5. Stunde Flashcards
1
Q
Blumengeschäft
A
de bloemenwinkel
2
Q
Frau, Anrede
A
mevrouw
3
Q
Bekannte,r
A
kennis
4
Q
regelmäßig
A
regelmatig
5
Q
begegnen
A
tegenkomen
kwam tegen/ tegenkwam
tegengekomen
6
Q
Wohin?
A
waar…naartoe?
7
Q
Nachbar
A
buur
8
Q
instandsetzen
A
opknappen
knapte op/ opknapte
opgeknapt
9
Q
alt
A
oud
10
Q
das Moped
A
de bromfiets
11
Q
versprechen
A
beloven
beloofde
beloofd
12
Q
der Bund, Strauß
A
de bos
13
Q
kaufen
A
kopen
kocht
gekocht
14
Q
bis nachher
A
tot straks
15
Q
das Fräulein
A
de juffrouw
16
Q
ich möchte
A
ik zou….willen
17
Q
die Blumen
A
het bloemetje