Frans TWT P4 Flashcards
avoir faim
honger hebben
avoir soif
dorst hebben
drinken
boire
eten
manger
maaltijd
repas
ontbijt
petit-déjeuner
lunch
déjeuner
avondeten
diner
groenten
légumes
fruit
fruit
vis
poisson
vlees
viande
kaas
fromage
stokbrood
baguette
brood
pain
ei
l’œf
betalen
payer
kopen
acheter
duur
cher
supermarkt
supermarché
snoepje
bonbon
water
eau
week
semaine
fiets
vélo
al
déjà
warm
chaud
om twaalf uur s’ middags
à midi
anders
différent
salade
salade
ik geloof
je crois
ik moet
je dois
zomer
l’été
snel
vite
makkelijk
facile
olie
l’huile
zout
sel
peper
poivre
snijden
couper
mengen
mélanger
toevoegen
ajouter
ik neem
je prends
jij neemt
tu prends
hij neemt
il prend
zij neemt
elle prend
wij nemen, men neemt
on prend
wij nemen
nous prenons
jullie nemen
vous prenez
zij nemen (m)
ils prennent
zij nemen (v)
elles prennent
l’Orangina
de sinas