Tractus digestivus Flashcards

1
Q

ulcus pepticum def

A

wond in het epitheel groter dan 0,5 cm tot in de submucosa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

indeling ulcus pepticum

A

ulcus duodeni
ulcus vertriculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

incidentie ulcus pepticum

A

1:1000 per jaar

Mannen hebben hogere kans vanaf 25
Vrouwen lager, maar blijft oplopen

Prevalentie H. pylori bij ouderen belangrijke factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

risicofactoren ulcus pepticum

A

eerdere maagzweer
roken
gebruik NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verwekker ulcus pepticum

A

H. pylori
chronisch NSAID gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

pathofysiologie h. pylori ulcus pepticum

A
  1. nestelt zich in mucuslaag maag
  2. stimuleert productie gastrine
  3. maagzuursecretie omhoog
  4. hyperaciditeit test maagslijmvlies aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pathofysiologie chronisch NSAID gebruik ulcus pepticum

A
  1. maagepitheel kan mucuslaag niet in stand houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen ulcus pepticum

A

pijn bovenbuik
zuurbranden
misselijkheid
maagklachten
malaena

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer ontstaat de pijn bij ulcus pepticum vaak

A

na het eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aantonen aanwezigheid h. Pylori

A

c13 ureumademtest
fecestest
gastroscopie met biopten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Eradicatie therapie h. Pylori

A

triple therapie:
- 2 soorten antibiotica
- protonpompremmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prognose ulcus pepticum

A

Behandeld:
- heel goed

Onbehandeld kan het uitgroeien tot een perforatie, maagbloeding of maagkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Perforatie ulcus pepticum symptomen

A

plotse, ernstige pijn in de bovenbuik met uitstraling naar de rug
braken (met bloed)
misselijkheid
koorts
koude rillingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beinvloedding pijn bij perforatie ulcus pepticum

A

beweging
diep inademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er op een x-thorax te zien bij een geperforeerd ulcus pepticum

A

lucht onder het diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diagnose perforatie ulcus pepticum

A

CT of echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Behandeling ulcus pepticum

A

stabiliseren patient:
- IV vocht
- bloedproduct

behandelen perforatie:
- laparoscopische hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Belangrijke complicatie bij een geperforeerd ulcus pepticum

A

Infectie door uitlopen van de maaginhoud. Daarom worden er profylactisch cefalosporinen gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Diverticulitis def

A

Ontsteking van de colonwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Symptomen diverticulitis

A

aanhoudende, scherpe en stekende pijn linker onderbuik
koorts

misselijkheid
verandering ontlastingspatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Diagnose diverticulitis

A

echo
CT als echo niet conclusief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Behandeling diverticulitis

A

afwachtend beleid
vloeibaar eten
vezelrijk dieet

bij gecompliceerde diverticulitis kan er AB worden gegeven of opname/operatie volgeno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Algemene symptomen infectieuze gastro-enteritis

A

buikpijn
koorts
misselijkheid
diarree
braken
krampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Meest voorkomende bacteriele verwekkers infectieuze gastro-enteritis

A

campylobacter
salmonella
shigella
yersina
e. coli
clostridium

verwekkers vaak afkomstig uit kippen- of varkensvlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Diarree bij bacteriele infectieuze gastro-enteritis
brijig
26
Behandeling bacteriele infectieuze gastro-enteritis
AB bij: - immuungecompromitteerde patient - aanhoudende koorts - dysenterie erytromycine cefalosporine
27
Diarree bij virale infectieuze gastro-enteritis
waterig daarnaast minder vaak koorts
28
virale verwekkers infectieuze gastro-enteritis
norovirus rotavirus adenovirus
29
Bepaling virale verwekker infectieuze gastro-enteritis
PCR test latex agglutinatie
30
Behandeling virale infectieuze gastro-enteritis
Afwachtend Om dehydratie te voorkomen wel op tijd beginnen met geven ORS of IV vocht
31
Incidentie appendicitis
1:1000 jaar Vaak tussen 4 en 25 jaar
32
Symptomen appendicitis
koorts buikpijn verminderde eetlust misselijkheid braken
33
Pijn bij appendicitis
1. begint aspecifiek thv navel 2. trekt naar rechtonder in buik
34
Lichamelijk onderzoek appendicitis
drukpijn thv punt van McBurney vervoerspijn passief spierverzet positieve psoastest loslaatpijn linker fossa iliaca
35
Behandeling appendicitis
operatieve verwijdering appendix
36
Diabetes mellitus type 2 def
Metabole aandoening. Hyperglycemie als gevolg van insulineresistentie en dysfunctie van beta-cellen van de eilandjes van langerhans
37
Symptomen DM2
Aanvankelijk van asympyomatisch, daarna ontstaan van: - polyurie - polydipsie - moeheid - wazig zien - meer infecties (schimmels) - gewichtsverlies - polyfagie (veel eten) - glycosurie
38
Prevalentie DM2
1,1 miljoen
39
Diagnose DM2
meting plasmaglucose orale glucosetolerantietest bepaling HbA1c
40
Orale glucosetoleratietest
1. nuchter bloedsuiker meten 2. 75 gram glucoseoplossing drinken 3. 2 uur na drinken bloedsuiker meten 4. bepaal glucosetolerantie
41
Impaired glucose tolerance (IGT)
- nuchter glucose onder 7 mmol/L - na glucosetolerantietest glucose 7,8-11,0 mmol/L
42
IGT geeft verhoogd risico op
hart en vaatziekten (macrovasculaire complicaties)
43
HbAc1
geeft gemiddelde glucosespiegel van de afgelopen 6-8 weken. Kan worden gebruikt bij diagnostiek en monitoring
44
Streefwaarden HbA1c DM2
7% = 53 mmol/mol
45
Complicaties DM2
retinopathie nefropathie polyneuropathie (mn hand en voet) hart- en vaatziekten erectiestoornissen
46
Risicofactoren voor ontwikkelen complicaties bij DM2
langer bestaande diabetes hoog bloedsuiker hoge bloeddruk roken micro-albuminurie genetische aanleg
47
Diabetische nefropathie
toegenomen albumine uitscheiding is de eerste klinische uiting persisterende albumine uitscheiding van 30-300 mg/dag: microalbuminurie
48
Diabetische retinopathie
Beoordeling met fundoscopie: - microaneurysmata - exsudaten - puntbloedingen
49
Bij welk type diabetische retinopathie is er kans op blindheid
proliferatieve diabetische retinopathie
50
Welke 2 extra verschijnselen zijn er op een fundoscopie van een proliferatieve diabetische retinopathie te zien, die niet aanwezig zijn andere diabetische retinopathieen
neovascularisatie fibrosering
51
Prevalentie diabetische retinopathie (in DM patienten)
50-60% heeft background retinopathie (asymptomatisch) 20% heeft na 20 jaar proliferatieve retinopathie
52
Complicaties diabetische neuropathie
neuropathische ulcera diabetische voet
53
Welke factoren worden meegenomen bij het bepalen van cardiovasculaire complicaties bij nierschade (in dit geval diabetische nefropathie) en wat zijn de maatregelen bij verhoogd risico
eGFR albumine uitscheiding matig verhoogd risico: - medicatie bewaakt - leefstijladviezen besproken - LDL-cholesterol op peil gehouden - advies influenzavaccin patient 2x per jaar op controle patienten met een ernstig verhoogd risico volgen hetzelfde beleid maar komen vaker op controle en krijgen een verwijzing naar de nefroloog
54
Aandachtspunten algemene controles DM2
welbevinden leefstijl episodes van hyperglykemie episodes van hypoglykemie nuchter glucose bepalen evt HbAc1 lichaamsgewicht bloeddruk voetonderzoek bij patienten met groot risico ulcus
55
Behandeling DM2
voorlichting leefstijladviezen - stoppen met roken - voldoende bewegen - afvallen - gezonde voeding medicatie als 7% HbA1c niet gehaald wordt
56
Medicamenteuze behandeling DM2
eerste keus: metformine daarna evt sulfonylureumderivaat toevoegen is dit nog niet genoeg: - langwerkende insuline - DPP4 remmer/GLP1-receptoragonist stap vier is het intensiveren van langwerkende insuline of de andere medicaties van stap 3
57
wanneer is percussie van de buik pijnlijk
bij peritoneale prikkeling
58
wanneer is er sprake van een opgeheven leverdemping
lucht in de buik door een maag of darmperforatie
59
waar duidt loslaatpijn tijdens abdomenonderoek op
peritoneale prikkeling
60
Oorzaken acute pancreatitis
galstenen overmatig alcoholgebruik trauma infecties bijwerking medicatie
61
Symptomen acute pancreatitis
pijn - centraal - linker bovenbuik - soms uitstraling naar rug misselijkheid braken koorts opgeblazen gevoel icterus tachycardie
62
Behandeling acute pancreatitis
antibiotica behandeling onderliggende oorzaak - verwijderen galstenen - stoppen met alcohol chirurgische ingreep
63
Oorzaken acute appendicitis
infectie obstructie - ontlasting - tumor trauma
64
symptomen acute appendicitis
pijn (eerst centraal, dan Re onderbuik) geen eetlust misselijkheid braken koorts
65
Behandeling acute appendicitis
verwijdering
66
Wat is er te horen bij de auscultatie van een patient met gastro-enteritis
versterkte peristaltiek
67
Oorzaken maagperforatie
trauma ulcusperforatie kanker
68
Behandeling darm- en maagperforatie
Spoedoperatie: perforatie hechten en buikholte reinigen van maaginhoud. vasten om maag te laten herstellen
69
Oorzaak darmperforatie
ulcusperforatie tumor ischemie trauma infectie
70
Symptomen darm- en maagperforatie
ernstige buikpijn koorts misselijkheid braken opgezette buik tekenen van shock
71
Behandeling cholecystitis en cholelithiasis
operatief verwijderen galblaas
72
Symptomen cholecystitis en cholelithiasis
koliekpijn rechter bovenbuik - uitstraling naar rechter schouderblad misselijkheid braken koorts lokale peritoneale prikkeling bewegingsdrang
73
incidentie coloncarcinoom
0,6 tot 1 per 1000 1,5x zo vaak bij mannen incidentie neemt sterk toe na 50e levensjaar
74
Ontstaan coloncarcinoom
poliepen in de dikke darm kan lange tijd aanwezig zijn zonder klachten
75
grootste gevaar coloncarcinomen
metastaseren makkelijk
76
symptomen coloncarcinoom
veranderd ontlastingspatroon rectaal bloedverlies buikpijn loze drang bloedarmoede ongewenst gewichtsverlies
77
risicofactoren coloncarcinoom
genetische belasting ongezonde leefstijl roken overmatig alcoholgebruik
78
Lichamelijk onderzoek bij coloncarcinoom
rectaal toucher: - palpabele massa - bloed aan handschoen palpatie abdomen - palpabele massa
78
Diagnose coloncarcinoom
lichamelijk onderzoek colonoscopie met biopt X-thorax/CT CAE MCV Hb
78
gouden standaard diagnose coloncarcinoom
colonoscopie met biopt
79
CT en X-thorax bij coloncarcinoom
beoordelen lymfeklieren (lever)metastasen bepalen
80
Wat is CAE
een aspecifieke tumormarker
81
diarree def.
meer dan 200 gram feces per dan meer dan 3x/dag dunne ontlasting
82
wanneer kan diarree chronisch worden genoemd
na 14 dagen
83
bacteriele verwekkers bij acute diarree na reis
campylobacter shigella salmonella e. coli yersina clostridium difficile
84
virale verwekkers acute diarree na reis
norovirus adenovirus astrovirus rotavirus
85
parasitaire verwekkers acute diarree na reis
schistosomiasis amoebiasis/entemoeba histolytica giardia lamblia strongyloides cryptosporidium
86
diarree na reis, met koorts
malaria dengue
87
reizigersdiarree feiten
50% van de reizigers lastig te voorkomen vaak bacterieel
88
wat is vaak de verwekker van reizigersdiarree
e coli
89
waarom is diagnostiek bij reizigers lang niet altijd nodig
het is vaak een bacteriele diarree en deze gaat vaak na 5 dagen vanzelf over.
90
waarom liever geen AB bij reizigersdiarree
duur van diarree gaat maar met 1 dag naar beneden grote kans op het ontwikkelen van resistentie
91
Behandeling vermoedelijke, anamnestisch vastgestelde reizigersdiarree
veel drinken omgeving beschermen tegen besmetting uitzieken
92
Wanneer diagnostiek bij diarree
langer dan 5 dagen koorts bloedbijmenging patient is: - heel jong - heel oud - immuungecompromitteerd
93
Behandeling milde reizigersdiarree
loperamide ORS
94
Behandeling matige reizigersdiarree
diarree interfereert met activiteiten loperamide ORS AB
95
behandeling ernstige reizigersdiarree
bij dysenterie of diarree die activiteiten onmogelijk maakt AB - azitromycine
96
dysenterie
gastro-enteritis op basis van shigella zeer besmettelijk koorts diarree bloedbijmenging
97
post-infectieuze IBS
aanhoudende klachten na reizigersdiarree bij 3-17% patienten klinisch beeld lijkt op spastische darm ontstaat door verandering in darmflora lastig tot niet te behandelen
98
bij welke verwekkers komt post-infectieuze IBS het meest en minst voor
volgorde van meest naar minst: 1. parasitair 2. bacterieel 3. viraal
99
post- infectieuze reactieve artritis komt voor na besmetting met deze 2 verwekkers
salmonella campylobacter
100
Guillain-Barre Syndroom ontstaat post infectieus na een besmetting met deze verwekker
campylobacter
101
Giardia lamblia
verwekker giardiasis parasitair protozoon tropische ziekte jonge kinderen (kunnen ouders besmetten)
102
overdracht giardia lamblia
feco-oraal direct: - mens-mens - dier-mens indirect: - oppervlaktewater - zwembadwater
103
ontwikkeling giardia lamblia in mens
1. komt als cyste het lichaam in 2. leeft in duodenum en jejunum als trofozoiet 3. via ontlasting komen cysten vrij die andere kunnen besmetten
104
trofozoiet
ontwikkeligsstadium van parasiet waarin deze zichzelf voedt
105
Klinisch beeld giardiasis
diarree met slijm flatulentie misselijkheid buikkrampen moeheid anemie algehele malaise
106
malabsorptie bij giardiasis
vooral vet en vet-oplosbare vitaminen -> brijige ontlasting resorptie van vet, ijzer en koolhydraten verstoord -> gewichtsverlies
107
behandeling giardiasis
5 tot 10 dagen metronidazol zonder behandeling komen patienten traag of niet van de infectie af
108
incubatietijd giardiasis
14 dagen
109
enterobius vermicularis def
aarsmaden (helminth) wereldwijd voorkomende parasitaire infectie die endemisch is voor NL vaak jonge kinderen
110
enterobius vermicularis ontwikkeling na besmetting
1. volwassen wormen leven in de dikke darm 2. zwanger vrouwtje kruipt naar buiten en plakt de eieren op de peri-anale huid (vooral 's nachts) 3. transmissie door krabben en aanraken er is geen weefselmigratie dus de infectie is vrij onschadelijk
111
helminth
parasitaire wormen macroscopisch zichtbaar soorten: - spoelworm - zweepworm - mijnworm
112
klinisch beeld enterobius vermicularis
pruritus ani (jeuk rond anus) wormen in ontlasting
113
diagnostiek enterobius vermicularis
determinatie volwassen worden in ontlasting plakbandpreparaat
114
plakbandpreparaat bij aarsmaden
1. plakband op peri-anale huid 2. eitjes opgepakt met de plakstof 3. microscopisch onderzoek
115
behandeling enterobius vermicularis
mebendazol (niet tijdens zwangerschap) 1x 100 mg per os na 14 dagen 2e gift (evt na nog 14 dagen 3e gift) meebehandeling van de gezinsleden kan nuttig zijn, omdat deze nog besmet kunnen raken (of al zijn) door eitjes in de thuissituatie.
116
zijn er therapieresistente varianten van enterobius vermicularis
niet voor zover bekend "persisterende" infecties zijn vaak herinfecties door overgebleven eitjes in de omgeving van de patient
117
oorzaak contacteczeem
contact met stoffen die de huid irriteren allergische reactie - lokaal contact - reactie op allergische reactie elders in het lichaam
118
stoffen die vaker contacteczeem veroorzaken
PPD (tattoos, haarverf) nikkelsulfaat en andere metalen p-tert-butyfenol-formaldehydehars rook parfums cosmetica bloemen planten
119
hoe ziet een contactallergie eruit
rode, jeukende uitslag met schilfers
120
wat voor reactie is een contactallergie
type IV-reactie = vertraagde t-celgemedieerde reactie eczeem ontstaat na ongeveer 48 uur
121
patch test
bij specifiek allergeen om te bepalen of deze een type IV reactie veroorzaakt bij contact aflezing na 48-72 uur positief als er tekenen zijn van - induratie OF - erytheem OF - blaarvorming
122
behandeling contactallergie
vermijden allergeen neutrale, hydraterende creme in geval van heftige jeuk kan corticosteroidzalf worden voorgeschreven
123
constitutioneel eczeem
ook wel atopisch eczeem komt veel voor bij kinderen onder 1 jaar (65%), maar ook bij volwassenen (15%) klachten op basis van een aanleg tot het allergisch reageren op stoffen en prikkels uit de omgeving
124
Diagnose constitutioneel eczeem
Klinische diagnose op basis van symptomen: jeuk (hoofdcriterium) locatie - elleboog - knie - hoofdhuid - wangen astma/hooikoorts voorgeschiedenis van droge huid
125
Behandeling constitutioneel eczeem
vette zalf lokale immunosuppressiva
126
oorzaak asteatotisch eczeem
xerodermie (droge huid)
127
kenmerken asteatotisch eczeem
de aangedane huid is droog, gebarsten en jeukt
128
Behandeling asteatotisch eczeem
hydratatie - vaseline aanbrengen - zeep vermijden bij ernstige huidontsteking kan corticosteroidzalf worden voorgeschreven
129
Ontwikkeling DM2
1. insulineresistentie 2. hyperinsulinemie als compensatie 3. compensatie faalt na verloop van tijd 4. beta-cellen van de pancreas beschadigen 5. ontregeling bloedsuikerspiegel door verminderde insulineafgifte (diabetes)
130
hypoglycemie
glucosespiegel onder de 3 mmol/L lager als patient buiten bewustzijn is
131
symptomen hypoglycemie
palpitaties wazig zien sterk zweten hongergevoel trillen verwardheid
132
diagnose hypoglycemie
glucosespiegel mocht de patient sulfonylureumderivaat gebruiken, moet er bepaald worden of de hypoglycemie hierdoor is veroorzaakt
133
hoe stel je een sulfonylureumderivaat-gebaseerde hypoglycemie vast
glucose bepalen (laag) insulinespiegel bepalen (laag) C peptidespiegel bepalen (hoog)
134
behandeling hypoglycemie
kortwerkend glucose - patient aanspreekbaar: 10-25 gram per os - patient buiten bewustzijn: 50 ml aan 50% glucose oplossing per IV bij sulfonylureumderivaat gebaseerde hypoglycemie moet de patient 24 uur worden opgenomen, omdat de medicatie 24 uur actief is.
135
wanneer dien je 1 mg glucagon subcutaan/intramusculair toe als behandeling voor een hypoglycemie
hypoglycemie bestaat minder dan 45 minuten EN patient is niet leverinsufficient
136
ontstaan hyperglycemie bij DM2
relatief insulinedeficientie - door insulineresistentie EN - dysfunctie betacellen
137
waarom is hyperglycemie bij DM een probleem
belangrijke risicofactor voor ontwikkelen van complicaties
138
mechanische gevolgen diabetische voet
door de gevoelloze voet ontstaat een afwijkend looppatroon, waardoor druk of schuifkrachten op het gewricht verhogen
139
complicaties autonome neuropathie bij de diabetische voet
1. verminderde zweetproductie 2. kwetsbare huid met verstoorde doorbloedingsregulatie 3. arterioveneuze shunts constant open 4. voet is warmer dan de rest van het lichaam, wat oedeemvorming makkelijker maakt 5. er ontstaat eelt dat kan leiden tot blaar of ulcus 6. patient voelt wond niet en behandeld deze niet
140
ontstaan voetulcus bij diabetespatienten
polyneuropathie: verminderde sensibiliteit vaatproblematiek - macroangiopathie (atherosclerose voetarterien) - PAV (boven de voet) limited joint mobility immuunsysteem werkt minder goed -> slechtere afweer -> minder goede wondgenezing
141
op welke 3 manieren geeft DM schade aan de nier
1. beschadiging glomerulus 2. ischemie door hypertrofie van afferente en efferente arteriolen van de nier 3. opstijgende bacteriele infecties
142
meest voorkomende effect van DM op de nier
1. dilatatie afferent arteriolus nier 2. hyperfiltratie met microalbuminurie 3. op lange termijn schade aan de glomerulus 4. proteinurie neemt verder toe 5. GFR daalt
143
behandeling diabetische nefropathie
vasodilatatie efferente arteriolus - ACE remmer - angiotensine-II-receptor-antagonist
144
effect sulfonylureumderivaat
stimulatie beta cellen van de pancreas tot het produceren van insuline ondanks de huidige spiegel
145
coeliakie def
immuun-gemedieerde enteropathie met overgevoeligheid voor gluten in genetisch vatbare personen
146
pathofysiologie gluten
1. gluten opgenomen door epitheelcel darmlumen 2. gluten wordt aan andere zijde cel ge-deamineerd door tissue transglutaminase 3. ge-deamineerde gluten worden aan HLA op antigeen presenterende cel (APC) aangeboden Deze HLA moleculen (HLA-DQ2 en HLA-DQ8) zijn in de normale situatie niet aanwezig. Binding aan HLA zorgt voor ontsteking die uiteindelijk leidt tot vlokatrofie.
147
complicaties vlokatrofie
malabsorptie
148
incidentie coeliakie
minder dan 0,1 per 1000 per jaar bij veel mensen nooit gediagnosticeerd vrouw:man = 2:1 op alle leeftijden
149
welke patientgroepen (3) hebben een verhoogde kans op coeliakie
- positieve FA (10% van pt) - syndroom van down - DM1
150
klachtenpatroon coeliakie
8-24 maanden na eerste aanraking met gluten: - chronische of terugkerende diarre - vette diarree - bolle buik - dunne billen - slechte eetlust - gewichtsverlies - afbuigende groeicurve - humeurigheid - buikpijn - braken volwassen hebben vaak alleen aspecifieke klachten: - anemie - gedragsstoornis - infertiliteit - osteoporose Adolescenten hebben een mix van deze 2 patronen
151
diagnose coeliakie
bloedonderzoek: - anti-tissue transglutaminase (anti-tTG) - HLA typering - (duodenumbiopt) - (endoscopie duodenum) Diagnose is bevestigd als: - anti-tTG 10x verhoogd is EN - HLA typering positief is voor DQ2 of DQ8
152
behandeling coeliakie
levenslang volgen glutenvrij dieet na weken tot maanden verdwijnen de klachten en na 6 maanden tot een jaar is de darm hersteld
153
IBS (PDS)
irritable bowel syndrome (prikkelbare darm syndroom) - veranderingen in ontlastingspatroon MET - buikpijn
154
klachten PDS
- verandering ontlastingspatroon - obstipatie - diarree - mengpatroon - slijm bij ontlasting (GEEN bloed) - krampende buikpijn die verlicht na ontlasting - indigestie - misselijkheid - moeheid
155
diagnose PDS
Rome-III criteria: buikpijn of vervelend gevoel in de buik is: - minimaal 6 maanden geleden begonnen - minstens 3 dagen per maand in de afgelopen 3 maanden samen met minimaal 2 van de volgende klachten: - verbetering van pijn naar defecatie - begin pijn ging samen met defecatie frequentie - begin pijn ging samen met verandering consistentie feces
156
prevalentie PDS
hoog (10% NL heeft het waarschijnlijk) vaker bij vrouwen diagnose vaak op jonge leeftijd (<65)
157
pathofysiologie lactoseintolerantie
lactasedeficientie 1. lactose kan niet worden gesplitst in monosacheriden 2. lactose wordt niet opgenomen door de mucosa van de dunne darm 3. lactose gaat naar het colon en zal daar gisten 4. er ontstaan gassen en vetzuren 5. flatulentie, opgeblazen buik, buikkrampen en diarree
158
primaire lactoseintoleratie
genetisch bepaald
159
secundaire lactoseintolerantie
bij aandoeningen van de dunne darm: - acute gastro-enteritis - viraal/bacterieel/parasitair - ziekte van crohn - wijzen op coeliakie ipv lactoseintolerantie
160
wanneer kan iemand klachten krijgen die passen bij een lactose intolerantie, zonder dat ze lactase deficient zijn?
bij het innemen van meer lactose (zuivel) dan de darm realistisch kan verwerken
161
algemene alarmsymptomen voor bedacht zijn op maligniteit van het GI-tractus
stille icterus! - geen jeuk en pijn buikpijn ontkleurde ontlasting afvallen malaiseklachten passagestoornissen slikstoornissen obstructie - deze drie kunnen samen gaan met melaena of bloedbraken
162
incidentie colorectaal carcinoom (CRC)
bijna 13.000 per jaar
163
prevalentie CRC
80.000
164
welke bevolkingsgroep heeft de hoogste prevalentie CRCs
ouderen (50+) bijna 90% van de patienten
165
oorzaak CRC
serie aan genetische veranderingen: - cellen groeien en differentieren ongecontroleerd vaak is het ontstaan sporadisch (85+%), maar er zijn ook bekende familiaire varianten
166
familiaire oorzaken CRC
- FAP (familiaire adenomateuze polyposis) - Lynch
167
FAP
darm zit vol met poliepen omdat de meeste CRCs ontstaan uit poliepen is dit een risicofactor
168
symptomen CRC
rectaal bloedverlies onverklaard gewichtsverlies wisselend defecatiepatroon buikpijn ileus (kan zorgen voor misselijkheid + braken) loze aandrang vermoeidheid (op basis van ijzergebreksanemie)
169
diagnose CRC
stap 1: volledige colonoscopie, liefst met: - bioptie - histologische bepaling stap 2: stagering - CT abdomen en thorax - opsporen metastasen bij een rectumcarcinoom wordt ook een MRI-bekken gemaakt
170
voorkeurslocaties CRC metastasen (3)
longen lever buikvlies
171
indicatie colonoscopie op basis van vermoeden CRC
passend klinisch beeld (a)symptomatische patient met positief bevolkingsonderzoek
172
epistaxis
bloedneus
173
stollingsstoornissen
hemofilie ziekte van von Willebrand vitamine K deficientie
174
hemofilie A
ontbreken van factor VIII
175
hemofilie B
ontbreken van factor IX
176
ontwikkeling hemofilie
erfelijke aandoening - milde variant kan laat tot uiting komen of asymptomatisch zijn - ernstige vorm vaak alleen bij mannen - vrouwen zijn wel drager en hebben dan vaak een milde vorm spontstaan ontstaan van de aandoening - 30% van de gevallen
177
milde variant hemofilie
geen spontane bloeding wel langer nabloeden bij menses, wonden of ingrepen
178
diagnose hemofilie
bloedonderzoek eventueel ook genetisch onderzoek
179
behandeling hemofilie
toedienen van ontbrekende stollingsfactoren DDAVP - specifiek voor patienten met milde hemofilie A bij patienten met een milde versie kunnen ook extra stollingsfactoren worden gegeven bij aanleiding (zoals ingreep)
180
DDAVP
kan de productie en afgifte van stollingsfactor VIII tijdelijk verhogen - geschikt voor behandeling mild type hemofilie A
181
ziekte van von willebrand
verstoring van hoeveelheid of werking van de von willebrand factor erfelijke ziekte presentatie vaak op kinderleeftijd
182
von willebrand factor
eiwit dat tijdens stolling als lijm werkt en factor VIII vervoerd. zonder VWF kunnen bloedplaatjes niet aan de vaatwand hechten
183
pathologie bloedingen op basis van vitamine K-deficientie
- inadequate activiteit van vitamine k afhankelijke stollingsfactoren - normaliter activeert vitamine k deze factoren
184
bij welke patientgroep komt vitamine K deficientie vaak voor?
secundair aan een onderliggende darmziekte: coeliakie - vit K kan niet worden opgenomen in de darm secundair bij leveraandoening - levercirrose verbruikt veel vitamine K medicijngebruik: - minder aanmaak vitamine K
185
diagnose vitamine K deficientie
aanvullend onderzoek: hieruit blijkt dat er een verlengde protrombinetijd is bij een normaal trombocytenaantal en een normaal fibrinogeen bij een ernstig vitamine K tekort zal de APTT ook verlengd zijn. bewijzen van diagnose als PT en ATPP enkele uren na vitamine K suppletie normaliseren
186
aplastische anemie def
zeldzame bloedziekte het beenmerg maakt te weinig rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes aan.
187
pathofysiologie aplastische anemie
t-lymfocyten vernietigen lichaamseigen stamcellen uit het beenmerg, waardoor bloedproductie omlaag gaat
188
welke factoren kunnen het ontstaan van aplastische anemie veroorzaken
na een virusbesmetting na chemotherapie
189
behandeling aplastische anemie
allogene stamceltransplantatie EN immunosuppressieve therapie
190
soorten anticoagulantia
vitamine k antagonisten directe orale anticoagulantia (DOACs)
191
indicatie voorschrijven anticoagulantia
risico op beroertes verhoogd risico op stollingen - hartritmestoornis - kleplijden behandeling bij embolie
192
PT en APTT
PT: Route: Extrinsieke en gemeenschappelijke stollingscascades Geteste stollingsfactoren: - II - V - VII - X - fibrinogeen APTT: Route: Intrinsieke en gemeenschappelijke stollingscascades Geteste stollingsfactoren: - XII - XI - IX - VIII - X - V - II - fibrinogeen