TT vragen 2B1 Flashcards

1
Q

Waar vinden de volgende processen plaats?
- affiniteitsmaturatie
- VDJ-recombinatie
- klonale deletie
- isotype switch
- hoog endotheliale venulen
- vorming van geheugencellen

A

Affiniteitsmaturatie: lymfeklier, milt
VDJ-recombinatie: thymus, beenmerg
Klonale deletie: thymus
Isotype switch: lymfeklier en milt
Hoog endotheliale venulen: lymfeklier
VOrming van geheugencellen: milt, lymfeklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 processen worden door de AID deficientie beinvloed? (AID codeert voor enzym adenosine cytidine deaminase en dat is cruciaal voor het introduceren van dubbelstrengs DNA breuken in rijpe lymfocyten)

A

Somatische hypermutatie en Class switch recombinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor zorgt somatische hypermutatie en waarvoor zorgt class switch recombinatie?

A

Somatische hypermutatie zorgt voor een hogere affiniteit voor antistoffen en affiniteitsrijping.
Class switch recombinatie zorgt voor isotypen als IgG en IgA (normaal hebben ze IgM) –> meer effectorfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is het kweken van faeces op een bloedagar om E.coli te kweken niet zinvol?

A

Een bloedagar maakt geen onderscheid tussen de vele soorten E. coli, waar de darmen vol mee zitten. (1p) Je weet dus niet of je de
verwekker van de infectie kweekt, of een kolonisant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk onderzoek moet je inzetten bij de volgende ziekteverwekkers?
- bacterien
- parasieten
- virussen
- schimmels/gisten

A

-Bacterien: Kweek + gevoeligheidsbepaling en moleculaire diagnostiek
- Parasieten: direct preparaat en moleculaire diagnostiek
- Virussen: Serologie (testen op antistoffen) en moleculaire diagnostiek
- Schimmels/gisten: Kweek + gevoeligheidsbepaling en moleculaire diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor liganden hebben NK-cellen op hun oppervlak en wat gebeurt er als deze binden met hun eigen typen liganden?

A

NK-cellen hebben een inhiberende receptor, deze bindt aan MHC-klasse I en zorgt voor de inhibitie van apoptose van doelwitcellen.
Ook hebben ze een activerende receptor, deze bindt aan een activerend ligand. Als deze binden ZONDER MHC-klasse I, dan gaat de cel in apoptose. In alle andere gevallen blijft de doelwitcel leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door middel van welke 3 routes kan het complementsysteem geactiveerd worden?

A
  • klassieke route: antistof bindt en C1q bindt en scheidt C4 in C4a en C4b, C2 in C2a en C2b. C2a en C4b vormen dan uiteindelijk klassiek C3 convertase.
  • lectine route: vergelijkbaar met klassieke route, ipv antistoffen zitten er glycanen met mannose op oppervlak van de bacterie
  • alternatieve route: antistof bindt niet. C3b + C3b + Bb wordt gebruikt om alternatief C3 convertase te vormen, dit is een amplificatie loop.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn effectorfuncties van complement?

A
  • C5a en C3a: Inflammatie –> aantrekken en activeren van leukocyten
  • C3b: Opsonisatie –> fagocytose
  • C5 - C9: Lysis door vormen van MAC (= fysiek gat membraan microbe)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn eukaryotische cellen?

A

Ze bevatten meerdere chromosomen per cel en bevatten celorganellen zoals een Golgi apparaat. Eukaryoten zijn fungi en parasieten.
Ze bevatten grotere ribosomen dan prokaryotische cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn prokaryotische cellen?

A

Dit zijn eencellige zonder compartimentering van de cel, bevatten geen celkern en andere organellen zoals mitochondrien ontbreken. Ze hebben wel ribosomen (maar niet groter dan die van eukaryotische cellen). Prokaryoten zijn bacterien. Prokaryotische cellen zijn haploid (= bevatten 1 set chromosomen in tegenstelling tot diploid 2n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke receptoren zorgen ervoor dat fagocytose van een geopsoniseerd micro-organisme efficiënter verloopt?

A

Complementreceptor (alle humorale innate receptoren, dus ook collectines, ficolines en pentraxines)
Opsonine receptoren (Fc-receptoren en complementreceptoren)
Microbe-ligand receptoren: C-type lectine receptoren en scavenger R
GEEN cytokine receptor en TLR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van supplementaire receptoren (TLR, RLR, NLR en DSR)

A

Signalering, ze zorgen voor transcriptie van onstekingsmoleculen wat leidt tot de productie van pro-inflammatoire cytokinen.
Het zijn de enige receptoren die niet voor fagocytose zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zijn interdigiterende dendritische cellen aanwezig en wat is hun belangrijkste functie?

A

Ze zijn aanwezig in de paracortex van de lymfeklier en hun functie is antigeen presenteren aan T-cellen.
Vingercellen, ze liggen in gebieden met veel T-cellen, dus de paracortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt de signaleringscascade van TLR receptoren?

A
  1. ligand bindt aan TLR (TLR4 - sensor)
  2. binding van adaptereiwitten (MyD88)
  3. signaleringscascade: activatie van proteinkinases (TAK1) wat leidt tot fosfolyering
  4. Activatie van transcriptiefactor (NF-kappaB)
  5. Transcriptie van ontstekingsmoleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke cellen zorgen voor onderstaande stappen in de vorming van secretoir IgA?
- productie van secretoire component
- productie van J-keten
- vorming van IgA monomeren
- uitscheiding van secretoir IgA

A

epitheelcel: productie van secretoire component en uitscheiding van secretoir IgA
plasmacel: productie van J-keten en vorming van IgA monomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke processen ondergaan B- en T-lymfocyten voor de vorming van antigeenspecifieke receptoren?

A
  1. Recombinatie van VDJ-componenten
  2. Transcriptie
  3. Splicing
  4. Translatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat wordt bedoeld met kruispresentatie bij presentatie van antigenen in HLA-moleculen?

A

Dit wordt gedaan door bepaalde dendritische cellen. Tijdens dit proces worden extracellulaire antigenen in HLA-I moleculen gepresenteerd aan CD8 T-lymfocyten.

Normaal herkennen CD4 cellen MHC-klasse II moleculen die extracellulair eiwit presenteren, terwijl CD8 cellen MHC klasse I herkennen met intracellulaire eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk enzym speelt een rol bij fagocytose en afbraak van micro-organisme in de cellulaire fase van de ontstekingsreactie?

A

NAPDH-oxidase, doordat dit zuurstof omzet in superoxide. (ROI, zuurstofradicaal vorming?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er bij somatische hypermutatie (SMH)?

A

Dit gebeurt tijdens de kiemcentrumreactie. Dit proces is nodig voor de vorming van antistoffen met een hogere affiniteit. SHM zijn random mutaties in variabele domeinen van B-celreceptor. Het gaat NIET gepaard met het verlies van grote stukken (kilobasen) DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er bij class switch recombination (CSR)?

A

Dit gebeurt na kiemcentrumreactie. Er vindt een veranderde effectorfunctie plaats, want de zware keten verandert, terwijl VDJ hetzelfde blijft. CSR zorgt voor variatie isotypen immunoglobulinen, B-cel kan dit meerdere keren opnieuw doorlopen wat uiteindelijk leidt tot betere secundaire respons. Dit proces is niet volledig willekeurig en wordt deels aangestuurd door cytokinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat beteken in het kader van effecten van cytokinen de begrippen: pleiotropie, redundantie en synergie?

A

Pleiotropie: 1 cytokine kan meerdere en zelfs tegengestelde effecten hebben. (bv. IL-6 stimuleert zowel pro- als anti-inflammatoire functies)
Redundatie: wanneer meerdere cytokinen dezelfde functie vervullen, wanneer 1 cytokine dan wegvalt heeft dit geen significante invloed. (bv. cytokines IL-1 en TNF vertonen overlap wat betreft hun stimulatie van pro-inflammatoire activiteit)
Synergie: de interactie van verschillende cytokinen leidt tot een versterkt resultaat. Het effect is groter dan de som van de individuele bijdragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke factoren dragen bij aan het controleren van een lokale infectie?

A
  • aanwezigheid van commensale flora
  • productie van maagzuur
    NIET productie van IL-1 door monocyten in bloed of verhoogde lichaamstemperatuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Via welke manieren/routes kan een exogene infectie ontstaan?

A

Seksueel contact, inhalatie, ingestie. Een exogene infectie zijn infecties die afkomstig zijn van micro-organisme buiten het lichaam van de gastheer.
NIET intraveneuze lijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar komen ontstekingsmediatoren vandaan? En zijn ze dan al gevormd en liggen klaar of worden ze nieuw gesynthetiseerd en direct na synthese uitgescheiden?

A

Ontstekingsmediatoren uit de cel:
- zijn al gevormd en liggen klaar: histamine, serotonine
- nieuw gesynthetiseerd en worden direct na synthese uitgescheiden: acute-fase eiwitten, stikstofoxide, ROI, cytokinen, prostaglandines
Ontstekingsmediatoren uit de lever
- complementfactoren
- factor XII activatie: kinine, coagulatie en fibrinolytische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe is het eiwit AIRE betrokken bij positieve en negatieve selectie van T-cellen?

A

AIRE is betrokken bij negatieve selectie, dat plaatsvindt in de medulla van de thymus. AIRE zorgt voor de expressie van weefsel-specifieke antigenen, als deze niet gepresenteerd worden aan T-lymfocyten ontstaat APOCED syndroom = auto-immuunziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn verschillen tussen positieve en negatieve selectie bij T-lymfocyten?

A

Positieve selectie = selectie op TCR met goede affiniteit voor lichaamseigen HLA. Vindt plaats in de cortex met cTECs. (geen of te sterkte interactie met HLA = apoptose)
Negatieve selectie = selectie tegen TCR met te hoge affiniteit voor lichaamseigen peptiden. Vindt plaats in de medulla waar het eigen peptide gepresenteerd wordt door mTECs en DC. (hoge affiniteit voor lichaamseigen antigeen = apoptose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe kan je een bepaalde virale infectie direct aantonen?

A

PCR op een keelwat om infectie met influenzavirus aan te tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke immuniteit (cellulaire/humorale) speelt bij de afweer tegen virale infecties een rol?
- herstellen van virale infectie
- bescherming tegen infectie door vaccinatie

A

Herstellen van virale infectie = cellulaire immuniteit
Bescherming tegen infectie door vaccinatie = humorale immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke klachten wijzen meer in de richting van parasitaire dan virale verwekker bij diarree?

A

klachten > 14 dagen bestaand
brijige ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke moleculen zijn een onmisbaar deel van de immunologische synaps van de T-lymfocyt?

A

HLA-moleculen, TCR, DC, CD80/86 - CD28.
ICAM1, LFA-1 zijn adhesiemoleculen die de binding tussen APC en lymfocyt versterkt en het TcR signaal versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij welke vorm van lepra is de immuunrespons relatief adequaat?

A

Alleen bij de tuberculoide vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke oorzaken passen bij een distributieve shock?

A
  • anafylaxie
  • sepsis
  • toxische stoffen
  • neurogeen (dwarslaesie)
33
Q

Welke oorzaken passen bij obstructieve shock? (bloed is er wel, maar kan niet verspreiden door lichaam)

A
  • harttamponnade
  • longembolie
  • spanningspneumothorax
34
Q

Welke oorzaken passen bij cardiogene shock? (probleem = hart)

A
  • hartfalen (verlaagde CO)
  • hartinfarct (verlaagde CO)
35
Q

Welke oorzaken passen bij hypovolemische shock?

A
  • endogeen verlies: inwendige bloedingen
  • exogeen verlies: uitwendige bloeding of brandwonden
36
Q

Wat kan je zeggen over een chronische ontstekingsreactie?

A

Heeft niet altijd een exogene oorzaak
Wordt niet altijd voorafgegaan door een acute ontstekingsreactie

37
Q

Wat zijn verschillen tussen een hoog-endotheliale venule (HEV) en een endotheel elders in het lichaam?

A

de hoeveelheid adhesiemoleculen en de hoeveelheid endotheelcellen is verschillend.
endotheelcellen van HEV zorgen voor wervelingen in de bloedstroom, lagere stroomsnelheid en lymfocyten botsen vaker tegen de bloedvatwant op.
het aantal lagen endotheelcellen is hetzelfde.

38
Q

Waartoe leidt presentatie van superantigenen?

A

leidt tot een bredere immuunrespons dan presentatie van normale antigenen.
leidt tot een sterkere immuunreactie dan presentatie van normale antigenen.
superantigenen binden aan niet-specifieke T-cellen, het bindt aan de MHC en TCR, zonder specificiteit voor het antigeen –> sterke immuunreactie zonder specificiteit.
presentatie van superantigenen resulteert dan ook in een kortere T-celactivering in vergelijking met normale antigeenpresentatie

39
Q

Bij welke verwekkers van virale meningo- encefalitis is immuunsupressie een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van ernstige ziekte?

A

HIV, JC virus, CMV

40
Q

Is bij immuunrespons op B-cellymfoom doorgaans een monoklonaal of polyklonaal patroon van genherschikkingen? En bij virus?

A

B-cellymfoom = monoklonaal
Virus = polyklonaal

41
Q

Op welke manier kan een mens besmet raken met toxoplasmose?

A

via oraal contact met oöcysten tijdens tuinieren, kattenpoep in de tuin.

42
Q

Welk kenmerk past bij de ziekte van Hodgkin?

A

17-jarige leeftijd (jong-volwassen)

43
Q

Welk isotype is verhoogd bij eczeem en welke antistoftherapie zou geschikt zijn?

A

IgE, antistof tegen IL-4, IL-4 is afkomstig van Th-2 cellen dat aanzet tot switching naar IgE

44
Q

Welk micro-organisme is altijd pathogeen voor de mens?

A

myobacterium tuberculosis

45
Q

Wat wordt gedetecteerd met een 4e generatie HIV screeningstest?

A

HIV antigeen en antistoffen tegen HIV

46
Q

Wat zijn effecten van complement activatie en welke complementeiwitten zijn daar verantwoordelijk voor?

A

chemotaxie: inflammatie –> aantrekken en activeren van leukocyten: C5a, C3a
opsonisatie –> fagocytose: C3b
lysis van een microbe: C5-C9

47
Q

Fagocytose

A
  • innate afweer
  • deeltjes groter dan deeltjes die middels endocytose worden opgenomen
  • efficiënter als er complement aanwezig is
48
Q

Wat zijn eigenschappen van IgM?

A
  • meervoudige flexibele binding
  • pentameer
  • aanmaak antistoffen tegen darmbacterien
  • complementactivatie
  • zit vnl in de longen
  • bv. bloedgroep antigenen
49
Q

Wat zijn kenmerken van IgA?

A
  • evt. monomeer, meestal dimeer
  • zit in spijsvertering, longen, mucosale oppervlakten
  • zorgt voor transport dmv secretoire componenten
  • kan door epitheel worden getransporteerd
50
Q

Wat zijn kenmerken van IgE?

A
  • monomeer
  • betrokken bij parasitaire en allergische reacties
  • bevindt zich op Fc-receptoren, zorgt voor activatie mestcellen en basofiele granulocyten
  • bevindt zich vooral in de huid, ook in bloed en weefselvocht
51
Q

Wat zijn kenmerken van IgG?

A
  • monomeer, meerdere subklassen IgG1 - IgG4
  • kan overal voorkomen, m.u.v. brein en foetus
  • subklassen hebben verschillende functies
  • kan de placenta passeren
52
Q

Waar treedt VDJ-recombinatie van T-celreceptor op?

A

alleen in de thymus

53
Q

Wat zijn kenmerken van antigeenpresentatie door HLA-klasse I?

A
  • HLA A/B/C
  • monomeer: alfaketen + beta-2-microglobuline
  • expressie in alle kernhoudende cellen (niet in ery’s en geslachtscellen) –> uitgebreidere expressie dan HLA klasse II
  • presenteert intracellulaire antigenen
  • processingroute via proteasomen
  • peptidefragment 7-9 aminozuren
  • presentatie aan CD8+ T-lymfocyten
54
Q

Wat zijn kenmerken van antigeenpresentatie door HLA klasse II?

A
  • HLA DP/DQ/DR
  • dimeer: 2 alfaketens en 2 betaketens
  • expressie in monocyten, macrofagen, DC, B-lymfocyten, onder invloed van cytokinen (m.n. IFN-gamma) ook op T-lymfocyten, epitheel- en endotheelcellen
  • presenteert extracellulaire antigenen
  • processingroute via endolysosomen
  • peptidefragment tot 15 aminozuren
  • presentatie aan CD4+ T-lymfocyten
55
Q

Waarom is het blokkeren van de transcriptiefactor NF-kappaB een effectieve manier om ontsteking te remmen?

A

omdat NF-kappaB de productie van proinflammatoire cytokinen stimuleert (TLR signaalcascade)

56
Q

Wat is de rol van de folliculair dendritische cel?

A

de FDC heeft complementreceptoren op zijn oppervlak.
FDC is gerelateerd aan fibroblasten, terwijl DC/interdigiterende cellen zijn leukocyten.
Functie van FDC zorgen voor structuur in lymfeklierfollikels, opruimen van restanten en antigenen binden en presenteren voor Ig en complement, hiermee ‘supporten’ ze B-cellen met het antigen capturen.

57
Q

Wat is de rol van het complementsysteem bij het beheersen van een lokale bacteriële infectie?

A

Het complementsysteem helpt bacteriën te opsoniseren. (complementsyteem zorgt voor chemotaxie (leukocyten recruteren, opsonisatie en lysis microbe m.b.v MAC)

58
Q

Wat is de rol van biofilms bij infectie?

A

Biofilms maken bacteriele infecties moeilijker te behandelen met antibiotica.
Biofilms beschermen bacterien tegen de immunrespons van de gastheer.

59
Q

Welke factoren zijn geassocieerd met het ontstaan van endogene infecties?

A
  • intraveneuze lijnen
  • verminderde afweer
  • gebruik van antibiotica
60
Q

Wat is het verschil tussen het begrip sterilisatie en desinfectie?

A

Sterilisatie betekent dat er geen levend micro-organisme aanwezig is d.w.z. een proces waarbij alle micro-organismen (inclusief
bacteriesporen) zijn geëlimineerd. (1p)
Echter, desinfectie betekent dat het aantal micro-organismen wordt verminderd d.w.z. bepaalde micro-organismen (waaronder
bacteriesporen) kunnen het desinfectieproces overleven. Of: het aantal micro-organismen wordt door desinfectie tot een aanvaardbaar
niveau gereduceerd. (1p)

61
Q

Welke 3 cytokinen kunnen de lever stimuleren tot de productie van acutefase eiwitten?

A

IL1, IL6 en TNF-alfa

62
Q

Waarom is het gebruiken van serologische testen voor de detectie van antilichamen gericht tegen SARS-CoV-2 nu niet meer mogelijk?

A

De meeste mensen zijn nu gevaccineerd (1p) en een serologische test kan geen onderscheid maken tussen doorgemaakte infectie en immunisatie.

63
Q

Wat gebeurt er als er maar een deel van de signalen voor T-celactivatie doorgaat?

A
  • alleen signaal 1: zorgt voor een apoptose of een anergische T-cel. Je hebt tolerantie tegen antigenen zonder immuunrespons. Signaal 1 = activatie antigeen peptide signaal door TCR aan HLA.
  • alleen signaal 1+2: zorgt voor ongedifferentieerde T-cellen, er vindt alleen proliferatie plaats. Signaal 2: co-stimulatie zorgt voor overlevingsreactie.
  • signaal 1+2+3: effector T-cellen worden geproduceerd. Door cytokinen gaat de T-cel differentieren.
64
Q

Wat is de rol van DC maturatie bij voor antigeen presentatie capaciteit?

A
  • onrijpe DC in circulatie zorgt voor tolerantie van antigenen. Kan wel endocytose, maar heeft weinig oppervlakte MHC II (geen antigeen presenteren) en weinig costimulatie (CD80/CD86)
  • geactiveerde, rijpe DC zorgt voor immuniteit. Deze is minder goed in endocytose, maar heeft meer opp. MHC II en costimulatie wat ook weer leidt tot geactiveerde T-cellen.
65
Q

Bij welke ziekten worden meestal granulomen gevonden?

A

Sarcoidose, ziekte van Crohn en tuberculose.

66
Q

Waarmee wordt de behandeling bij acute opvang van septische shock gestart?

A

bolus vocht, kweken en daarna antibiotica. Als dit niet voldoende werkt geef je vasopressor: norepinefrine (zorgt voor vasoconstrictie en hogere HF en slagkracht)

67
Q

Wat zijn kenmerken van een chronische ontstekingsreactie?

A
  • histologisch veel lymfocyten aangetroffen
  • orgaanschade wordt veroorzaakt door uitgebreide fibrosering
68
Q

Wat is de aangewezen behandeling bij kinderen met OME?

A

in het algemeen geen medicamenteuze behandeling, geen bewijs voor verbetering klinisch beeld. Je kan op oorzaak behandelen met bv. anti-histaminica of decongestiva voor verlichten symptomen.
Bij OMA is het beleid watchful waiting, eventueel ingrijpen met antibiotica.

69
Q

Welke techniek is de gouden standaard om infecties met SARS-CoV-2 aan te tonen bij patient?

A

viruskweek

70
Q

Welke begrippen zijn typisch geassocieerd met ‘polyklinale IG herschikkingen’

A
  • ziekte van Pfeiffer
  • heterogene CDR3 regio
71
Q

Welke symptomen zijn karakteristiek bij toxoplasmose?

A

doorgemaakte griep, moeheid en vergrote lymfeklieren

72
Q

Welk soort onderzoek inzetten bij toxoplasmose?

A

Serologie, het gaat om een bacterie.

73
Q

Wat is de behandeling van toxoplasmose bij een gezonde vrouw?

A

Als ze immuuncompetent is en haar afweersysteem zal er voor zorgen dat de klinische symptomen vanzelf verdwijnen. De infectie echter wordt nooit geklaard, de parasiet blijft latent aanwezig. Bij immuungecompromiteerde pt is behandeling wel aangewezen

74
Q

Welke diagnostiek bij verdenking ‘congenitaal verkregen toxoplasmose?’

A

Het aantonen van de parasiet in vruchtwater door middel van PCR of microscopie en Serologische diagnostiek aan de moeder.

75
Q

Is toxoplasmose behandeling bij zwangere vrouwen aangewezen?

A

Behandeling van toxoplasmose van zwangere vrouwen kan er op gericht zijn transmissie te voorkomen (door middel van spiramycine), indien het kind nog niet geïnfecteerd is.
In dit geval is het kind al geïnfecteerd aan het begin van de zwangerschap.
De schade die een Toxoplasma infectie dan veroorzaakt is groot en heeft voor het kind vaak fatale gevolgen. Behandeling van Toxoplasmose van moeder en kind met pyrimethamine + sulfadiazine is mogelijk, maar reeds gevormde schade bij het kind herstelt niet.
Transmissiekans is nihil bij een latente toxoplasmose infectie.

76
Q

Waar wijst een matig pijnlijke blauw-paarskleurige zwelling in de hals van 1-2 cm op bij een voor de rest gezond meisje van 4.

A

infectie met atypische myobacterie of bartonella henselae

77
Q

Wat is het verschil tussen exsudaat en transsudaat?

A

Exsudaat: vasculaire reactie –> endotheel is lek, rijk aan eiwit, kan rode/witte bloedcellen bevatten. Oorzaak: inflammatie
Transsudaat: verlaagde cosmoid osmotische druk of verhoogde hydrostatische druk (BD) –> uittreden van vocht, zonder dat endotheel lek is. Weinig eiwitten, weinig cellen. Oorzaak: lever/nierfalen of malnutritie

78
Q

Wat gebeurt er in een tijdsbestek van 48 uur in de keratinocyten en langerhanscellen als de TLR liganden van deze specifieke bacterie wordt herkend door de keratinocyten, maar niet door de langerhanscel?

A

Keratinocyten en langerhanscellen worden beide geactiveerd. Beide celtypen produceren cytokinen en een ontstekingsreactie komt op gang.

79
Q

Welke ziekte is waarschijnlijk bij een granulomateuze ontsteking zonder necrose?

A

Sarcoidose, want bij tuberculose is er wel necrose aanwezig.