TWT P5 GS Flashcards

1
Q

erfelijk

A

als iets van ouders op kinderen overgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gezag

A

macht, overwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

graaf

A

hoge edelman, bestuurder van een graafschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hertog

A

hoge edelman, bestuurder van een hertogdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

leenheer

A

vorst of hoge edelman die een gebied laat besturen door een leenman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

leenman

A

(vazal) edelman die een gebied bestuurt in opdracht van een leenheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leenstelsel

A

(feodalisme) bestuurssyteem met leenheren en leenmannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

middeleeuwen

A

derde periode, 500-1500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ridder

A

militair te paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tijd van monniken en ridders

A

derde tijdvak 500-1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

domein

A

gebied van edelman of klooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heerlijk recht

A

recht van de heer van een domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

herendienst

A

onbetaald werk voor een heer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hof

A

woning van een edelman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hofstelsel

A

economisch systeem met horigen op domeinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

horige

A

halfvrije boer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

horigheid

A

onvrijheid van horigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

privilege

A

speciaal recht, voorrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

rentmeester

A

iemand die voor de eigenaar een domein beheert

20
Q

stand

A

groep met een vaste sociale positie en speciale rechten

21
Q

aanbod

A

wat iemand wil verkopen

22
Q

bank

A

bedrijf dat geld bewaart, wisselt en uitleent

23
Q

Leg uit wat ¨specerij¨ betekend

specerij

Wordt gebruikt in soep en andere soorten eten

Ik vind de smaak een beetje vies, het heeft specerij nodig.

A

plantaardige smaakstof

24
Q

tol

A

belasting voor het gebruik van een weg, rivier of brug

25
Q

verstedelijking

A

het ontstaan en de groei van steden

26
Q

vraag

A

wat iemand wil kopen

27
Q

winst

A

wat iemand aan geld overhoudt na de koop en verkoop van een product

28
Q

burgemeester

A

hoogste bestuurder van een stad

29
Q

burgerij

A

alle burgers

30
Q

gewest

A

provincie

31
Q

keur

A

stadswet

32
Q

Nederlanden

A

(lage landen) gewesten in Nederland, België en Luxemburg

33
Q

raadhuis

A

gebouw van het stads bestuur

34
Q

schepen

A

bestuurder en rechter in een stad

35
Q

stadsrecht

A

privilege van een stad

36
Q

tijd van steden en staten

A

vierde tijdvak 1000-1500

37
Q

vroedschap

A

groep van aanzienlijke burgers die het stadsbestuur adviseert en controleert

38
Q

centralisatie

A

als een land steeds meer vanuit één centrale plek wordt bestuurd

39
Q

derde stand

A

burgerij

40
Q

hofhouding

A

huishouding en bedienden van een vorst

41
Q

inspraak

A

je mening mogen geven als een besluit wordt genomen

42
Q

investituur

A

plechtige benoeming van een bisschop

43
Q

keurvorsten

A

Duitse hoge edelen en bisschoppen die de koning kiezen

44
Q

parlement

A
  1. vergadering van de drie standen in Engeland. 2. Nu: volksvertegenwoordiging
45
Q

staatsvorming

A

als een land steeds meer als eenheid wordt bestuurd

46
Q

Staten-Generaal

A
  1. vergadering van de drie standen in de Nederlanden en Frankrijk. 2. Nu: volksvertegenwoordiging