TT vragen 2B3 Flashcards

1
Q

Beschrijf stapsgewijs de pathogenese van arteriitis temporalis (= vorm van grote vaten vasculitis)

A

Activatie van dendritische cellen (normaal gaan deze naar de lymfeklier, maar blijft nu geactiveerd in de adventitia) – stimulering van lymfocyten (gearriveerd via vasa vasorum) in vaatwand – productie van pro-inflammatoire cytokines – vaatwandobliteratie en vaatwandverzwakking.
Behandelen met prednison.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de pathogenese bij kleine vaten vasculitis?

A
  • Immuuncomplexen slaan neer: bij infectie immuuncomplexen gevormd, te veel = kunnen niet meer allemaal worden opgeruimd, slaan neer vaatwand en trekken leukocyten aan
  • ANCA: antistoffen gericht tegen enzymen in neutrofiele granulocyt, up-regulatie adhesie moleculen –> neutrofiele granulocyt gaat aan de vaatwand plakken en veroorzaakt een ontstekingsreactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn ziektebeelden die vallen onder grote vaten vasculitis?

A
  • arteriitis temporalis
  • ziekte van Takayasu: vooral aorta, hoge mortaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn ziektebeelden die vallen onder middelgrote vaten vasculitis?

A
  • polyarteritis nodosa (PAN): vasculitis in huid, tractus digestivus, sterke associatie hep. B
  • Kawasaki: kinderziekte, aardbeientong, griepverschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn ziektebeelden die vallen onder kleine vaten vasculitis? (immuuncomplex variant

A
  • Henoch Schonlein: IgA vasculitis, uitgelokt door infectie, vnl kinderen
  • Hypersensitivity vasculitis: kleinste vaten, beperkt tot de huid, vanzelf over, uitgelokt door medicatie
  • Cryoglobulinemie: antistoffen die neerslaan onder koude omstandigheden, necrose vingers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke 3/4 bedrijven uit een theaterstuk kan het verloop van een epidemie worden vergeleken?

A
  1. Progressieve revelation = onwillige en trage acceptatie en erkenning epidemie –> bedreiging eigenbelang
  2. Managing randomness = creëren van (collectief gedragen) verklarend kader en mengeling van wetenschappelijke, morele/religieuze en sociale opvattingen –> zondebokken, vooroordelen
  3. Negotiating public respons = grote druk voor directe, beslissende en zichtbare collectieve maatregelen, gaat gepaard met collectieve rituelen –> onderhandelingen treffen vooral de armen en social marginal, rol media en publieke opinie
  4. Epiloog = epidemieen eindigen met een whimper, not a bang, evaluatie: pragmatisch en moreel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke auto-antistof is vooral bij GPA positief?

A

c-ANCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is altijd een goede behandeling voor SLE?

A

Hydroxychloroquine (HCQ), step-up approach: prednison of cyclofosfamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zou een logische behandeling zijn om de concentratie van pathogene auto-antistoffen te verlagen bij GPA?

A

anti CD38

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de meest waarschijnlijke verwekker die gaat groeien uit bloedkweek bij verdenking op meningitis?

A

Neisseria meningitidis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke bacterie is de meest voorkomende verwekker van postoperatieve wondinfectie?

A

S. aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling van tetanus?

A

Toediening van tetanus-immunoglobuline (TIG) en wondverzorging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn kenmerkende symptomen voor tetanus, besmetting en vaccin?

A

Kenmerkende symtomen: spierkrampen en spierstijfheid, vooral in de kaak
Tetanusvaccin: geinactiveerd vaccin
Besmetting: via infectie van een wond met de bacterie Clostridium tetani, die vaak in de grond, stof, en dierlijke uitwerpselen voorkomt
Belangrijkste werkingsmechanisme van tetanus toxine is het blokkeren van de afgifte van remmende neurotransmitters in het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Polio: verwekker, symptomen, vaccin en post-polio syndroom?

A

Verwekker: virus dat behoort tot de Picornaviridae familie
Symptomen: 70% asymptomatisch, 25% milde grieperige symptomen, minder dan 1% leidt tot verlamming
Vaccin: Sabin-vaccin = levend verzwakt vaccin (orale polio vaccin), Salk-vaccin = geinactiveerd virusvaccin (IPV)
Post-polio syndroom = aandoening bij sommige mensen jaren na herstel acute-polio infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn typische verwekkers van Community-acquired pneumonie (CAP)?

A
  • S. pneumococc (40%)
  • H. influenza (10%)
  • S. aureus (5%)
  • (moraxella catarrhalis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn atypische verwekkers van CAP?

A
  • M. pneumoniae (= mycoplasma) (8%)
  • Legionella (5%)
  • Chlamydia (1%)
  • Influenza/RSV/Adenovirus/COVID
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe verschilt de kliniek tussen typische en atypische verwekkers van CAP?

A

Typische verwekkers:
- acuut koortsend ziektebeeld
- Vaak productieve hoest met sputum
- Lobulair infiltraat op x-thorax
- koude rillingen
- leeftijd (30 jr)

Atypische verwekkers:
- Acuut/sub-acuut/chronisch koortsend ziektebeeld: ‘griepachtig’ –> bv. hoofdpijn
- Zelden sputum: droge hoest
- Diffuse infiltratieve afwijkingen op x-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Aan welke verwekker denk je bij: acuut, thoracale pijn, bloederig sputum en koude rillingen?

A

S. pneumococc, behandeling: penicilline of amoxicilline voor 5-7 dagen
–> griep vooraf? = S.aureus, behandeling: floxapen of augmentin of levofloxacin voor 14 dagen
–> oude hotels warme landen, sauna? = Legionella, behandeling: ciproxin of erythromycine voor 7-21 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Aan welke verwekker denk je bij: mild beloop, groenig sputum, minder hoge koorts, COPD of andere co-morbiditeiten?

A

H. influenza, behandeling: amoxicilline of ciproxin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Aan welke verwekker denk je bij: griepachtig beeld, hoofd-/spierpijn, niet zo ziek, jonge mensen <45 jaar zonder co-morbiditeiten?

A

Mycoplasma, behandeling: erytromycine voor 14-21 dagen
of Chlamydia pneumoniae, behandeling: erytromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk antibioticum dekt geen ‘atypische’ luchtweginfectie verwekkers?

A

Amoxicilline/clavulaanzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is Granulomateuze Polyangiitis?

A

= ANCA geassocieerde systemische vasculitis van de kleine (en middelgrote) vaten
Symptomen: aspecifieke verschijnselen, bovenste luchtweg problemen, pulmonale problemen, nierbetrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is Sarcoidose?

A

= inflammatoire granulomateuze (granuloomvorming) ziekte met onbekende oorzaak
Epidemiologie: beroepsgebonden clustering, seizoensgebonden, vaker bij donkere bevolking
Symptomen: 100% luchtwegen, 90% lymfatisch systeem, lever, hersenen (epilepsie), oculaire sarcoidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is antifosfolipiden syndroom?

A

= groep antissoffen met deels overlappende specificiteiten (niet per se gericht tegen fosfolipiden, ook stollingsfactoren)
Symptomen: arteriele of veneuze trombose, recidiverende vruchtdood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de meest specifieke labtest voor diagnostiek van antifosfolipiden syndroom?

A
  • anti-betaglycoproteine I bepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke verschijnselen zijn aanwezig bij onderzoek in het geval van pneumonie? (zowel LO als AO)

A
  1. Tachypnoe, dyspnoe
  2. Koorts
  3. Afwijkende longauscultatie (bv. minder ademgeruis)
  4. Hoesten
  5. Infiltraat op de thoraxfoto
  6. Laboratoriumafwijkingen passend bij infectie (verhoogd CRP, BSE, leukocyten, linksverschuiving in differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welk virus geeft meeste kans op ernstig verlopende luchtweginfecties bij kinderen?

A

RSV, daarna influenza A virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke type cellen spelen een belangrijke rol in de ontsteking bij psoriasis?

A

T-cel, macrofaag en neutrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer denk je aan de volgende klassieke kinderexantheemziekte: mazelen?

A

Symptomen: rhinitis, conjunctivitis, na 3-7 dagen exantheem, koplikflekken
–> ongevaccineerd, meldlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer denk je aan de volgende klassieke kinderexantheemziekte: rode hond?

A

Symptomen: BLWI, lymfadenopathie, exantheem eerst gelaat, daarna romp, kleine vlekjes palatum molle
–> ongevaccineerd, meldplicht
–> congenitaal rubella syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer denk je aan de volgende klassieke kinderexantheemziekte: roodvonk?

A

Symptomen: keelontsteking, gezwollen cervicale klieren, vervelling 2-3 weken na infectie, frambozentong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer denk je aan de volgende klassieke kinderexantheemziekte: Erythema infectiosum (5e ziekte)?

A

Symptomen: ‘griepjes’, verder niet heel ziek, ‘slapped cheeks’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wanneer denk je aan de volgende klassieke kinderexantheemziekte: Exanthema subitum (6e ziekte)?

A

Symptomen: hoge koorts zonder verdere klachten, NA koorts exantheem

34
Q

Wanneer denk je aan de volgende klassieke kinderexantheemziekte: waterpokken?

A

Symptomen: jeukklachten, maculae welke snel overgaan in blaasjes en crustae laesies, vesikels/ulcera op mondslijmvlies
–> congenitaal varicella syndroom
–> reactivatie: gordelroos

35
Q

Welk symptoom is het meest verdacht voor een uveitis bij een patient met de ziekte van Behcet?

A

Niet corrigeerbaar visusverlies

36
Q

Welke 3 processen staan bij systemische sclerose centraal?

A
  1. immuuncelactivatie –> productie auto-antistoffen en inflammatie
  2. Endotheeldysfunctie –> vasculopathie: fenomeen v. Raynaud, digitale ulcera
  3. Fibrotisering –> leidt tot orgaandysfunctie
37
Q

Wat is de aanbevolen behandeling voor stadium I, II en III van de ziekte van Lyme?

A

Bij alleen een tekenbeet, geen AB
Stadium I = erythema migrans, doxycycline + amoxicilline oraal
Stadium II = vroege neuroborreliose, ceftriaxon intraveneus, bij artritis: docycline
Stadium III = chronische neuroborreliose, ceftriaxon

38
Q

Welk geneesmiddel is bij een patient de meest waarschijnlijke veroorzaker van haar ‘zonverbranding’?

A

doxycycline voor acne vulgaris

39
Q

Waar in de huid worden bij kleine vaten vasculitis de afwijkingen gevonden?

A

dermis

40
Q

Welke cellen spelen bij kleine vaten vasculitis de belangrijkste pathogenetische rol?

A

neutrofiel en endotheel cel

41
Q

Wat is de incubatietijd van malaria en dengue?

A

Malaria: 7-21 dagen
Dengue: 3-14 dagen

42
Q

Bij welke oorzaak van vit. B12 deficientie met vervolgens anemie spreken we van pernicieuze anemie?

A

Door een tekort aan functioneel ‘intrinsic factor’

43
Q

Wat zijn complicaties van een Zika infectie?

A

Microcefalie bij pasgeborenen en Guillain-Barre syndroom

44
Q

Welke worminfectie is niet invasief en veroorzaakt geen eosinofilie tijdens infectie?

A

Enterobius vermicularis (aarsmade)

45
Q

Beschrijf de sensibilisatiefase van een type I allergie.

A

Contact allergeen met APC en allergeen presentatie aan T-cel.
Th1 geactiveerd, productie IFN-gamma
Th2 geactiveerd, productie IL-4 en IL-13 voor B-cel stimulatie: specifieke IgE synthese tegen het allergeen.
Th2 geactiveerd: productie IL-5 zorgt voor productie eosinofielen

46
Q

Door welke dingen kan er een type IV overgevoeligheidsreactie optreden?

A

geneesmiddelen, omgevingsantigen (bv. boompollen) en lichaamseigen antigenen

47
Q

Hoe werkt het mechanisme achter het vertraagde type overgevoeligheid?

A
  1. allergeen opgenomen door APC
  2. APC presenteert antigeen aan T0cel
  3. T-cel wordt geactiveerd en scheidt pro-inflammatoire cytokines uit
48
Q

Hoe werkt een type I overgevoeligheidsreactie?

A

IgE gemedieerd (en Th2 cytokinen) zorgt voor mestcel degranulatie.
Voorbeeld: Allergie, Anafylaxie en Atopie

49
Q

Hoe werkt een type II overgevoeligheidsreactie?

A

IgG en IgM antilichamen binden aan celgebonden antigenen –> complementactivatie, fagocytose en destructie cellen
Voorbeeld: hemolytische anemie, trombopenie

50
Q

Hoe werkt een type III overgevoeligheidsreactie?

A

IgG antilichamen. Circulerende immuuncomplexen binden aan complement, dit leidt tot weefselschade
Voorbeeld: vasculitis

50
Q

Hoe werkt een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

T-cel gemedieerd (Th1, Th2, Th17) activeren B-cellen, eosinofielen en macrofagen en zorgen vnl voor ontstekingsreactie huid.
Voorbeeld: contacteczeem

51
Q

Hoe werkt een type V, VI, VII overgevoeligheidsreactie?

A

V: barrière defect zorgt dat cellen in slijmvliezen veranderen door immuun modulatie (bv. gluten overgevoeligheid, eosinofiele oesophagitis)
VI: metabole defect zorgt voor circulerende inflammatoire mediatoren (bv. obese astma)
VII: direct cellulair respons: direct veroorzaakt door chemicaliën (bv. aspirine overgevoeligheid)

52
Q

Hoe werkt de behandeling met adrenaline bij anafylaxie?

A

Adrenaline verkleint de kans op overlijden als gevolg van anafylaxie door vasoconstrictie.
Het wordt intramusculair gegeven in de meeste gevallen en wordt ook gebruikt bij pt met hartfalen.

53
Q

Hoe werkt een bifasische reactie na anafylaxie?

A

Een bifasische reactie is zelden ernstig en treedt op bij 1-20% van de anafylaxie patiënten.
Bifasische reactie treedt gemiddeld op tussen 6-12 uur en het toedienen van corticosteroïden heeft geen invloed op het wel/niet optreden.

54
Q

Waarom hebben patiënten met huisstofmijt allergie soms klachten bij het eten van garnalen?

A

Kruisallergie tussen huisstofmijt en andere spinachtigen. Dit komt door het eiwit: tropomyosine: een spiereiwit in de pootjes van de dieren. Patiënten moeten ook oppassen voor krab en kreeft.

55
Q

Wat is de meest waarschijnlijke veroorzaker van gastro-enteritis na vakantie op een cruiseschip met 8x dunne diarree zonder bloed? En bij rondtrekken Tanzania, antibioticagebruik en MET bloed bijmening?

A

virale oorzaak.
Bij de 2e denk je aan salmonella of clostridium difficile

56
Q

Welke vorm van isolatie wordt toegepast bij patiënt met Myobacterium tuberculosis in het sputum?

A

Aerogene isolatie

57
Q

Wat zijn transmissie mogelijkheden van infectieziekten?

A

Vehicle born (bv voedsel, water, handdoeken, gereedschap),
Vector born (bv insecten en dieren),
Airborne (lange afstand) bv stof,
Parenteraal (bv besmette injectienaalden)

58
Q

Welke vorm van isolatie wordt toegepast bij een MRSA positieve patient?

A

Strikte isolatie

59
Q

Via welke resistentiemechanisme kan een AB worden geinactiveerd?

A
  • Carbapenemase productie
  • ESBL (extended spectrum beta-lactamase)
60
Q

Wat is de pathogenese van Henoch Schonlein?

A

Kleine vaten vasculitis door immuuncomplexen. Komt met name bij kinderen voor, wordt uitgelokt door infectie. Er ontstaan IgA deposities met klachten zoals purpura, artiritis en buikklachten.
Bij infectie worden immuuncomplexen gevormd door binding antigeen en antistof, door overmaat worden deze niet allemaal opgeruimd en slaan neer in kleine bloedvaten door de lage flow. Deze immuuncomplexen trekken leukocyten aan wat leidt tot ontstekingsreactie en vaatwandbeschadiging.

61
Q

Waarom is Guillain-Barre syndroom geen ‘typische’ auto-immuunziekte?

A
  • niet vaker bij vrouwen (M:V=3:2)
  • geen associatie binnen families
  • geen chronisch of relapsing syndroom
  • geen associatie met andere auto-immuunziekten
  • geen verbetering corticosteroiden, behandeling met IV immunoglobulinen
62
Q

Welke criteria passen bij de diagnose SLE?

A

MOET positief ANA van minstens 1:80 hebben
- klinisch domein: koorts, pleurale effusie/acute pericarditis, artritis/synovitis
- domein huid: cutane lupus, orale ulcera, nonscarring alopecia
- domein neurologisch: delier, psychose, seizure
- domein hematologisch: leucopenie, trombopenie, auto-immuun hemolyse
- domein renaal: proteinurie, lupus nefritis
- immunologisch domein: antifosfolipide antistoffen, verlaagd complement C4/C3, anti-dsDNA antistoffen, anti-Smith antilichamen

63
Q

Welk onderdeel van het complementsysteem speelt een rol in de pathogenese van GPA waarop ook therapeutische interventie mogelijk is?

A

C5a (kan worden geblokkeerd).
Behandeling inductie: steroiden + infliximab of cyclophosphamide
Behandeling onderhouds: rituximab + azathioprine of MTX (minstens 2 jr)

64
Q

Wat is de behandeling voor SLE?

A

altijd: HCQ (hydroxychloroquine)
Stap 1: MMF of cyclofosfamide

65
Q

Wat is een voorbeeld van een nocosomiale infectie?

A

cystitis

66
Q

Difterie: pathogenese, symptomen, diagnose

A

Pathogenese: difterietoxine zorgt voor inhibitie van eiwitsynthese, wat leidt tot apoptose
Diagnose: bevestigd met keeluitstrijkje
Incidentie is wereldwijd niet afgenomen ondanks wijdverbreide gebruik van antibiotica
Beloop meestal mild, beperkt tot de neus, zeldzaam maar ernstig neurologische symptomen

67
Q

Wat zijn ‘typische’ vs ‘atypische’ verwekkers van een pneumonie?

A

Typisch: S. pneumoniae, H. influenzae, S. aureus
Atypisch: M. pneumoniae/Mycoplasma, Chlamydia, Legonella, Influenza/RSV/Adenovirus

68
Q

Welke pathogenen zijn het meest verantwoordelijk voor het veroorzaken van pneumonie bij een HIV-geinfecteerde persoon?

A

Pneumocystis jirovecii en streptococcus pneumoniae

69
Q

Welke symptomen passen bij de diagnose CF?

A

droge luchtwegen, obstipatie, vette diarree, recidiverende LWI (NIET droge huid)
bij volwassenen: ook obstructie tractus GI (pancreasinsufficientie, levercirose), tekort vetoplosbare vitaminen, infertiliteit, zonnesteek, osteoporose
CF stigmata: laag gewicht, geringe lengtegroei, tonvormige thorax, clubbing

70
Q

Door wie worden zuigelingen die kinkhoest krijgen meestal geinfecteerd?

A

een symptomatisch gezinslid

71
Q

Wat zijn voorbeelden van efflorescenties?

A
  • erytheem = rash
  • papels = bultjes
  • erythemato squameuze dermatosen = schilverig
  • eczemen
  • vesiculo bulleuze = blaarvorming
  • pustels
  • macula = niet-voelbare vlek
  • lichenificatie = vergroving huidrelief
  • comedonen = mee-eters
  • xerosis = droge huid
  • rhagaden = diepe kloven
  • vesikel = kleine blaar
72
Q

Welke behandeling bij systemische sclerose?

A

Calcium antagonisten = eerste keus, geven vaatverwijding
Bij longbetrokkenheid: mycofenolzuur

73
Q

Welke diagnose is het meest waarschijnlijk als er 2 huidbiopten worden genomen voor histologisch en immunofluorescentieonderzoek?

A

kleine vaten vasculitis

74
Q

Met welk symptoom kan je malaria en dengue het beste onderscheiden?

A

Huiduitslag, wijst meer op dengue.
Beide hebben trombopenie, hoofdpijn en koorts (en spierpijn). Bij malaria heb je ook meer betrokkenheid van andere organen, denk aan buikpijn, icterus etc.

75
Q

Pernicieuze anemie kan worden veroorzaakt door de productie van auto-antistoffen gericht tegen welke cellen?

A

Parietale cellen

76
Q

Welke auto-antistof wordt gebruikt in de diagnostiek van coeliakie?

A

antistoffen tegen tissue transglutataminase

77
Q

Welke symptomen kan iemand krijgen door het Zika virus?

A

Huid rash, gewrichtspijn, conjunctivitis, griepachtig beeld

78
Q

Welke factoren kunnen bijdragen aan verspreiding van een zoonotisch virus?

A

reizen, intensieve veeteelt, ontbossing, urbanisatie, handel, klimaatverandering

79
Q

Welke groep antihypertensiva zijn contra-geïndiceerd bij fenomeen van Raynaud door mogelijke toename van klachten?

A

Beta-blokkers

80
Q

Hoe werken de verschillende antibiotica resistentie mechanismen? (efflux pomp, binnengaan blokkeren, aangrijpingspunt veranderen, beta-lactamase)

A

mutatie in effluxpomp –> verlaging medicatie
binnengaan blokkeren –> kan door mutatie of natuurlijke/intrinsieke resistentie: gram negatieven en vancomycine
aangrijpingspunt veranderen –> veranderd PBP bij MRSA
beta-lactamase: kapot maken –> ‘eenvoudig’ BL, ESBL, AmpC en Carbapenemasen

81
Q
A