen aan een succesvolle valpreventie?

A
  • Risico’s voor vallen kennen.
  • Regelmatig de risico’s bij de zorgvrager en de
    omgeving inventariseren op het niveau van de
    zorgvrager, de woning of de afdeling en de
    organisatie. Bijvoorbeeld door bij de zorgvrager het
    evenwicht, de mobiliteit, het medicatiegebruik, de
    bloeddruk, het gezichtsvermogen, de voeten en het
    schoeisel, de omgeving en het gedrag en de mate
    van valangst te onderzoeken. Verzorgenden hebben
    hierbij een belangrijke signalerende functie. Het is
    echter ook goed om met vaste regelmaat
    risicofactoren in kaart te brengen met behulp van een
    checklist.
  • zorgvrager, mantelzorger of familie betrekken met
    goede en passende voorlichting.
  • (Bijna-)valincidenten registreren en verbeteracties in
    gang zetten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn aanbevelingen voor thuiswonende zorgvragers volgens de CBO-richtlijn ‘Preventie van valincidenten bij ouderen?

A
  • Interventies op het gebied van woningaanpassing
    alleen op te nemen als deel van multifactoriële
    interventies.
  • Het schoeisel van de oudere kritisch bekijken en de
    zorgvrager hierover adviseren.
  • De voorgeschreven medicijnen kritisch te evalueren.
  • Te werken aan verminderen van valangst.
  • Kijken of een bril nodig is.
  • zorgvragers eventueel cardiovasculair (de hart en
    bloedvaten) te laten onderzoeken.
  • Oefenprogramma’s met op het individu afgestemde
    training van evenwicht en spierkracht te starten bij
    ouderen met een valgeschiedenis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn aanbevelingen voor verpleeg en verzorgingshuizen volgens de CBO-richtlijn ‘Preventie van valincidenten bij ouderen?

A
  • Geen vrijheid beperkende maatregelen te gebruiken
    als valpreventie.
  • Loophulpmiddelen moeten verantwoord worden
    voorgeschreven, goed worden onderhouden en de
    gebruiker moet goed worden geïnstrueerd.
  • Orthostatische hypotensie (het omgaan met lage
    bloeddruk) als onderdeel van de reguliere zorg te
    behandelen.
  • De voorgeschreven medicijnen met vaste regelmaat
    kritisch te evalueren.
  • Oefenprogramma’s te starten met op het individu
    afgestemde training van evenwicht, gericht op
    valpreventie en spierkrachtverbetering.
  • Een bed alarmsysteem te overwegen.
  • Aandacht te hebben voor omgevingsfactoren of
    interventies op het gebied van woningaanpassingen.
  • Onderzoeken of het zicht van de zorgvragers goed is.
  • Het schoeisel van zorgvragers kritisch te bekijken en
    zo nodig adviseren om hier iets aan te veranderen.
  • Het gebruik van heupbeschermers te overwegen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

vanuit waar word de lichaamstemperatuur geregeld?

A

temperatuurcentra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Waar bevind de temperatuur centra?

A

in de tussenhersenen en in de hersenstam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoe produceert het lichaam warmte?

A

door de verbranding van voedingsstoffen in de cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Hoe verliest het lichaam warmte>

A
  • via de huid (via uitstraling en transpiratievocht)
  • via de uitademingslucht
  • met de uitscheiding van urine en ontlasting.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is een gezonde lichaamstemperatuur?

A

tussen de 36 en 37,5 graden. ’s Morgens is de lichaamstemperatuur meestal lager, doordat de stofwisseling ‘s nachts op een lager peil ligt. Daarom meet je in het algemeen 2x per dag de temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Welke soorten thermometers zijn er?

A
  • Digitale (
  • analoge (met kwik, mag niet meer, duurt minimaal 3
    minuten)
  • infrarode (via infraroodsensor en wordt binnen enkele
    seconden gemeten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Bij wie hou je de thermometer vast om te voorkomen dat het breekt of te ver binnendringt in het lichaam te voorkomen

A

bij bewusteloze mensen, demente bejaarden, baby’s en kleine kinderen en mensen met hoge koorts en koude rillingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

De temperatuur kan gemeten worden op plaatsen die goed afsluitbaar zijn en waar de bloedvaten net onder het lichaamsoppervlak lopen. Waar zijn deze plekken?

A
  • De rectale temperatuurmeting is de meest
    betrouwbare methode. Een rectale meting is niet
    mogelijk bij aambeien en een ruptuur (een
    inscheuring) bij een kraamvrouw. Bij de rectale
    meting breng je het puntje van de thermometer via
    de anus in het rectum. Je kunt daarbij gebruikmaken
    van een beschermend plastic hoesje (steritemp).
  • De temperatuurmeting in de oksel is minder
    betrouwbaar. Het is 0.5 graden lager dan in het
    rectum. Een axillaire meting duurt langer dan een
    rectale meting. Vooral met een analoge thermometer
    dan duurt het 10 minuten. Bij zeer magere mensen en
    baby’s is het niet mogelijk de lichaamstemperatuur
    axillair op te nemen. Zorg dat de okselholte tijdens
    de meting goed afgesloten blijft.
  • Ook de orale meting is minder nauwkeurig dan de
    rectale meting. Het is 0.3 graden lager dan in het
    rectum. Het opnemen met een analoge thermometer
    duurt zeven minuten. Deze methode is ongeschikt
    voor baby’s, kleine kinderen en verwarde en
    onrustige mensen. Voor baby’s zijn er tegenwoordig
    speenthermometers. Bij de orale meting zijn de
    volgende punten belangrijk: de zorgvrager mag kort
    van tevoren geen warmte of koude drank of voeding
    gebruikt hebben, de thermometer moet onder de
    tong gebracht worden en tijdens de meting moet de
    mond gesloten blijven.
  • Ook bij de femorale meting (in de lies) van de
    lichaamstemperatuur moet de analoge thermometer
    gedurende 10 minuten aangelegd worden. In de lies
    is de temperatuur 0.5 graden lager dan in het rectum.
    Ook deze methode is niet mogelijk bij magere
    mensen. Bij het meten zorg je ervoor dat de lies voor
    de meting goed droog is en leg je de thermometer in
    de liesplooi aan en let erop dat de benen gesloten
    blijven.
  • Intra-aurale of tympanische meting wordt gedaan met
    behulp van een oorthermometer. Deze wordt in veel
    Nederlandse ziekenhuizen gebruikt. Hij meet de
    warmtestraling van het trommelvlies. De meting is
    meestal enkele tienden graden hoger dan bij de
    rectale meting. De intra-aurale meting is bij zeer veel
    mensen mogelijk. Een uitzondering vormen mensen
    die een aandoening aan het trommelvlies hebben
    gehad. Bij de meting gebruik je disposable (wegwerp)
    lensdopjes.
  • Als je de lichaamstemperatuur via het voorhoofd wilt
    meten heb je een infrarode of digitale thermometer
    nodig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Bij hoeveel graden Celsius spreken we van koorts?

A

boven de 38 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Bij welke lichamelijke aandoeningen kan koorts optreden?

A
  • infectieziekten,
  • ontstekingsprocessen,
  • vaccinatie,
  • uitdroging,
  • hersenaandoeningen (waarbij het
    temperatuurregulatie centrum is aangedaan),
  • wonden,
  • trombose
  • bij een verhoogde schildklier verwerking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waarom is in veel gevallen koorts gunstig voor het lichaam?

A

Door de verhoogde lichaamstemperatuur wordt het overlevingsklimaat voor micro-organismen ongunstiger. Bovendien is bij deze hogere temperatuur een grotere productie van witte bloedcellen mogelijk. Deze cellen maken micro-organismen onschadelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Welke andere verschijnselen kunnen optreden bij koorts?

A
  • in de tijd dat de lichaamstemperatuur oploopt,
    hebben veel mensen het koud, zijn ze rillerig en
    hebben ze een bleke gelaatskleur.
  • tijdens de koorts heeft de zorgvrager het meestal
    warm. Hij kan droog en heet aanvoelen en blozen.
    Ook is het mogelijk dat de zorgvrager onrustig is en
    transpireert.
  • de zorgvrager verkeert in een toestand van algehele
    malaise, met hoofdpijn en spierpijn.
  • de zorgvrager is rusteloos en lijdt soms aan
    slapeloosheid.
  • de zorgvrager heeft geen eetlust en soms last van
    misselijkheid en braakneigingen.
  • de zorgvrager heeft soms erge dorst maar soms is het
    dorstgevoel juist afwezig.
  • de polsfrequentie en de ademfrequentie kan
    toenemen.
  • de urineproductie is geringer.
  • de zorgvrager heeft branderige ogen en er kunnen
    koortsblaasjes ontstaan op de lippen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Als de temperatuur in korte tijd sterk toeneemt hoe reageert het lichaam dan?

A

met het samentrekken van bloedvaten, toename van de stofwisseling en rillen. De zorgvrager heeft het koud, ziet bleek, vertoont kippenvel en klappertandt. Het lichaam voelt warm aan. Dit kan samengaan met onrust. Er wordt gesproken van een koude rilling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

hoeveel stadia zijn er voor koorts

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat houdt het eerste stadium van koorts in?

A

het koude stadium. De zorgvrager rilt van de kou en er vindt een snelle temperatuurstijging plaats. De zorgvrager is angstig en onrustig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat houdt het 2de stadium van koorts in?

A

het warmte stadium waarbij de temperatuur hoog kan oplopen, een versnelde ademhaling en hartactie. Zijn huid is droog en rood en voelt warm aan. De ogen kunnen er glanzend uitzien. Er is een algeheel gevoel van ziek zijn en de zorgvrager kan onrustig en verward overkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat houdt het 3de stadium van koorts in?

A

het transpiratie stadium. De lichaamstemperatuur daalt, heeft het koud en ligt te rillen. Veel transpireren vermindert de urineproductie. De zorgvrager voelt zich erg moe. Bij een te snelle daling kan de zorgvrager een flauwte krijgen. Dit is waarneembaar aan een bleke gelaatskleur, transpireren, geeuwen en een kortdurende bewustzijnsvermindering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Waar bestaat verzorging van koorts uit?

A
  • Vermijd directe lichtbronnen. Mensen met koorts zijn
    vaak overgevoelig voor fel licht.
  • Bij koorts is er sprake van een verhoogde
    stofwisseling. Het lichaam heeft dus
    behoefte aan extra energie. Geef voeding die rijk is
    aan koolhydraten en eiwitten.
  • Stimuleer bedrust. De verhoogde stofwisseling vraagt
    extra energie van het lichaam.
    De bedrust is bovendien van belang om de
    lichaamstemperatuur niet nog meer te
    laten stijgen. Door lichamelijke activiteit ontstaat er
    namelijk warmte.
  • Bij beginnende koorts heeft de zorgvrager het dikwijls
    koud. Toevoer van warmte,
    extra dekens of een kruik, is dan gewenst. Wanneer
    de zorgvrager het daarna warm
    krijgt, haal je de kruik en de extra dekens weer weg.
    Voorkom tocht.
  • Door transpiratie scheidt het lichaam meer vocht uit
    dan normaal. Zeker in
    combinatie met misselijkheid en braken kan er een
    vochttekort in het lichaam ontstaan. Dat kan tot
    uitdroging leiden waardoor de koorts weer kan
    toenemen. Bij hoge koorts is een vochtopname van 2
    tot 3 liter per dag gewenst. Geef ook zeker
    iets zout als bouillon, want zout houdt vocht vast.
    Dorstkoorts kan bij baby’s
    voorkomen, door onvoldoende vochtopname.
  • Wanneer de zorgvrager flink transpireert, kan het
    nodig zijn hem meerdere keren per
    dag te wassen. De kleding en het bed moet je dan
    ook meermalen per dag
    verschonen. Ook de mondverzorging is belangrijk. De
    slijmvliezen kunnen uitdrogen
    en stomatitis (een algemene ontsteking van de
    mondslijmvliezen) kan ontstaan.
  • Geef koortswerende medicijnen, alleen op voorschrift
    van de arts.
  • Observeer de temperatuur. Ook de polsslag, de
    voedingsstand (waaronder het vochtgehalte) de urine
    en de algemene lichamelijke toestand moet
    geobserveerd worden.
  • Wees alert op psychische aspecten. Bij hoge koorts
    kan er verwardheid optreden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wanneer kunnen koortsstuipen optreden?

A

De stuipen kunnen bij snelle temperatuurstijgingen optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Hoe herken je koortsstuipen?

A

aan korte, schokkende bewegingen van het gezicht, de armen en de benen. Spoedig treedt er bewusteloosheid op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Hoe lang duren koortsstuipen?

A

meestal enkele minuten tot maximaal een kwartier. Hierna keert het bewustzijn weer terug. Snelle hulp om te voorkomen dat door zuurstofgebrek hersenbeschadigingen optreden. Eerste hulp bestaat uit het beheerst maar snel afkoelen. Bel een arts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is hyperthermie?

A

Hyperthermie is een sterk verhoogde lichaamstemperatuur die twee gradaties kent:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat zijn de 2 gradaties bij hyperthermie?

A
  • In de eerste fase is sprake van een temperatuur tot 40 graden Celsius; warmte-
    uitputting en verschijnselen hierbij zijn bleekheid, overmatig transpireren, hoofdpijn,
    spierkrampen, duizeligheid en misselijkheid.
  • In de tweede fase is een temperatuur boven de 40 graden; warmtestuwing of
    hitteberoerte genoemd. De zorgvrager heeft een hoogrode kleur op het gezicht, een
    droge huid, hoofdpijn, misselijkheid, dorst en verwardheid. Er kunnen
    bewustzijnsstoornissen en shock verschijnselen ontstaan, toevallen die lijken op
    epileptische aanvallen. Uiteindelijk kan een circulatiestilstand optreden. De oorzaak
    kan een zonnesteek zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is ORS en waar dient het voor?

A

(Oral Rehydrations Salts)
Dit is een poeder waarin zich zouten bevinden die kan worden gegeven aan een zorgvrager die nog bij kennis is in een geval van veel verlies van vocht en zout door transpireren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Waarom observeer je de hartslag?

A

Dit kan routinematig geschieden, of om een speciale redenen, zoals: een hartafwijking, aandoening aan de hersenen en gebruik van bepaalde medicijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wanneer observeer je de hartslag?

A

2x per dag als iemand in rust is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Welke slagader is de bekendste om te voelen?

A

polsslagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Hoe meet je de hartslag op?

A

15 seconden en dan de hartslag maal 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Welke vingers gebruik je voor het opmeten van de hartslag?

A

wijs en middelvinger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Hoelang meet je de hartslag als deze zeer traag of zeer onregelmatig is?

A

een halve of 1 minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Op welke plekken kan je de hartslag meten?

A

slaapslagader, halsslagader, polsslagader of liesslagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat zijn de gemiddelde hartslagen per leeftijdscategorie?

A
  • Bij pasgeborenen: 120 tot 140 slagen per minuut.
  • Bij kinderen: hangt af van de leeftijd; de frequentie is wel hoger dan bij volwassenen.
  • Bij volwassenen: 60 tot 90 slagen per minuut.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat is een andere benaming voor een verhoogde hart frequentie?

A

(tachycardie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wanneer kan er een verhoogde hart frequentie plaatsvinden?

A

bij: emoties, koorts (bij een temperatuurstijging van één graad stijgt de hartfrequentie met 8 tot 12 slagen), bloedingen, hartafwijkingen en bij bepaald medicijngebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wanneer kan er een verlaagde hart frequentie plaatsvinden?

A

bij conditieverbetering, tijdens de slaap, bij braken, bij hersenaandoeningen, hartafwijkingen, na bepaald medicijngebruik en in een later stadium van shock.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is een drukpols en wanneer komt die voor?

A

is een hartslag die zeer hard aanvoelt. Dit komt voor bij bepaalde hersenaandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat houdt een weke pols in?

A

Een weke pols kan wijzen op bijvoorbeeld een lage tensie (bloeddruk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat is een ander woord voor bloeddruk?

A

Tensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat houdt bloeddruk in?

A

De bloeddruk (tensie) is de druk die in de slagaders heerst, in het bijzonder in de slagader van de bovenarm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat is het principe van een bloeddrukmeting?

A

bloeddrukmeting komt erop neer dat je de armslagader dichtdrukt door de
bloeddrukmanchet op te pompen. Vervolgens laat je de lucht langzaam uit de manchet
ontsnappen. Op een gegeven moment oefent het bloed zoveel druk uit, dat het weer in de
arm stroomt. Dit is de systolische bloeddruk (bovendruk).Als je de druk in de manchet nog
verder laat dalen, stroomt het bloed op een bepaald moment ook in de ontspanningsfase in
de arm. Dit is de diastolische druk (onderdruk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat heb je nodig voor het meten van bloeddruk?

A

bloeddrukmeter en een stethoscoop (een instrument om naar geluiden in het
lichaam te luisteren) nodig. Daarnaast kennen we ook de elektronische bloeddrukmeter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat is een auscultatoire meting?

A

Auscultatoire meting betekent dat je de bloeddruk meet door te luisteren met behulp van
een stethoscoop. Om de zekerheid te hebben dat je de systolische bloeddruk juist gemeten
hebt, kun je de pols voelen. De eerste polsslag is de waarde van de systolische druk. De
diastolische druk is niet aan de pols te voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wanneer is de boven druk te hoog?

A

boven 160

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat is een normale diastolische druk?

A

tussen 70 en 90 mm HG.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat is een ander woord voor hoge bloeddruk?

A

Hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat is een ander woord voor lage bloeddruk?

A

hypotensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Richtlijnen wat betreft de diastolische druk zijn?

A
  • Bij 95-99 mm HG: licht verhoogd.
  • Bij 100-104 mm HG: matig verhoogd.
  • Bij 105 mm HG of meer: ernstig verhoogd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat zijn voorwaarden om goed de bloeddruk te kunnen meten?

A
  • de zorgvrager moet in rusttoestand zijn.
  • zorg voor een rustige omgeving
  • laat de zorgvrager een gemakkelijke houding aannemen,
    met de arm op een vaste ondergrond
  • Let erop dat de arm zich op de hoogte van het hart bevindt.
  • de mouw mag niet knellen.
  • zorg dat de manchet van de bloeddrukmeter leeg is en
    bevestig de manchet om de bovenarm, zodanig dat de
    elleboogplooi vrij is.
  • zet het membraan van de stethoscoop op de elleboogplooi
    van de hulpvrager
  • pomp de manchet op totdat je niets meer hoort en dan nog
    20 tot 30 mm HG hoger
  • open het ventiel en laat langzaam wat lucht uit de manchet
    lopen. Lees de meter af bij de eerst hoorbare toon, dit is de
    systolische bloeddruk.
  • bij de laatste hoorbare toon lees je de diastolische bloeddruk
    af.

De bloeddruk wordt over het algemeen afgerond op vijftallen. Als je bij een zorgvrager
afwijkende waarden meet, moet je dit meteen rapporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

De inademing is een actieve beweging waarbij door spieractiviteit de borstkas ruimer wordt. Welke spieren worden hiervoor gebruikt?

A

de tussenribspieren, het middenrif en de buikspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Welke 2 ademhalingstechnieken zijn er?

A
  1. Bij de borstademhaling wordt de borstkas voornamelijk
    ruimer doordat de tussenribspieren zich aanspannen.
  2. Bij de buikademhaling, door het gebruik van het middenrif
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat kan je observeren aan de ademhaling?

A
  1. De frequentie
  2. De diepte en gelijkmatigheid
  3. Ritme
  4. Geluid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat observeer je tijdens de frequentie bij het ademhalen?

A
  • Die is bij volwassenen 14 tot 18 maal per minuut,
  • bij kinderen 20 tot 25 maal per minuut
  • bij baby’s 30 tot 40 maal per minuut.

Onder normale omstandigheden is de verhouding tussen de hartfrequentie en de ademfrequentie 4:1 (vier staat tot één).

Een hoge ademfrequentie komt voor bij aandoeningen van longen en luchtwegen, hartafwijkingen, koorts, lichamelijke inspanning en emoties.

Een lage ademfrequentie
komt voor in slaap- en rusttoestand en na het gebruik van slaapmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat observeer je tijdens de diepte en gelijkmatigheid bij het ademhalen?

A

Dit is waar te nemen aan de bewegingen van de borstkas en de buik.

Bij een diepe ademhaling is de frequentie lager. Een oppervlakkige ademhaling komt voor bij aandoeningen van de ademhalingsorganen (zoals longemfyseem) en sommige hart- en vaatziekten.

Een diepe ademhaling komt onder ander voor na het gebruik van slaapmiddelen en bij bewusteloosheid ten gevolge van een te hoog bloedsuikergehalte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat observeer je bij het ritme tijdens de ademhaling?

A

Na elke in- en uitademing is er een pauze. Bij kortademigheid zijn de pauzes soms afwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Wat observeer je bij het geluid tijdens de ademhaling?

A

Bij zwelling van de slijmvliezen van de ademhalingswegen kan er een hijgende, snurkende, rochelende of piepende ademhaling optreden.

Een piepende uitademing
is kenmerkend voor mensen die een astmatische aanval hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Welke 2 afwijkende ademhalingstypes zijn er?

A
  • Een kussmaul-ademhaling. Dit is een regelmatige, diepe ademhaling. Komt voor bij bewusteloosheid ten gevolge van een verhoogd bloedsuikergehalte.
  • Een cheyne-stokes-ademhaling, die is onregelmatig en ongelijkmatig. Het is een in diepte toenemende ademhaling, die geleidelijk oppervlakkiger wordt en een adempauze volgt. Deze ademhaling komt voor bij mensen die op sterven liggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Hoelang controleer je de ademhaling?

A

een halve of hele minuut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat houdt saturatiemeten in?

A

De saturatiemeter of pulse-oximeter meet hoeveel procent van de hemoglobine in de rode bloedcellen zuurstof heeft gebonden. Dit wordt ook wel zuurstofsaturatie of zuurstofverzadiging genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Hoeveel procent van de hemoglobine hoort zuurstof gebonden te hebben?

A

97%-100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Ook zonder saturatiemeter is het vaak mogelijk om een indruk te krijgen van de zuurstofsaturatie van het slachtoffer. Wat zijn de kenmerken hiervan?

A

Iemand met roze slijmvliezen (lippen) heeft doorgaans

een normale saturatie (uitgezonderd koolmonoxidevergiftiging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat houdt Cyanose in?

A

Wanneer de slijmvliezen echter paars of blauw verkleurd zijn, is er sprake van cyanose en is de zuurstofsaturatie (het zuurstofgehalte) van het bloed verlaagd. Cyanose is een laat teken van zuurstoftekort!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Tekenen van een (ernstig) zuurstoftekort zijn?

A
  • Onrust en opwinding (agitatie)
  • Versnelde ademhaling (niet te verwarren met hyperventilatie)
  • Versnelde hartslag
  • Bleekheid of grauw gelaat
  • Blauwe verkleuring van de slijmvliezen (cyanose): gelaat, lippen, tong, vingers, nagels
  • Onduidelijke spraak, coördinatiestoornissen
  • Verlaagd bewustzijn, slaperigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Enkele tips om de zorgvrager in zijn ademhaling te ondersteunen zijn?

A
  • Laat de zorgvrager een rechte lichaamshouding aannemen en kleding te aan die niet knelt.
  • Adem met de zorgvrager mee om regelmaat en rust in het ademen aan te brengen.
  • Laat de zorgvrager de handen op de buik leggen om buikademhaling te leren voelen.
  • Laat de zorgvrager met getuite lippen uitademen, om zich bewust te zijn van zijn
    uitademing. Hierdoor lukt het beter alle lucht uit te blazen en leert hij aan de hele
    longen te gebruiken.
  • Help de zorgvrager bij een ernstige benauwdheidsaanval voorover te leunen op een
    kussen, wat de longen een maximale kans geeft tot opname van zuurstof.
  • Blijf bij een benauwdheidsaanval rustig en stel niet te veel vragen. Luisteren en
    antwoord geven kosten de zorgvrager veel energie.
  • Laat de zorgvrager tijdens het wassen met de ellebogen op de wasbak steunen en
    tussendoor regelmatig rusten. Op die manier kost de activiteit minder energie.
  • De ontstekingen in de longen zijn bij COPD altijd aanwezig, ook al bestaan er even geen
    klachten. Omdat een zorgvrager die benauwd is: nogal kan hoesten, is het van belang om
    alert te zijn op ‘aanhoesten’. Je zou als verzorgende besmet kunnen raken. Met een schoon
    sputumpotje kan je de verspreiding van ziektekiemen verkleinen.
  • Een zorgvrager kan gebruikmaken van hulpmiddelen als een zuurstofbril,
    zuurstofsonde of zuurstofmasker om op deze manier zuurstof tot zich te nemen.
  • Een zorgvrager die ademhalingsproblemen kent, heeft vaak weinig eetlust. Het is
    belangrijk dat hij regelmatig kleine porties licht verteerbaar voedsel te eten krijgt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat is slapen?

A

Slapen is een fysiologische toestand van een verlaagde bewustzijnsgraad en verminderde aanspreekbaarheid. Het is een activiteit van de hersenen, de hersenstam. Tijdens het slapen ontspannen we ons geestelijk, emotioneel en lichamelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wat is de behoefte van slaap voor een pas geborene?

A

tot 18 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Wat is de behoefte van slaap voor kinderen van 5 tot en met 12 jaar?

A

9 t/m 11 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Wat is de behoefte van slaap voor zwangere vrouwen?

A

meer dan 8 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Hoeveel fases komen er voor in je slaap?

A

4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat houdt de eerste fase van slapen in?

A

De eerste fase: doezelen, die duurt 3 of 4 minuten. De ogen beginnen langzaam te draaien en de hersenactiviteit is heel laag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Wat houdt de 2de fase van slapen in?

A

De tweede fase: lichte slaap, die duurt ongeveer een half uur. Flarden van gedachten kunnen actief zijn in de hersenen. De spieren verslappen nog meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Wat houdt de 3de fase van slapen in?

A

De derde fase: diepe slaap. De spieren zijn helemaal ontspannend. Het hartritme (en bloeddruk) daalt, de ademhaling is regelmatig en de lichaamstemperatuur daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Wat houdt de 4de fase van slapen in?

A

De vierde fase: diepste slaap. Het is moeilijk iemand wakker te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Hoe vaak komen de verschillende fases van slaap voor

A

De slaap kent verschillende fasen die komen 5 tot 6 keer voor en vindt plaats volgens een bepaalde cyclus van 90 minuten,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat gebeurt er tijdens de REM fase?

A

In deze fase vertonen de hersenen net zoveel activiteiten als overdag. Je bent dan aan het dromen. In de REM fase kan iemand makkelijk wakker gemaakt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wat zijn voorwaarden die bijdragen tot een goede slaap?

A
  • Rekening houden met de slaapgewoonten van de zorgvrager, informeer dus naar wensen.
  • Stimuleer een regelmatig slaap-waakritme, zonder middagdutjes.
  • Zorg voor een vertrouwde omgeving.
  • Veel bloemen en planten kunnen slecht zijn, zij produceren zuurstof,
    waardoor de hersenen van mensen mogelijkerwijs minder snel tot rust
    kunnen komen.
  • Het hebben van een goed bed en een matras die past bij degene die er
    gebruik van maakt.
  • Gezond eet- en drinkgedrag. Overmatig alcoholgebruik geeft geen
    inslaapproblemen maar de kwaliteit van de slaap is slecht. Laat en veel e
    ten is niet aan te bevelen. En te veel koffie en thee drinken bemoeilijkt bij
    veel mensen het inslapen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Wat zijn adviezen voor slechte slapers?

A
  • Beweging en frisse lucht voor het slapen gaan bevorderen de slaap.
  • Probeer spanningen te vermijden en wat te ontspannen (bijvoorbeeld even lezen).
  • Drink een glas warme melk. In melk zitten stoffen die het inslapen vergemakkelijken.
  • Neem een warm bad.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Welke problemen gaan gepaard met slecht slapen?

A
  • geestelijke problemen: oververmoeidheid en verminderde alertheid.
    Iemand kan geïrriteerd raken en ouderen kunnen gedesoriënteerd raken
    en gaan dwalen.
  • lichamelijke problemen: oververmoeidheid en een verminderde
    elasticiteit van de spieren. Door de slaap herstellen spieren zich. Mensen
    die veel in de nacht werken of slecht slapen, hebben meer last van
    obstipatie.
  • sociale problemen: bijvoorbeeld op het werk minder productief zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Slaapmiddelen zijn te onderscheiden in slaap- en doorslaapmiddelen. Waar moet je op letten bij doorslaapmiddelen?

A

Bij doorslaapmiddelen moet je goed observeren of de zorgvrager de volgende dag niet al te suf of te slaperig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Welke factoren maken de kan op decubitus groter?

A
  • Slechte voedingstoestand;
  • Slechte bloedcirculatie (vaatvernauwing), hart- en vaatziekten;
  • Diabetes mellitus (suikerziekte);
  • Aandoeningen van het zenuwstelsel;
  • Bewusteloosheid;
  • Gebruik van bepaalde medicijnen (bijvoorbeeld kalmeringsmiddelen).
  • niet adequate verpleging
  • incontinentie voor urine of ontlasting
  • verminderd gevoel in de huid
  • bacteriele infectie van de huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Wat zijn bedreigde plaatsen voor decubitus?

A

De Bedreigde plaatsen zijn de plaatsen waar de botten zich vlak onder het huidoppervlak bevinden. Op deze plaatsen lopen de bloedvaten de grootste kans om dichtgedrukt te
worden.

139
Q

Wat zijn bedreigde plaatsen voor iemand die op zn rug lig?

A

achterhoofd, wervelkolom, schouderbladen,

ellenbogen, stuit (75 procent van de decubitus gevallen) en de hielen.

140
Q

Wat zijn bedreigde plaatsen voor iemand die op zn buik ligt?

A

de oorschelpen, ribbenkast, geslachtsorganen (bij mannen), borsten (bij vrouwen), bekken,
knieën, scheenbeenderen en de wreef van de voeten.

141
Q

Wat zijn bedreigde plaatsen voor iemand die op zn zij ligt?

A

de enkels, zijkanten van de voeten, binnen- en buitenkant van de knieën, de heupen, ellebogen, schouders en oren.

142
Q

Wat zijn bedreigde plaatsen voor iemand dit zit

A

billen ter hoogte van de zitbeenderen, stuit,

hielen en ellebogen.

143
Q

Wat zijn oorzaken en invloeden van decubitus?

A

Oorzaken en invloeden zijn druk- en schuifkrachten. Door bijvoorbeeld lang liggen of zitten
in dezelfde houding of langdurige druk van bijvoorbeeld prothese, spalk of gips.

144
Q

Wat zijn de belangrijkste preventie maatregelen voor decubitus?

A

het verminderen of opheffen van de druk- en schuifkrachten.

Maatregelen zijn: wisselhouding, drukverminderende hulpmiddelen en verzorgende maatregelen.

145
Q

Maatregelen gericht op drukvermindering door lichaamshoudingen zijn?

A
  • Rugligging. De druk is het laagst als de zorgvrager in semi
    Fowler 30° houding ligt (hoofd en benen 30° omhoog)
  • Zijligging. De druk is het laagst als de zorgvrager in de 30°
    zijligging ligt. Het is belangrijk dat het heiligbeen vrij ligt. De
    benen liggen achter elkaar met een kussen ertussen.
  • Rechtop zitten in bed. Bij rechtop zitten is er sprake van een
    zeer hoge druk, een halfzittende houding heeft de voorkeur
    (60°). Wel ontstaan dan snel schuifkrachten.
  • Zithouding. Achteroverzittende houding met de benen
    ondersteund door een voetenbankje en de hielen vrij geeft
    het minste druk. Indien kantelen niet mogelijk is, is de druk
    het laagst in een rechtopzittende houding met de voeten op
    de grond.
146
Q

Middelen en materialen die voor drukverlaging kunnen zorgen zijn?

A
  • Drukverlagende matrassen om het contactoppervlak zo
    groot mogelijk te maken.
  • Kussens. Het beste is om luchtkussens of kussens van
    traagschuim te gebruiken.
  • Met behulp van kussens of hielbeschermers kunnen de
    hielen vrijgehouden worden van het bed. Dit kan bereikt
    worden door een kussen in de lengterichting onder de kuiten
    te leggen. Dikke badstof sokken kunnen helpen de druk op
    de hielen en voeten te verlagen.
  • Risicoplaatsen vrij leggen door middel van een dekenboog te
    plaatsen, of lakens over het voeteneind om de voeten vrij te
    leggen. Ook extra druk die kan ontstaan door tegen
    bedhekken of hoofd- en voeteneind te liggen moet
    voorkomen worden.
  • Een schapenvacht. Recent onderzoek toont aan dat het
    gebruik van een speciaal(medisch) schapenvacht het risico
    op decubitus met 40% verminderd.
147
Q

Maatregelen gericht op vermindering van de duur van de druk zijn:

A
  • Wisselhouding. Gecombineerd met een drukverlagend
    matras om de 4 uur, anders om de 2 uur.
    De druk in zijligging is hoger dan in rugligging.
    Ook buikligging is goed. Liggen is beter dan zitten. Wanneer
    sprake is van een langdurige zithouding dient de zorgvrager
    regelmatig even gelift te worden ter vermindering van de
    druk.
  • Wisseldrukmatrassen zijn matrassen waarbij voortdurend
    wisselende delen van het matrasoppervlak onder druk staan.
148
Q

Maatregelen gericht op verminderen van de schuifkracht zijn?

A
  • Zithoudingen dienen zo te worden ondersteund dat onderuitzakken niet
    mogelijk is.
  • In bed, bij voorkeur (semi-)Fowler houding.
  • In de stoel, rugleuning achterover (60°).
  • Regelmatige inspectie van de onderlaag: lakens droog, schoon
    (kruimels!), en glad.
    Bij het gebruik van een anti-decubitusmatras mag het laken niet te strak;
    dit belemmert een goede preventieve werking.
149
Q

Wat zijn overige maatregelen voor decubitus preventie?

A
  • Huidhygiëne, een goede observatie om problemen tijdig te ontdekken.
  • Voeding en vochtinname optimaliseren. Uit onderzoek blijkt dat veel
    zorgvragers met decubitus ondervoed zijn. Extra eiwitten en
    koolhydraten kunnen noodzakelijk zijn.
  • Barrièrefilms beschermen de huid tegen irritatie. Er is nog discussie over
    de waarde van barrièrefilms ter preventie van decubitus. Fabrikanten
    beweren dat deze middelen hun nut hebben bewezen, in combinatie met
    incontinentie. Het middel zou ook schuifkrachten kunnen verminderen.
150
Q

Wat zijn maatregelen die niet effectief zijn tegen decubitus?

A
  • Massage van de huid. Het kan de huid week maken en heeft dan een averechts effect.
  • Ringkussens want de randen geven extra druk geven. Het ventiel geeft
    risico ophuidbeschadiging. Het rubber - kan de huid warm, vochtig en
    week maken.
  • Het inpakken met vette watten vergroot de kans op decubitus. De watten
    worden na verloop van tijd hard. Bovendien ontnemen de watten het
    zicht op de risicoplekken.
  • Een katheter verhoogt het risico op decubitus omdat de zorgvrager erop
    kan gaan liggen.
151
Q

Wat zijn contracturen?

A

Dat zijn dwangstanden van de gewrichten.

152
Q

Hoe ontstaan contracturen?

A

Ze ontstaan doordat er niet bewogen wordt, zodat de gewrichtsbanden en –kapsels korter en de spieren dunner (spieratrofie) worden. Doordat de spanning en kracht van de buigspieren groter is dan die van de strekspieren komen buig contracturen het meest voor en kunnen in elk gewricht ontstaan.

153
Q

Waar komen contracturen het meeste voor?

A

in de armen, de heupen, de knieën en de voeten

154
Q

Hoe wordt een contractuur aan de voeten genoemd?

A

spitsvoeten

155
Q

Bij wie komen spitsvoeten voor?

A

Dit komt vooral voor bij passieve, bedlegerige mensen. Door dekens worden de voeten omlaag gedrukt. De enige manier om dit te voorkomen is actief bewegen.

156
Q

Onvoldoende beweging komt voor bij?

A
  • Bedlegerigheid in combinatie met passiviteit.
  • Lang in dezelfde houding zitten, vooral rolstoelgebruikers.
  • Gedwongen stand, bijvoorbeeld bij gipsverband.
  • Bij lichamelijke aandoeningen, zoals een verlamming.
157
Q

Preventieve maatregelen voor contracturen zijn?

A
  • Een fysiotherapeut te betrekken.
  • Bewegen. Oefeningen (passief of actief) van alle natuurlijke bewegingen
    die in de desbetreffende gewrichten mogelijk zijn.
  • Wisselende houdingen is vooral belangrijk voor rolstoelgebruikers.
  • Hulpmiddelen zoals spalken en zandzakken.
158
Q

Wat is osteoporose?

A

Dit is ontkalking van de botten, botbreuken kunnen sneller ontstaan. Vooral na de
menopauze hebben vrouwen een verhoogde kans.

159
Q

Wat zijn preventieve maatregelen voor osteoporose

A
  • Lichaamsbeweging. Bot vernieuwt zich hierdoor sneller.
  • Veel melkproducten drinken, die bevatten calcium.
  • Niet te veel vlees eten. Vlees beïnvloedt het calciumgehalte in negatieve
    zin.
  • Voldoende vitamine D opnemen.
160
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van vaker moeten urineren?

A
  • nervositeit,
  • blaasontsteking,
  • zwangerschap
  • gebruik van vochtafdrijvende middelen.
161
Q

Wat zijn oorzaken die urineren kunnen verminderen?

A
  • nierfunctiestoornissen,
  • onvoldoende hartwerking
  • verlies van vocht op een andere manier, zoals transpiratie en braken.
162
Q

Hoeveel urine produceert een volwassene per etmaal?

A

1,5 liter

163
Q

Welke bekende aandoening heeft als symptoom een verhoogde urine frequentie?

A

Suikerziekte

164
Q

Wat zijn afwijkingen in de kleur van urine?

A
  • Donkergele tot donkerbruine urine wijst op
    leveraandoeningen.
  • Roze, roodbruine of vleeskleurige urine betekent dat de urine bloed bevat. Dit kan onder andere wijzen op blaasontsteking, nierbekkenontsteking, nierstenen of kwaadaardige aandoeningen van de urinewegen of prostaat.
  • Roodachtige urine is een gevolg van verkleuring die veroorzaakt worden door medicijnen, zoals bepaalde laxerende middelen of door kleurstoffen
    die in voeding kan voorkomen, bijvoorbeeld in rode bieten.
165
Q

Waardoor ontstaat troebele urine?

A

door bacteriën, eiwitten of pus. Wanneer urine langere tijd staat, wordt ze ook troebel en is de geur onaangenaam.

166
Q

Wat betekent de geur van urine?

A

Als urine een tijdje met de buitenlucht in aanraking is geweest, geeft ze een lichte ammoniak geur af. Ook bij urineweginfecties is de geur onaangenaam. Bij mensen die suikerziekte hebben, kan de urine zoetig ruiken.

167
Q

Wanneer is er moeite met urineren ondanks goed werkende nieren?

A
  • Direct na de bevalling kan de urinebuis opgezwollen zijn.
  • Bij neurologische aandoeningen zoals spina bifida (open rug)
    en dwarslaesie.
  • Aangeboren afwijking bij mannen met een vergrote prostaat.
168
Q

Bij niet kunnen urineren kun je verschillende maatregelen nemen. Welke zijn dat?

A
  • Laat een waterkraan lopen.
  • Zorg voor voldoende privacy.
  • Gun de zorgvrager de tijd.
  • Spoel de geslachtsorganen met warm water.
169
Q

Waar kan een sg (soortelijk gewicht) hoger dan 1025 op wijzen?

A

diabetes, uitdroging of

aanwezigheid van eiwit in de urine.

170
Q

Waar kan een te laag sg op wijzen?

A

de nieren teveel water uitscheiden.

171
Q

Welke 8 vormen van incontinentie zijn er?

A
  1. Stress- of inspanningsincontinentie. Is meestal het gevolg van een
    verslapping van de bekkenbodemspieren. Bijvoorbeeld door een
    bevalling. Ongewild urineverlies vindt plaats bij plotseling drukverhoging
    in de buik, bijvoorbeeld door hoesten, lachen, niezen, tillen of andere
    lichamelijke inspanningen.
  2. Urge- of aandrangincontinentie. Dit is een vorm waarbij de urine ook
    meteen komt als men aandrang voelt. Komt zowel bij mannen als hij
    vrouwen voor.
  3. Overloopincontinentie. Bij deze vorm worden onregelmatig druppeltjes
    urine verloren. De oorzaak is een overvolle blaas, waarbij geen
    aandrang wordt gevoeld om te plassen. Een vergrote prostaat van de
    man kan hier de boosdoener zijn, maar ook zwellingen, verzwakkingen
    of urinewegstenen.
  4. Druppelincontinentie. Langdurige nadruppelen is een typisch
    mannenprobleem. De oorzaak is meestal een vergroting van de
    prostaat.
  5. Reflexincontinentie. Bij deze vorm is er sprake van een stoornis aan het
    zenuwstelsel. De controle over de blaasspieren is verdwenen.
  6. Incontinentie door psychische oorzaken. Dit kan bij dementerenden zijn,
    maar ook bij kinderen ouder dan vijf tot zes jaar, vooral ’s nachts. Deze
    vorm wordt enuresis nocturna genoemd. Ongeveer een op de tien
    kinderen tot negen jaar heeft ermee te maken.
  7. Hormonale incontinentie. Bijvoorbeeld in de menopauze, kan het
    slijmvlies in de urinebuis slechter doorbloed raken.
  8. Incontinentie bij ouderen. De blaascapaciteit wordt kleiner. Bovendien
    voelen ouderen mensen soms minder goed wanneer de blaas vol is
    vooral ’s nachts.
172
Q

Waaruit bestaat ontlasting?

A

75% uit water, afgeschilferd darmslijmvlies, zouten, slijm, bacteriën,
10 % afvalproducten van de voeding en galkleurstof.

173
Q

Wat zijn observatie punten bij ontlasting?

A
  • Frequentie, die kan variëren van 1x per etmaal tot 3 à 4x per week.
    Oorzaken van een te lage frequentie zijn: cellulose (stof in veel
    natuurlijke vezels) arme voeding, weinig lichaamsbeweging,
    neurologische aandoeningen, medicamenten en te weinig vochtopname.
    Oorzaken van een te hoge frequentie zijn: laxerende voeding, maag- en
    darmstoornissen, psychische oorzaken en laxeermiddelen.
  • De hoeveelheid is afhankelijk van de hoeveelheid en samenstelling van
    de voeding. De normale hoeveelheid is 100 tot 200 gram per dag. Bij
    diarree is dat meer, bij obstipatie minder.
  • De kleur komt door de aanwezigheid van galkleurstoffen.
174
Q

Afwijkingen in de ontlasting zijn?

A
  • Stopverfkleurig duidt op een afsluiting in de galwegen.
  • Zwarte ontlasting wijst op het gebruik van medicatie (norit en i
    ijzerpreparaten) of een bloeding hoog in het spijsverteringskanaal (mond,
    slokdarm of maag). De zwarte verkleuring ontstaat door de inwerking van
    de spijsverteringssappen op het bloed.
  • Helder rode ontlasting kan duiden op een bloeding in het laatste deel
    van de darmen of een bloedende aambei.
  • Kleurstoffen in het eten kan een afwijkende kleur geven, bijvoorbeeld bij
    het eten van drop of bieten.
  • Consistentie (samenhang). Feces is normaal halfvast, afhankelijk van de
    voeding.
  • Geur. Gisting en bloed kunnen een erg onaangename lucht geven.
  • Samenstelling. Er kunnen met het oog waarneembare afwijkingen in
    zitten zoals parasieten, lintworm en maden. Ook ingeslikte, onverteerbare
    voorwerpen kunnen in de ontlasting voorkomen. Abnormale
    bestanddelen die je alleen via een microscoop kunt zien zijn
    ziekteverwekkende micro-organismen, of sporen van bloed.
175
Q

Een aantal defecatieproblemen zijn?

A
  1. Aarsmaden
  2. Incontinentie van feces
  3. Diarree kan verschillende oorzaken hebben:
    - Spanningen en emoties kunnen voor een verhoogde peristaltiek zorgen.
    - Irritaties van het maagdarmkanaal.
    - Laxerende voeding, zoals olijfolie.
  4. Obstipatie is te harde en droge ontlasting.
  5. Laxerende middelen (laxantia) kunnen gebruikt worden wanneer natuurlijke
    middelen niet meer helpen. Het nadeel is dat de darmen vaak niet goed meer
    functioneren zonder deze middelen en hierdoor heeft men er steeds meer van nodig.
    Orale laxantia kunnen in vier groepen onderverdeeld worden:
    - Irritantia stimuleren de peristaltiek van de darmen.
    - Weekmakers zorgen ervoor dat er meer vocht in de feces komt, die wordt
    hierdoor zachter en heeft meer volume.
    - Glijmiddelen maken de feces zalfachtig en “smeren” de darmwand.
    - Bulkvormers zijn cellulose achtige stoffen die water opnemen en daardoor
    uitzetten. De massa werkt stimulerend op de peristaltiek.
    Tot de rectale laxantia behoren:
    - Een microklysma bevat ongeveer 5 ml vloeistof en wordt toegepast bij een
    verstopping aan het laatste deel van de darmen.
    - Bij een fosfaatklysma kan de hoeveelheid vloeistof variëren.
  6. Aambeien of hemorroïden
176
Q

Op welke manieren kan je transpireren?

A
  • Convectieve afvoer, doordat een koude luchtstroom langs het lichaam de
    warmte meeneemt. Direct daarmee in verband staat de luchttemperatuur,
    de luchtvochtigheid en de luchtbeweging.
  • Stralingsafvoer van de lichaamswarmte naar de gemiddelde oppervlakte
    temperaturen van de omliggende wanden en materialen.
  • Geleidingsafvoer is doordat het lichaam met koude oppervlakken in
    aanraking komt.
177
Q

Wat is een ander woord voor afscheiding van zweet?

A

secretie

178
Q

Als een zorgvrager “warm” zweet zonder bijpassende oorzaak, wat kan hier dan de reden voor zijn?

A
  • koorts,
  • angst,
  • zwakte,
  • afwijkingen in het centraal zenuwstelsel
  • een hormonale oorzaak, bijvoorbeeld opvliegers.
179
Q

Waar kan klam koud zweet op wijzen?

A

op een gevaarlijke toestand als flauwvallen of dreigende shock.

180
Q

Waardoor gaat zweet ruiken?

A

Door aanraking van bacterien

181
Q

Als een diabeet hoge bloedsuikerwaarden heeft kan zweet (en adem) ruiken naar?

A

aceton

182
Q

Waaruit bestaat menstruatie?

A

Menstruatie is een mengeling van slijmvlies restjes, velletjes, bloed, kleine
bloedstolsels en vocht. Het gaat pas ruiken als het met de buitenlucht in aanraking komt. Tijdens de menstruatie is de persoonlijke hygiëne erg belangrijk. Was het liefst zonder zeep.

183
Q

hoeveel menstruatie verliest een vrouw?

A

Een vrouw verliest meestal niet meer dan 100 milliliter per dag. Dit kan meer zijn in de overgang.

184
Q

Wat is sputum?

A

Slijm

185
Q

Hoeveel sputum kan een mens per dag produceren?

A

enkele tot honderden milliliters per dag. Een gezond mens produceert geen sputum.

186
Q

Wat zijn aandachtspunten wat kleur en consistentie betreft van sputum?

A
  • Slijmerig sputum is helder en draderig en komt voor bij ontstekingen van de bovenste luchtwegen.
  • Taai sputum komt voor bij bronchitis en longontsteking. Bij longontsteking kan het oranjebruin zijn.
  • Etterig sputum is groen en kan klonterig zijn. Dit treedt op bij flinke infecties.
  • Bloederig, lichtrood sputum wordt opgegeven bij een longbloeding. Spoortjes bloed kunnen op diverse longziekten wijzen, onder meer op longcarcinoom.
187
Q

Wat is een TIA?

A

Een TIA (transient ischaemic attack) is een beroerte van voorbijgaande aard. De bloedvoorziening naar een deel van de hersenen is tijdelijk gestaakt. Deze verschijnselen duren meestal maar een paar minuten, vaak niet langer dan twintig minuten.

188
Q

Wat zijn symptomen van een TIA?

A
  • Het zicht aan 1 oog is plotseling wazig of het gezichtsveld valt aan één
    kant plotseling weg.
  • De mond trekt ineens scheef.
  • Praten met dubbele tong, niet meer op woorden kunnen komen of
    wartaal spreken.
  • Geen kracht of gevoel meer hebben in een arm of been aan dezelfde
    zijde van het lichaam.
189
Q

Wanneer is er spraken van een CVA of Beroerte?

A

Wanneer de verschijnselen van een TIA langer dan 24 uur aanhouden

190
Q

Waarvoor staat CVA

A

(cerebrovasculair accident). betekent letterlijk ‘een ongeluk met een bloedvat in de hersenen’.

Hierbij kan het gaan om een herseninfarct (afsluiting van een bloedvat) in 80% van de gevallen of een hersenbloeding (beschadiging van een bloedvat).

191
Q

Wat is een CVA?

A

Een CVA is een aandoening in de hersenen die zich kenmerkt door een acuut tekort aan zuurstof met een permanent invaliderend karakter en is ook een verzamelnaam voor hersenbloeding of herseninfarct.

192
Q

Wat is een hersenbloeding?

A

Een hersenbloeding is een scheurtje in de wand van een slagader.

193
Q

Wat is een herseninfarct?

A

Een herseninfarct is een afsluiting van een slagader.

194
Q

Wat zijn symptomen van een CVA?

A

De symptomen van een beroerte of CVA kunnen heftiger zijn dan van een TIA, zoals:

  • verlammingen in het gezicht (scheve mond bijvoorbeeld);
  • warrig spreken en denken;
  • verlammingen (meestal aan één zijde van het lichaam);
  • verstoring of verlies van het gezichtsvermogen;
  • verdoofd gevoel in arm, been of gezicht:
  • tintelingen;
  • ernstige hoofdpijn (meestal bij bloeding);
  • duizeligheid en evenwichtsstoornissen

Belangrijk is dat je het hoofd van het slachtoffer iets hoger legt dan de rest van zijn lichaam en medische hulp inschakelt.

195
Q

Welke vormen van bewusteloosheid zijn er?

A

Diepe en minderdiepe vormen

196
Q

Wat zijn minder diepe vormen van bewusteloosheid?

A

Bij minder diepe bewusteloosheid reageert het

slachtoffer nog wel op sterke pijnprikkels.

197
Q

Wat zijn oorzaken van bewusteloosheid?

A

hersenletsel, ademhalingsstoornissen, elektriciteitsongevallen en ziekten (bijvoorbeeld suikerziekte of epilepsie).

198
Q

De eerste hulp bij bewusteloosheid is?

A
  • Aanspreken en schudden
  • Geen reactie =112
  • Advies opvolgen
  • Ademhaling controle
  • Wel ademhaling = veiligstellen
  • Geen ademhaling = reanimatie
    Leg iemand niet in een stabiele zijligging bij bot of wervelbreuken, hoewel de ademhaling
    altijd voor gaat.
199
Q

Welke fase zijn er bij een CVA?

A

acute fase, een revalidatiefase en een chronische fase.

200
Q

Kan een TIA een voorbode zijn van een beroerte?

A

Ja

201
Q

Wat is de oorzaak van een beroerte?

A

Meestal is de slechte kwaliteit van de binnenwand van bloedvaten de oorzaak van een beroerte. Dit kan komen door ouderdom (aderverkalking), een ongezonde levensstijl, suikerziekte, te hoge bloeddruk of een verhoogd cholesterolgehalte.

202
Q

Kenmerkende verschijnselen van een CVA zijn?

A
  • Hemiparese is een halfzijdige verlamming. Na een tijd kan de arm en het been stijf worden en kan er spasticiteit ontstaan door een verhoogde spierspanning.
  • Apraxie is dat de zorgvrager automatismen in handelingsschema’s verliest. Bewegen kan alleen nog maar met nadenken, dit is vermoeiend.
  • Hemianopsie is dat de zorgvrager een gedeelte van situaties aan de
    aangedane kant niet kan zien.
  • Neglect (negeren) van het aangedane deel van het lichaam.
  • Dysartrie is dat het lang duurt om iets goed uit te spreken.
  • Sensibiliteitsstoornissen zijn stoornissen in het gevoel. Daardoor kunnen
    mensen soms incontinent worden doordat de sluitspieren niet meer goed
    werken.
  • Vermoeidheid.
  • Dysfagie is last van verslikken. De kans op verslikken en daardoor een
    longontsteking (aspiratiepneumonie) is aanwezig.
  • Immobiliteit, onbeweeglijkheid.
  • Langzaam, voorzichtig, terughoudend en onzeker gedrag.
  • Afasie, is een taalstoornis met betrekking tot het taalbegrip, lezen en
    schrijven.
  • Geheugen en concentratiestoornis.
  • Gestoorde ruimtelijke waarneming.
  • Impulsief gedrag.
203
Q

Voorbeelden van zorgproblemen die je tegen kunt komen bij zorgvragers met een CVA zijn?

A
  • Bij een hemiplegie zie je regelmatig schouder- en armproblemen. Bij een
    subluxatie is de schouder uit de kom (je voelt een kuiltje aan de zijkant
    van de schouders). Een pijnlijke schouder en een oedemateuze (een
    gezwollen) hand, komt vaak voor. Ondersteun de onderarm daardoor en
    til de arm niet hoger dan 90 graden. Als je de bovenarm optilt beweeg de
    schouder dan mee, til nooit onder de schouder en luister naar
    pijnklachten.
  • Soms heeft iemand last van een trillend been (reflux), duw de knie naar
    beneden of de tenen omhoog. Ondersteun bij het lopen de aangedane
    zijde, zo dwing je de zorgvrager op het goede been te lopen. Soms heeft
    een zorgvrager een peroneusveer in de schoen als de
    scheenbeenspieren verlamd zijn. (die spalk tilt de voet op en moet goed
    aangebracht worden).
204
Q

Wat is dementie?

A

Dementie is geen ziekte, maar een combinatie van een aantal verschijnselen. Zo’n combinatie noem je een dementieel syndroom.

205
Q

Wat zijn verschijnselen van dementie?

A
  • Geheugenstoornissen. Te onderscheiden in: inprentingsstoornissen,
    waarbij je niet meer in staat bent ervaringen en gebeurtenissen op te
    slaan in je geheugen, stoornissen in het korte termijngeheugen en
    stoornissen in het langetermijngeheugen.
  • Desoriëntatie. Je kunt gedesoriënteerd zijn in plaats, tijd en persoon.
  • Oordeels- en kritiekstoornissen.
  • Afasie (het verlies van het vermogen om taal te spreken en/of gesproken
    taal te begrijpen), apraxie (het onvermogen om kleine complexe
    handelingen te verrichten) en agnosie (is het onvermogen gehoors-,
    gezichts-, reuk-, smaak-, en gevoelsprikkels te herkennen).
  • Gedragsstoornissen. Zoals onverschilligheid, agressiviteit, onrust en
    gestoorde remming.
  • Stemmingsstoornissen. Denk hierbij aan somberheid en depressieve
    klachten.
206
Q

Je kunt de ernst van dementie in vier fasen weergeven, namelijk?

A
  • Lichte dementie De zorgvrager heeft een verstoorde inprenting en
    desoriëntatie in tijd. Hij is nog in staat eenvoudige handelingen uit te
    voeren en is nog zelfredzaam. Het besef en het bewustzijn dat er iets aan
    de hand is, is er wel. De angst en de spanning bij de hulpvrager nemen
    toe. Hij probeert zijn tekortkomingen te camoufleren met verzinsels
    (confabulaties).
  • Matige dementie De zorgvrager heeft een verstoord
    kortetermijngeheugen en een verstoorde oriëntatie in plaats. Het
    verwerken van informatie lukt niet meer. De oordeels- en
    kritiekstoornissen nemen toe. Het gevoelsleven vervlakt. De zorgvrager
    verliest de mogelijkheid om vaardigheden, zoals rekenen, aankleden,
    koken en adl-activiteiten uit te voeren. Hij wordt steeds onrustiger en dat
    uit zich in dwalen en omkering van het dag nachtritme.
  • Ernstige dementie De zorgvrager is gedesoriënteerd in persoon. Hij leeft
    vooral in het verleden. Zijn verbale mogelijkheden en motoriek raken
    verstoord.
  • Diepe dementie Er is geen enkel contact meer mogelijk. De zorgvrager is
    bedlegerig of gebonden aan een stoel. Hij is incontinent en kan zich niet
    meer verzorgen. Vaak is de zorgvrager in dit stadium motorisch onrustig
    en maakt herhaalde bewegingen en geluiden. Dit noemen we
    persevereren, volharden.
207
Q

Het proces van het dementeren kun je ook bekijken vanuit de beleving van de dementerende
zelf. Dit kan aan de hand van het model van drie belevingsstadia, namelijk?

A
  • Het bedreigde ik De zorgvrager bemerkt allerlei veranderingen bij
    zichzelf waar hij geen grip op heeft. Hij merkt dat zijn geheugen en
    oriëntatie vermogen afnemen. Deze gevoelens van bedreiging kunnen
    tot gevolg hebben dat de zorgvrager angstig, agressief of depressief
    reageert.
  • Het verdwaalde ik Geleidelijk aan, maakt de bedreiging plaats voor
    gevoelens van verdwaald zijn. De controle over het eigen functioneren
    en over de omgeving neemt verder af. Hij is verdwaald in een wereld, die
    onbekend is. hij is voortdurend op zoek naar zijn kamer, zijn ouders of
    naar de sleutels. Dit komt vaak tot uiting in zwerfneigingen:
    doelloos lopen over gangen. Een andere uitingsvorm is verzamelzucht.
    Het verzamelen is een krampachtige poging om structuur aan te brengen
    in een chaotische wereld.
  • Het verloren ik De dementerende zorgvrager verliest steeds meer het
    contact met zijn omgeving. Zijn communicatie is zwaar gestoord, zowel
    verbaal als non-verbaal. De wereld om hem heen lijkt te verdwijnen. De
    zorgvrager raakt opgesloten in zijn eigen wereld. De zorgvrager brengt
    vaak in foetushouding zijn dagen door. De zorgvrager is zo diep in
    zichzelf verzonken dat communicatie door middel van taal, oogcontact en
    gezamenlijke bewegingen over algemeen niet meer mogelijk is.
208
Q

Wat zijn 3 benaderwijzen voor dementerende zorgvragers?

A
  • Validation
  • Warme Zorg
  • Rot
209
Q

Wat houdt de validation benaderwijze bij dementerende zorg in?

A

Validation betekent letterlijk bevestiging of bekrachtigen. Deze benadering is ontwikkeld door de Amerikaanse psychotherapeut Noami Feil. Validation betekent dat je de zorgvrager volgt in zijn beleving en hem daarin bevestigt.

210
Q

Wat zijn de uitgangspunten bij validation?

A
  • Elk gedrag heeft betekenis.
  • Vroege emotionele herinneringen vervangen het intellectuele denken.
  • Gedesoriënteerde mensen keren terug naar het verleden om:
    Onverwerkte conflicten op te lossen, prettige gebeurtenissen opnieuw te
    beleven en psychische druk te verminderen door zich terug te trekken uit
    de pijnlijke gevoelens.
211
Q

Naomi Feil onderscheidt dementie in vier fasen en geeft aan welke begeleiding mogelijk is, wat zijn deze fases?

A
  1. Lichte verwardheid. Als verzorgende kun je helpen door duidelijkheid te
    bieden.
  2. Verwardheid in tijd. Herinneringen zijn vaak levendig en kunnen
    aanknopingspunten zijn voor een gesprek.
  3. Voortdurende beweging. Een gesprek lukt vaak niet meer. Non-verbaal
    contact kan een aanvulling zijn. Veel ouderen vinden het in dit stadium
    fijn om aangeraakt te worden.
  4. Vegeteren. Er is geen communicatie meer. Men reageert wel op
    zintuiglijke prikkels.
212
Q

Wat houdt warme zorg in bij dementie?

A

Warme zorg ontleend aan de hechtingstheorie van Bowlby. De behoefte die de dementerende als kind had aan hechting, neemt weer toe. Warme zorg wil voor de zorgvrager een omgeving scheppen waarin hij het gevoel van veiligheid uit zijn jeugd kan terugkrijgen.

213
Q

Wat houdt ROT in bij de benaderwijze van dementerende zorg

A

In de eerste fase beseft de zorgvrager goed wat er met hem aan de hand is. Hij kan reageren met angst, verdriet, agressie of een depressie. Je begeleiding heeft het karakter van een gids in een onbekende wereld. Je doet dat in eerste instantie met wijzen op de realiteit.

214
Q

Richtlijnen voor het toepassen van ROT (realiteits oriëntatie training) zijn?

A
  • Creëer en handhaaf een vaste routine.
  • Geef duidelijke eenvoudige antwoorden.
  • Herinner mensen aan tijd, plaats en persoon.
  • Corrigeer als mensen verward praten en fouten maken bij wat ze doen.
  • Wijs de weg door duidelijke aanwijzingen te geven en vergezel hen
    indien nodig.
  • Laat merken als je iemand begrijpt.
  • Maak zorgvragers duidelijk dat je verwacht dat ze voor zichzelf zorgen,
    zoveel mogelijk.
  • Behandel zorgvragers als volwassenen en met respect.
215
Q

Wat is ziekte van parkinsons?

A

Bij de ziekte van Parkinson ontstaat in de hersenen een tekort aan de neurotransmitter dopamine. Door het dopaminetekort wordt de aansturing van spierbewegingen aangetast en gaan armen en benen beven. Tegelijkertijd worden spieren stijf, waardoor lichaamsbewegingen moeilijker op gang komen. De ziekte treft ongeveer 1% van de 55-
plussers. (zijn vatbaarder voor dementie en depressie)

216
Q

De somatische gevolgen van Parkinson zijn?

A
  • Tremoren (een voortdurende schudbeweging van één of meer
    lichaamsdelen) zijn het meest opvallend. Ze kunnen voorkomen in de
    spieren van de handen, armen, kin, tong, benen of voeten. Vaak is het
    eenzijdig van het lichaam, maar kan ook aan beide kanten. In rust wordt
    het erger, in de slaap verdwijnen ze. Emoties en het proberen te
    onderdrukken maakt de tremoren erger.
  • Spierstijfheid, kan in het hele lichaam voorkomen. Dit leidt soms tot pijn in
    spieren en gewrichten. De zorgvrager beweegt moeizaam, dit kost tijd en
    energie. Bewegingen komen traag op gang, ze hebben vaak start- en
    stopproblemen, problemen met opstaan, zitten en omdraaien. De
    zorgvrager kan een minder goede balans en coördinatie hebben. De
    zorgvrager loopt schuifelend, voorovergebogen en armen bewegen niet
    mee. Doordat spieren niet vlug genoeg reageren, kan het ontwijken van
    hindernissen een probleem zijn en heeft men meer kans op vallen. Als
    iemand vastgelijmd lijkt aan de vloer, noem je dat freezing.
  • Door de voorovergebogen houding en verminderd bewegen, ventileren
    de longen niet goed en kunnen er ademhalingsproblemen voorkomen.
  • Toegenomen speekselvloed.
  • Slikproblemen.
  • Een vettige, schilferige huid en vet haar. Doordat talgklieren meer
    huidsmeer aanmaken.
  • Toegenomen transpiratie.
  • Obstipatie en een traag werkende blaas.
  • Een maskergelaat. De gezichtsspieren werken minder goed, het gezicht
    is star, uitdrukkingsloos, je ziet minder emoties. Ook de ogen bewegen
    minder
  • Zacht, binnensmonds en monotoon praten. De zorgvrager is soms
    moeilijk te verstaan.
217
Q

De geestelijke gevolgen van Parkinsons kunnen zijn?

A
  • Zorgvragers met Parkinson hebben 2 à 3 keer zoveel geestelijke
    problemen als mensen zonder deze ziekte. Bijvoorbeeld door somatische
    klachten als vermoeidheid, speekselvloed, spraakproblemen en het
    maskergelaat. Vaak zie je initiatiefverlies, lusteloosheid,
    concentratieproblemen en geheugenproblemen. Depressie komt meer
    voor.
  • Er is een 3x meer kans op dementie. Je ziet voornamelijk geheugenstoornissen, afasie, agnosie, apraxie (zie voor deze
    betekenissen punt 1.7.3. Dementie) en moeite met dingen organiseren en
    het volgen van gesprekken. Bij Parkinson dementie zie je vaker dan bij
    gewone dementie: verwardheid, paranoia (achtervolgingswaan) en
    hallucinaties (een zintuiglijke beleving die niet overeenkomt met wat er in
    werkelijkheid gebeurt).
  • Door de bijwerking van Parkinson medicatie heeft de zorgvrager een grotere kans op het krijgen van een psychose.
218
Q

Wat is een delier?

A

Een delier of delirium is een acute toestand van verward psychisch functioneren. Het heeft altijd te maken met een storing in het functioneren van de hersenen.

219
Q

Wat zijn de oorzaken van een delier?

A

Meestal is er een lichamelijke oorzaak, zoals een ziekte in de hersenen, hart- en longaandoeningen, stofwisselingsstoornissen en vitaminegebrek. Veelvoorkomende oorzaken zijn koorts, alcoholmisbruik en medicijnvergiftiging.

220
Q

De 10 verschijnselen van een delier zijn?

A
  • Acuut optredende verwardheid, meestal van korte duur, sterk wisselend
    gedurende de dag.
  • Verandering van waarneming (hallucinaties) en denken (wanen): de
    wereld wordt op een achterdochtige manier als bedreigend en vijandig
    ervaren, waardoor de zorgvrager angstig is.
  • Verstoring van aandacht, concentratie en denktempo: angstig, apathisch,
    somber en boosaardig gedrag.
  • Verlaagd bewustzijn: suf en slaperig.
  • Verstoring van het denken: droomachtig, niet logisch.
  • Verstoord slaap-waakritme.
  • Stoornissen van het kortetermijngeheugen.
  • Toename of afname van onrust, in mimiek, gevaren of beweging, en
    verbaal (roep- en gilgedrag).
  • Vaak is er een verminderde alertheid, soms een toegenomen alertheid.
    Dan reageert de zorgvrager sterk op allerlei onbelangrijke, niet ter zaken
    doende prikkels uit de omgeving.
  • Desoriëntatie van tijd, plaats of persoon.
221
Q

Hoe kunnen de verschijnselen van een delier behandeld worden?

A

De verschijnselen van een delier kunnen met medicijnen worden behandeld. Hierbij wordt gebruikgemaakt van antipsychotica en rustgevende medicijnen.

222
Q

Tot welke ernst kan een delier toenemen?

A

Coma of de dood

223
Q

Wat zijn voorbodes van een delier?

A

slapeloosheid, nachtmerries, lichte desoriëntatie en moeite met begrijpen wat er wordt gezegd en wat er gebeurt.

224
Q

Hoeveel fases kent intertrigo?

A

4

225
Q

Wat is fase 1 van intertrigo?

A
  • Intacte huid
  • Licht rode huid
  • Jeuk
  • Schrijnend, brandend gevoel
226
Q

Wat is fase 2 van intertrigo?

A
  • Intacte huid
  • fel rode huid met glanzend aspect
  • Jeuk
  • Schrijnend brandend gevoel
227
Q

Wat is fase 3 van Intertrigo?

A
  • Kapotte huid
  • Felrode huid
  • Nattende huid
  • Ontvelling
  • Verweking van de huid
  • Scherpe rode wondlijn
  • Jeuk
  • Schrijnend brandend gevoel
228
Q

Wat is fase 4 van intertrigo?

A
  • Kapotte huid
  • Witte, gele of groene verkleuring
  • Onaangename geur
  • Zwelling (bij bacteriele infectie)
  • Symptomen van candida infectie (eilandjes voor de kust)
229
Q

Hoeveel gradaties kent decubitus?

A

4

230
Q

Wat is graad 1 bij decubitus?

A

Niet wegdrukbare decubitus (Cyanose)

231
Q

Wat is graad 2 bij decubitus?

A

Gedeeltelijke verwijdering van de huid (vaak na blaarvorming) Het bovenste huid is kapot

232
Q

Wat is graad 3 bij decubitus?

A

Gehele huid is verdwenen en er is uitbreiding naar het vetweefsel, maar nog niet in de onderliggende spier.

233
Q

wat is graad 4 bij decubitus?

A

Uitgebreide diep afbraak van weefsel waarbij ook spieren, pezen of botten aangetast zijn. Er is een grote kans op dood huidweefsel (necrose) met als gevolg een diepe wond.

234
Q

Uit hoeveel lagen bestaat het hart van binnen naar buiten bekeken?

A
  1. Hartvlies. Een dun, glad vlies dat direct in contact staat met het bloed.
  2. Hartspier
  3. Hartzakje. Dit bestaat uit een binnenste en buitenste vlies. Hiertussen
    bevindt zich een dun laagje vocht, waardoor tijdens pompbewegingen
    de vliezen makkelijk over elkaar schuiven.
235
Q

In hoeveel holtes in het hart van binnen verdeeld>

A

4, 2 boezems en 2 kamers

De boezems liggen boven de kamers.

236
Q

Waar bevind zich de tweeslippige klep

A

Tussen de linkerboezem en de linkerkamer

237
Q

Waar bevind zich de drieslippige klep?

A

Tussen de rechterboezem en de rechterkamer

238
Q

Door wat worden de linker kamer en linker boezem gescheiden van de rechter kamer en rechter boezem?

A

door een tussenschot

septum

239
Q

Uit welke kamer komt de grote lichaamsslagader?

A

uit de linkerkamer

240
Q

Uit welke kamer komt de longslagader?

A

De rechterkamer

241
Q

Waar bevinden zich de halvemaanvormige kleppen

A

Tussen de kamers en beide slagaders

242
Q

Wat is de pulmonaalklep.

A

De klep tussen de rechterkamer en de

longslagader

243
Q

waar ligt de aorta klep?

A

tussen de linkerkamer en de aorta

244
Q

Hoe komt het bloed in de linker en rechterboezem?

A
  • via de longaders in de linkerboezem.

- Via de onderste en bovenste holle ader in de rechterboezem

245
Q

Waar zorgen de kransslagaders voor?

A

De hartspier heeft zuurstof en voedingsstoffen nodig. Deze

ontvangt zij via de kransslagaders.

246
Q

Hoeveel bloed zit er in het bloedvatenstelsel?

A

5 liter

247
Q

Hoe begint elke hartslag?

A

Door het samentrekken van de boezems

248
Q

Hoeveel liter bloed wordt er per uur rondgepompt?

A

300 liter

249
Q

Wat is de sinusknoop?

A

een knoop die elektrische prikkels aan de hartspier afgeeft in de rechterboezem.

250
Q

Hoe noem je het als de hartspier samentrekt?

A

Contraheert

251
Q

Uit welke 3 fases bestaat de hartslag?

A

de eerste is de samentrekking, de tweede de ontspanning en

de derde een periode van rust.

252
Q

De grootste lengte van het vaatsysteem komt

echter voor rekening van

A

haarvaatjes (capillairen).

253
Q

waar dienen slagaders voor?

A

Slagaders zijn de sterkste bloedvaten, die zuurstof en voedselrijk bloed bevatten.

254
Q

Zijn longslagaders wel of niet zuurstofrijk

A

niet zuurstofrijk

255
Q

Wat zijn arteriolen?

A

kleinere vaatjes, die een dunnere wand hebben en waarin ringen van glad spierweefsel liggen

256
Q

Wat is het belangrijkste bloedvat?

A

lichaamsslagader of aorta.

257
Q

wat is de grote bloedsomloop?

A

het zuurstofrijk bloed naar de lichaamscellen vervoeren en zuurstofarm bloed terugvoeren

258
Q

wat is de kleine bloedsomloop?

A

rechterkamer naar de longen stroomt,

259
Q

Kleine aders bestaan van binnen naar buiten uit?

A

een doorlaatbaar vlies, bindweefsel en spieren.

260
Q

Wanneer is er sprake van hartfalen?

A

Er is sprake van chronisch hartfalen of decompensatio cordis als het hart zo verzwakt is, dat het niet meer in staat is om de bloedsomloop voldoende op gang te houden. Het is het eindstadium van een onomkeerbaar proces.

261
Q

Waardoor ontstaat chronisch hartfalen?

A

een ongezond leefpatroon: weinig beweging, veel en vet eten, veel stress, en roken.

262
Q

Wat gebeurt er bij hartfalen links?

A

Het bloed hoopt zich op voor het hart in de kleine bloedsomloop van de longen. Het gevolg is vochtophoping in de longen, ofwel longoedeem. De opname van zuurstof en de afgifte van koolzuur gaat moeilijker.

263
Q

Wat zijn verschijnselen van hartfalen links?

A
  • Kortademigheid en benauwdheid.
  • Hoesten en het opgeven van sputum, dat vaak rozig en schuimend is.
  • Transpireren.
  • Een snelle hartslag.
  • Angst en onrust.
264
Q

Wat gebeurt er bij hartfalen rechts?

A

Het bloed hoopt zich op voor het hart in de grote bloedsomloop van het lichaam, waarbij bloedstuwing optreedt.

265
Q

Wat zijn verschijnselen van hartfalen rechts?

A
  • Vochtophoping (oedeem) in laagste plaatsen, zoals de voeten en de enkels.
  • Vochtophoping in de lever.
  • Ritmestoornissen van het hart.
266
Q

Wat zijn stress hormonen?

A

Adrenaline en Cortisol

267
Q

Welke hormonen regelen het bloedsuikerspiegel in ons lichaam>

A

insuline en glucagon.

268
Q

Waar worden glucagon en insuline aangemaakt?

A

De hormonen zijn afkomstig van de eilandjes van Langerhans. in de alvleesklier zitten.

269
Q

Waar wordt cortisol aangemaakt?

A

Bijnierschors

270
Q

Waar wordt adrenaline aangemaakt?

A

Bijnieren

271
Q

Welke hormoon heeft invloed op de werking van de maag?

A

Gastrine

272
Q

Waar wordt Gastrine geproduceerd?

A

in de slijmvlieslaag in het onderste deel van de maag wordt geproduceerd.

273
Q

Waar wordt groeihormoon geproduceerd?

A

De hypofyse (is een klein kliertje onder aan de hersenen)

274
Q

Wat is braken?

A

Bij braken (of vomeren) komt maaginhoud naar buiten door een tegengestelde peristaltische beweging van maag en slokdarm.

275
Q

Het braakcentrum ligt in de hersenen en kan door allerlei oorzaken geprikkeld worden zoals?

A
  • Prikkeling of ontsteking van het maagslijmvlies door bv besmet voedsel.
  • Hersenaandoeningen. Bijvoorbeeld bij een hersenschudding.
  • Vergiftiging door medicijnen.
  • Nervositeit, angst.
  • Ileus, een darmafsluiting.
  • Zwangerschapsbraken.
276
Q

Bij braken zijn de volgende observaties van belang:

A
  • Tijdstip, frequentie, hoeveelheid.
  • Manier van braken. Explosief braken is kenmerkend voor hersenletsel.
  • Bestanddelen. Bij bloedingen is het rood of zwart onder invloed van maagzuur.
    Het kan ook gal bevatten en
    bij een darmafsluiting kan er darminhoud
    meekomen, dit noemen we fecaal braken.
  • Geur, vooral fecaal (met betrekking tot de ontlasting) braken kan zeer
    onaangenaam ruiken.
277
Q

Wat kan je een zorgvrager geven die al braakt?

A

Als de zorgvrager al braakt kan een anti-braakmiddel in de

vorm van een zetpil (bijvoorbeeld domperidon) gegeven worden.

278
Q

Wat is het grootste orgaan van het lichaam?

A

De huid

279
Q

Waarvoor dient de huid?

A
  • De lichaamstemperatuur regelen. Als de lichaamstemperatuur daalt,
    wordt de doorbloeding van de huid minder, waardoor er minder warmte
    aan de omgeving afgegeven wordt. De huid ziet dan bleek. Bij een te
    hoge lichaamstemperatuur, treedt een verhoogde doorbloeding van de
    huid op, waardoor er warmte aan de omgeving afgegeven wordt. De huid
    ziet dan rood. Ook door de zweetklieren wordt de lichaamstemperatuur
    beïnvloed. Door transpireren gaat lichaamswarmte verloren.
  • Stoffen uitscheiden of afscheiden. Transpiratievocht bevat zouten, zuren
    en afbraakproducten. De primaire functie van de zweetklieren is het op
    peil houden van de lichaamstemperatuur.
  • Gevoelsprikkels opvangen door de zenuwuiteinden die warmte, koude,
    pijn en druk prikkels (tastzin) kunnen waarnemen.
  • Beschermen tegen schadelijke invloeden van buitenaf, zoals schadelijke
    stoffen, bacteriën, zonnestralen of een voorwerp.
  • Vet opslaan in het onderhuids bindweefsel als buffervoorraad.
  • Vorming van vitamine D. Bij gebrek kan de Engelse ziekte (rachitis)
    ontstaan. Het wordt gevormd onder invloed van ultraviolette straling van het zonlicht.
280
Q

Waaruit bestaat de huid?

A

Opperhuid
lederhuid
bindweefsel

281
Q

Welke verzorging valt onder ADL

A

Hieronder verstaan we onder meer de verzorging van de huid, de slijmvliezen, de haren, het gebit en de nagels.

282
Q

Wat is turgor?

A

De elasticiteit van de huid

283
Q

Wanneer worden steunkousen voorgeschreven?

A

bij oedeem, spataderen en een open been. Ze worden speciaal aangemeten en zitten strak.

284
Q

Wat is phimosis?

A

Ernstige vernauwing van de voorhuid

285
Q

Wat zijn de richtlijnen van EHBO?

A
  1. Let op gevaar.
  2. Ga na wat er is gebeurd en wat iemand mankeert. Bepaal de ernst van de situatie.
  3. Stel het slachtoffer gerust.
  4. Zorg voor deskundige hulp.
  5. Help iemand op de plaats waar het slachtoffer zich bevindt.
286
Q

Welke methode gebruik je als je een slachtoffer moet verplaatsen?

A

Rautek methode of noodvervoersgreep

287
Q

Wat doe je bij stap 2 bij richtlijnen van EHBO

A

Ga na wat er is gebeurd
Vraag het slachtoffer wat er is gebeurd.
De observaties die je kunt doen zijn:
- Is het slachtoffer bij bewustzijn?
- Is de ademhaling in orde? Is de kleur van het gezicht normaal?
- Heeft het slachtoffer pijn? Waar heeft hij pijn?
- Kan het slachtoffer de ledematen normaal bewegen?
- Is er letsel te zien, bijvoorbeeld bloedingen?
- Let ook op wat je ruikt, bijvoorbeeld alcohol, braaksel, urine, ontlasting.

288
Q

Waarvoor staat AMPLE?

A

A = Allergie.
M = medicijngebruik.
P = Past illnesses: het hebben van ziekten als diabetes, epilepsie.
L = last meal.
E = Environment/event: wat en waardoor het gebeurd is en wat de
omgevingstoestand is.

289
Q

Waarom gebruik je AMPLE?

A

Als een slachtoffer bij kennis is, praat dan met hem om te

achterhalen wat er aan de hand is. Vraag ook aan eventuele omstanders.

290
Q

wat doe je bij stap 3 bij richtlijnen van EHBO

A

Stel het slachtoffer gerust

Blijf steeds zelf bij het slachtoffer en vertel wat je gaat doen.

291
Q

wat doe je bij stap 4 bij richtlijnen van EHBO

A

Zorg voor deskundige hulp Blijf zelf bij het slachtoffer en zorgt dat iemand anders hulp inroept. Geef bij het inschakelen van hulp door 112 te bellen de volgende informatie: je naam, de plaats van het ongeluk, wat er is gebeurd, hoeveel slachtoffers er zijn en wat het slachtoffer mankeert. Vraag aan degene die gaat alarmeren terug te komen zodat je zeker weet dat er
hulp onderweg is.

292
Q

wat doe je bij stap 5 bij richtlijnen van EHBO

A

Help iemand op de plaats waar het slachtoffer zich bevindt Je begint met de toestand van het slachtoffer te beoordelen.

Na een ernstig ongeval beoordeel je de toestand van het slachtoffer in een vaste volgorde:

  • Beoordeel de algemene toestand door bewustzijn en ademhaling te
    controleren. Bij afwezige of zeer geringe ademhaling wordt er gelijk
    overgegaan tot reanimeren. Het is dan niet noodzakelijk ook nog de
    hartslag te controleren.
  • Ga na of er sprake is van veel uitwendig bloedverlies en/of shock. Stelp de
    bloeding.
  • Beoordeel plaatselijke letsels en verzorg ze.

Werk altijd in deze volgorde. Als het niet duidelijk is of het slachtoffer bij bewustzijn is dan controleer je dat door degene aan te spreken en voorzichtig te schudden. Dit doe je door beide schouders te pakken en deze voorzichtig richting de grond heen en weer te schudden.
Zijn bepaalde verbandmiddelen niet aanwezig dan zal je moeten improviseren.

293
Q

Wanneer raakt iemand in shock?

A

wanneer er te weinig bloed in het lichaam rondstroomt.

294
Q

Wat zijn verschijnselen van shock?

A
  • Hartslag is week en snel.
  • De gelaatskleur is bleek en grauw.
  • De huid voelt klam en koud aan.
  • De ademhaling is snel en oppervlakkig.
  • Het slachtoffer is onrustig en heeft dorst.
  • Het slachtoffer kan slaperig worden en geleidelijk het bewust verliezen.
295
Q

Wat is eerste hulp bij shock?

A
  • Probeer de oorzaak weg te nemen (stop bijvoorbeeld het bloedverlies).
  • Leg het slachtoffer plat op de rug, met de benen omhoog. Het bloed
    stroomt dan naar de hersenen.
  • Probeer het slachtoffer wakker te houden.
  • Controleer de ademhaling.
  • Geef niets te drinken. Het maag-darmkanaal trekt dan namelijk het bloed
    aan.
  • Voorkom afkoeling.
  • Waarschuw deskundige hulp, maar laat het slachtoffer niet alleen.
296
Q

wat zijn de stappen bij verslikking?

A
  • Eerst 112 bellen
  • Aanmoedigen tot hoesten
  • Max. 5 slagen tussen de schouderbladen
  • Max. 5 handgreep van Heimlich
  • Wissel dit af tot de luchtweg vrijkomt, slachtoffer bewusteloos raakt of de
    deskundige het overneemt.
  • Raakt het slachtoffer bewusteloos dan start de reanimatie (eerst
    borstcompressie daarna beademen) doordat het slachtoffer verslapt komt
    het propje vaak losser te zitten en met een borstcompressie bouwt er een
    hogere druk op in de longen dan met een buikcompressie (handgreep
    van Heimlich).
297
Q

Wat zijn verschijnselen van hersenletsel?

A
  • Korte of langer durende bewusteloosheid.
  • Vaak een daling van de hartfrequentie.
  • Misselijkheid en braken (explosief).
  • Hoofdpijn en duizeligheid.
  • Geheugenverlies.
298
Q

Wat is eerste hulp bij hersenletsel?

A

Eerste hulp bij hersenletsel met langer durende bewusteloosheid is

  • ademhaling controleren.
  • stabiele zijligging.
  • Zorg dat de ademhalingsweg vrij blijft,
  • waarschuw de arts,
  • controleer de hartslag om de 5 minuten,
  • voorkom afkoeling
  • laat het slachtoffer niet alleen.
299
Q

Wat is een hartinfarct/hartaanval?

A

een afsluiting van een of meer van de kransslagaders zodat er geen zuurstof meer bij de hartspier kan komen. Hierdoor sterft een deel van de hartspier af. Aan een hartinfarct gaat meestal een periode van pijn op de borst vooraf, met uitstralende pijn naar schouders, kaken en armen. Kort na een hartinfarct bestaat er een grote kans op hartritmestoornissen (Ventrikelfibrilleren). Hierbij trekken de hartspiercellen nog wel samen, maar ze doen dit los van elkaar.

300
Q

Wat is een hartstilstand?

A

Een hartstilstand is een hartverlamming. Het hart trekt niet meer samen en pompt dus ook geen bloed meer rond met overlijden van het slachtoffer tot gevolg. Dit is kort nadat een slachtoffer een hartinfarct heeft gehad of een elektrische schok heeft doorgemaakt.

301
Q

(Ventrikelfibrilleren).

A

Hartritmestoornis

302
Q

Welke soorten huidverwondingen zijn er?

A
blaren
steekwond
schaafwond
snijwonden
bijtwonden
brandwonden
303
Q

Wie mogen medicijnen uitschrijven?

A

arts, tandarts of

verloskundige

304
Q

Welke informatie moet een recept minimaal bevatten?

A
  • Naam, voorletters en adres van de betreffende arts en diens handtekening of paraaf.
  • De datum waarop het recept is uitgeschreven.
  • De (merk)naam van het betreffende medicijn.
  • De sterkte (in mg. of ml.) en de hoeveelheid.
  • De wijze waarop het gebruikt moet worden en de frequentie (bijvoorbeeld 2x daags).
  • De naam, voorletter, geboortedatum en woonadres van de zorgvrager.
305
Q

Wat hoort op het etiket van de medicatie te staan?

A
  • De naam van de betreffende apotheek en de apotheker.
  • De datum van aflevering.
  • De naam, geboortedatum en het adres van de zorgvrager.
  • De naam van het geneesmiddel en sterkte (bijv. in mg. of ml. aan werkzame stof)
  • Het gebruiks- en bewaarvoorschrift.
  • De naam van de voorschrijvende arts.
306
Q

Wat houdt een wit etiket in?

A

is voor inwendig gebruik en is bij verantwoord gebruik

veilig in te nemen.

307
Q

Wat houdt een wit etiket met een blauwe streep in?

A

voor uitwendig gebruik. Hierop staat dan ook altijd nog vermeld dat het middel ‘niet om in te nemen’ is.

308
Q

Wat houdt een geel etiket in?

A

Op een geel etiket staat met zwarte letters geschreven: ‘Dit middel kan het reactievermogen verminderen

309
Q

Wat is een anafylactische reactie?

A

Een acute overgevoeligheidsreactie. De verschijnselen hierbij zijn een combinatie van braken, tranende ogen, een rood gezicht en jeuk.

310
Q

Wat zijn overgevoeligheidsreacties?

A

huiduitslag, braken en diarree.

311
Q

Wat is diuretica?

A

Plasmedicatie

312
Q

Wanneer kan een Diureticum gebruikt worden?

A

Bij chronisch hartfalen

313
Q

Wat gebeurt er bij Cumulatie en of stapeling van medicatie,

A

er kan op enig moment plotsklaps een versterkte werking kan gaan optreden.

314
Q

Wat zijn 2 medicijnen die levensgevaarlijk kunnen zijn als ze samen worden gebruikt?

A
het (generieke)
middel acenocoumarol (Merknaam: Sintromitis) in combinatie met het (generieke)
middel acetylsalicylzuur (aspirine)
315
Q

Welke voeding kan negatieve reacties geven op ziektebeelden of medicatie?

A
  • Alcohol Het is ten zeerste af te raden in combinatie met geneesmiddelen.
    Indien de volgende geneesmiddelen worden voorgeschreven, mag er
    géén alcohol worden gebruikt: antidepressiva, antibiotica, slaapmiddelen,
    rustgevende middelen en middelen tegen epilepsie.
  • Drop Het eten van drop samen met zogenaamde diuretica (plaspillen)
    dient te worden afgeraden. Het gezamenlijke gebruik kan leiden tot
    bovennormale afbraak vankalium. Het kaliumgebrek kan vervolgens
    leiden tot vermoeidheid, zwakke spieren en zelfs hypertensie (verhoogde
    bloeddruk).
  • Grapefruitsap Het drinken van grapefruitsap in combinatie met een aantal
    geneesmiddelen kan leiden tot wezenlijk negatieve interacties. Zo wordt
    o.a. de werking van het volgende versterkt: bloeddrukverlagende
    middelen, cholesterol verlagende middelen, hartmedicijnen en
    astmamedicijnen.
  • Limonade en vruchtensappen Wanneer een zorgvrager bijvoorbeeld
    maagzuurremmers gebruikt (die vaak aluminiumzouten bevatten) is het
    oppassen geblazen met het drinken van vruchtensappen en diverse
    limonades. In vruchtensappen en limonades zit vaak het zogenaamde
    citraat; een zout van citroenzuur. Citraat zorgt dan voor een verhoogde
    opname van aluminiumzouten in het lichaam en wel in een dusdanige
    mate, dat het lichaam die hoeveelheid niet goed kan verwerken. Er
    kunnen dan krampen en verwarring bij de zorgvrager ontstaan. Ook in
    diverse soorten ijsthee en wijnen zit citroenzuur en daarom zijn ook die
    combinaties met maagzuurremmers af te raden.
  • Melk Bij het bijna simultaan innemen van medicatie en melkproducten is
    bekend dat het de werkzaamheid van ijzerpreparaten kunnen
    beïnvloeden.
316
Q

Wat houdt enterale toediening in?

A

enteraal toedienen van medicijnen wordt toediening via het maagdarmkanaal bedoeld.

Onder die noemer kennen we dan de toediening via de mond, ook wel per os of oraal genoemd, rectaal via de darmen en sublinguaal. In dat laatste geval is er sprake vaneen toediening via de slijmvliezen in de mondbodem; onder de tong (lingua).

317
Q

Hoe wordt de groep medicijnen genoemd die rectaal worden toegedient?

A

(suppositoria afgekort als supp).

318
Q

Hoe wordt het type klysma genoemd dat niet bedoeld is om de stoelgang te bevorderen?

A

rectiole.

319
Q

Wat houdt parenterale toediening in?

A

Parenterale toediening van medicijnen betreft:

  • toediening via de huid door middel van pleisters, zalven en crèmes;
  • via de slijmvliezen, middels oog-, oor-, en neusdruppels;
  • vaginaal, middels een vaginale ‘douche’;
  • via de luchtwegen, door middel van zogenaamde ‘puffers’ (bij astma)
  • per injectie.
320
Q

Wanneer maak je gebruik van parenterale toediening?

A
  • Het maagdarmkanaal van de zorgvrager functioneert niet meer optimaal;
  • Het medicijn zou in het maagdarmkanaal worden afgebroken;
  • Het medicijn dient met spoed in de bloedbaan te komen.
  • Er is een vertraagde afgifte over een langdurige periode nodig; injecteren
    van een ‘depot’ of middels het plaatsen van een transdermale pleister. Dit is
    een pleister dat een geneesmiddel bevat.
321
Q

wat houdt cutaan in?

A

Cutaan betekent dat het medicijn via de huid wordt opgenomen. Dit kan met een crème, zalf, pasta of speciale pleisters.

322
Q

Wat is een zalf?

A

Een zalf is een vette basis (lipide) met daarin opgenomen de werkzame medicinale
stof. Die werkzame stof kan je echter niet in de huid wrijven. Daarom dient het
gezalfde lichaamsdeel te worden afgedekt en verbonden te worden.

323
Q

Wat is een creme?

A

Een crème bestaat meestal uit de ingrediënten water, vet, een emulgator en de werkzame
medicinale stof. Een emulgator zorgt ervoor dat stoffen die normaal gesproken moeilijk mengen dit alsnog kunnen doen. Crème kan je, in vergelijking met een zalf, wel in dehuid wrijven.

324
Q

Wat is de 5 keer juist regel?

A
  1. Is dit de juiste zorgvrager (en kan deze de medicijnen zelfstandig innemen?)
  2. Heb ik het juiste medicijn?
  3. Is dit de juiste dosering?
  4. Is dit de juiste toedieningsvorm?
  5. Is dit het juiste tijdstip en of moment van toedienen?
325
Q

Wat is een transcutane toediening?

A

Transcutane (door de huid heen) toediening

326
Q

wat is Anticoagulantia

A

(bloedverdunners) zijn anti trombose middelen

327
Q

Cytostatica?

A

Remmen de celdelingen van een tumor, bv tamoxifen. Maar ze remmen ook de
celdeling van gezonde snelgroeiende cellen zoals bloedcellen, slijmvliescellen en haarfollikels. Hierdoor gaat de weerstand sterk achteruit en treedt haar- en
vruchtbaarheidsverlies

328
Q

Waarvoor worden hormonen gebruikt?

A

Bijvoorbeeld insuline en thyrax. Hormoonpreparaten worden ook gebruikt als oraal anticonceptiemiddel (de pil) en bij de behandeling van huidaandoeningen.

329
Q

Waar worden de meeste fouten gemaakt bij medicatie?

A

De meeste fouten worden gemaakt bij het voorschrijven en het toedienen.

330
Q

Het medicatieproces bestaat uit tien stappen:

A
  1. De arts schrijft een medicijn voor. Dit gebeurt met een recept.
  2. De apotheker maakt de medicatie klaar en levert af.
  3. Afspreken met de zorgvrager welke ondersteuning nodig is wat betreft medicatie
    inname.
  4. De medicijnen worden uitgezet.
  5. De medicijnen worden aangereikt.
  6. De medicijnen worden toegediend/de zorgvrager neemt de medicatie in.
  7. Registreren en aftekenen.
  8. Signaleren en rapporteren van (bij)werkingen.
  9. Evaluatie van de behandeling.
  10. De zorgvrager verhuist, medicatieoverdracht is nodig.
331
Q

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de arts?

A
  • Gaat na (bij apotheker) of er een andere toedieningsvorm mogelijk is of dat er
    een farmacotherapeutisch alternatief is.
  • Verifieert (bij apotheker) of de tabletten fijngemalen mogen worden.
  • Schrijft op het recept: ‘tablet fijnmalen’.
332
Q

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de apotheker?

A
  • Controleert of het tablet fijngemalen mag worden.
  • Zorgt voor de toevoeging ‘tablet fijnmalen’ op de toedienlijst.
  • Geeft aan met welk voedingsmiddel het medicijn ingenomen mag worden,
    wanneer inname met water niet mogelijk of gewenst is.
333
Q

Wat is een PMB en waarvoor wordt die gebruikt?

A

PMB is een Periodieke Medicatie Beoordeling.

het belangrijk dat de arts, de apotheker en een medewerker van de zorgorganisatie regelmatig kritisch naar de medicatie kijken en het gebruik en de
werking evalueren.

334
Q

Wat betekend decompensatio cordis

A

chronisch hartfalen

335
Q

Ernstige benauwdheid bij hartfalen aan de linkerkant noem je

A

astma cardiale.

336
Q

Waar wordt thyroxine aangemaakt?

A

Schildklier

337
Q

Waaruit bestaat het urinewegstelsel?

A

de nieren, de urineleiders, de blaas en de urinebuis (plasbuis).

338
Q

Waarvoor dienen de nieren?

A

De nieren regelen de hoeveelheid en samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. Daartoe filteren de nieren schadelijke reststoffen van de stofwisseling uit het bloed en voeren overtollige water en zout af

339
Q

Bij een doorsnede van een nier zie je van buiten naar binnen:

A
  • Nierschors: deze smalle laag bestaat uit een enorme hoeveelheid filtertjes
    die het bloed zuiveren.
  • Niermerg: dit gedeelte ziet er streperig uit door de talrijke lissen van Henle
    en verzamelbuisjes voor de geproduceerde urine.
  • Nierbekken: in deze holte verzamelt zich de gevormde urine.
340
Q

Wat zijn alkaloïde medicijnen?

A

alkaloïde geneesmiddelen vinden hun oorsprong in de natuurgeneeskunde. Het zijn middelen die
afkomstig zijn uit “giftige” planten.

341
Q

Inhalatiemedicijnen zijn onder te verdelen in de volgende groepen:

A
  • Luchtwegverwijders zorgen dat de kramp in de spiertjes van de luchtwegen ophoudt. Voorbeelden zijn ipratropiumbromide (Atrovent) en Salbutamol
    (Ventolin).
  • Luchtwegbeschermers zijn corticosteroïden.
  • Slijmoplossers maken het slijm in de longen vloeibaarder waardoor het
    gemakkelijker uitgehoest kan worden. Een voorbeeld is acetylcysteïne (Fluimucil).
342
Q

Waaruit bestaat de opperhuid?

A

de hoorn- en de

kiemlaag of moederlaag.

343
Q

Waaruit bestaat de lederhuid?

A

De lederhuid bestaat uit bindweefselcellen waarin veel elastische vezels voorkomen en bevat veel bloedvaten.