Semi-regelmäßige Verben Flashcards
1
Q
begreifen
A
begrijpen
begreep, begrepen
begrepen
2
Q
bleiben
A
blijven
bleef, bleven
gebleven
3
Q
gucken
A
kijken
keek, keken
gekeken
4
Q
kriegen
A
krijgen
kreeg, kregen
gekregen
5
Q
fahren, reiten
A
rijden
reed, reden
gereden
6
Q
schreiben
A
schrijf
schreef, schreven
geschreven
7
Q
genießen
A
genieten
genoot, genoten
genoten
8
Q
schießen
A
schieten
schoot, schoten
geschoten
9
Q
fliegen
A
vliegen
vloog, vlogen
gevlogen
10
Q
riechen
A
ruiken
rook, roken
geroken
11
Q
schließen
A
sluiten
sloot, sloten
gesloten
12
Q
beginnen
A
beginnen
begon, begonnen
begonnen
13
Q
trinken
A
drinken
dronk, dronken
gedronken
14
Q
erschrecken
A
schrikken
schrok, schrokken
geschrokken
15
Q
finden
A
vinden
vond, vonden
gevonden