Unregelmäßige Verben Flashcards
tragen
dragen
droeg,en
gedragen
fragen
vragen
vroeg,en
gevraagd
schlagen
slaan
sloeg,en
geslagen
schlafen
slapen
sliep,en
geslapen
fallen
vallen
viel,en
gevallen
laufen
lopen
liep,en
gelopen
rufen
roepen
riep
geroepen
halten
houden
hield,en
gehouden
gehen
gaan
ging,en
gegaan
hängen
hangen
hing,en
gehangen
rasieren
scheren
schoor,en
geschoren
wiegen
wegen
woog,en
gewogen
helfen
helpen
hielp
geholpen
sterben
sterven
stierf, stierven
gestorven
werden
worden
werd, en
geworden
tun
doen
deed, deden
gedaan
stehen
staan
stond, en
gestaan
wissen
weten
wist, en
geweten
sehen
zien
zag, zagen
gezien
kommen
komen
kwam, kwamen
gekomen
denken
denken
dacht, en
gedacht
bringen
brengen
bracht, en
gebracht
suchen
zoeken
zocht, en
gezocht
kaufen
kopen
kocht, en
gekocht
sagen
zeggen
zei, zeiden
gezegd
heißen
heten
heette, heetten
geheten
lachen
lachen
lachte,n
gelachen
waschen
wassen
waste,n
gewassen
können
kunnen
kon, konden
gekund
lassen
laten
liet, en
gelaten
müssen
moeten
moest,en
gemoeten
dürfen
mogen
mocht, en
gemogen, gemoogd
wollen
willen
wilde, wilden
gewild
werden
zullen
zou,den
haben
hebben
had, hadden
gehad
sein
zijn
was, waren
geweest
Präsens!
sein
ik ben je bent hij is U bent we, jullie, ze zijn
Präsens!
haben
im heb je hebt hij heeft U hebt we, jullie, ze hebben