Unité 2 : Qu'est-ce qui s'est passé? Flashcards
1
Q
op het punt staan te, bijna iets doen
A
faillir
2
Q
iemand bereiken
A
joindre quelqu’un
3
Q
een herinnering
A
un souvenir
4
Q
het geheugen
A
la mémoire
5
Q
een thesis, een scriptie
A
un mémoire (de licence)
6
Q
een sollicitatiebrief
A
une lettre de sollicitation/de motivation/de candidature
7
Q
trouwens
A
d’ailleurs
8
Q
blijkbaar
A
apparemment
9
Q
op de uitkijk staan
A
faire le guet
10
Q
bleek
A
pâle
11
Q
ongerust
A
inquiet
12
Q
niet werken
A
être en dérangement
13
Q
zijn consumptie betalen
A
régler sa consommation
14
Q
het verkeer
A
la circulation, le trafic
15
Q
een brievenbus
A
une boîte à lettres