Tractus circulatorius Flashcards

1
Q

Soorten ACS

A
  1. instabiele angina pectoris
  2. STEMI
  3. non-STEMI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Oorzaak instabiele AP

A

stenose coronairvat van meer dan 70%

stolselvorming bij scheur atherosclerotische plaque zonder complete occlusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie MI

A

complete occlusie van een coronairvat door een stolsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Complete occlusie van een coronairvat zorgt voor

A

necrose cardiomyocyten in het bijbehorende doorbloedingsgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risocofactoren instabiele AP en acuut MI

A

ouder dan 60
mannelijk
hypertensie
diabetes mellitus
hoog cholesterol
overgewicht
roken
alcoholgebruik
zoutgebruik
weinig bewegen
positieve FA
eerder doorgemaakte HVZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Incidentie MI per jaar

A

6 op de 1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Incidentie AP per jaar

A

5 op de 1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen ACS

A

mid-sternale pijn op de borst in rust (15+ minuten) met uitstraling naar Li onderarm en kaak.
zweten
misselijkheid
braken
bleke/blauwe huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soort pijn bij ACS

A

klemmend, drukkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beleid verdenking acuut MI

A

ECG
biochemische markerbepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke biochemische markers worden er gemeten bij een verdenking op MI

A

troponine-I of troponine-T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wijst er op een instabiele AP in plaats van een acuut MI

A

normaal ECG
normaal troponine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling instabiele AP

A

isosorbidenitraat 5 mg onder de tong

werkt dit na 15 minuten niet, dan huisarts waarschuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op hoeveel afleidingen van de ECG moet er ten minste een ST elevatie te zien zijn om tot de diagnose STEMI te komen

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Behandeling STEMI

A

DIRECT
met PCI vat openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling non-STEMI

A

Tijdlijn hangt af van de GACE-score
Bij voorkeur sowieso binnen 24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Medicamenteuze behandeling (non-)STEMI

A

Antitrombotische medicatie
- heparine
- LMWH
- aspirine
- clopidogrel
Pijnstilling
Zuurstof
Evt nitraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Golden five MI

A

secundaire preventie
- aspirine
- clopidogrel
- statine
- betablokker
- ACE-remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Trias van Virchow

A

Risicofactoren voor het ontwikkelen van een longoedeem.
1. stase bloed
2. verhoogde stollingsneiging
3. beschadiging vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Voorbeelden bloed stase

A

lange vliegreis
immobiliteit na ingreep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voorbeelden verhoogde stollingsneiging

A

veranderde bloedsamenstelling
- maligniteiten
- anticonceptiepil
- stollingsstoornissen
- zwangerschap
- overgewicht
- roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

pO2 en pCO2 in het bloed bij een longembolie

A

Door verminderde perfusie van de alveoli kan het arteriele bloed de longen niet bereiken. Dit zorgt voor een verlaging van pO2 en een verhoogd pCO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Symptomen longembolie

A

kortademigheid bij groot trombus
POB door pleuraprikkeling
- ademhalingsgebonden
hemoptoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een longembolie is altijd symptomatisch

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Lichamelijk onderzoek longembolie

A

tachypneu
tachycardie
verlaagde saturatie
koorts
pleurawrijven bij auscultatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Gouden standaard diagnose longembolie

A

spiraal-CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wells criteria

A

klinische tekenen DVT: +3
alternatieve diagnose is onwaarschijnlijk: +3
hartslag hoger dan 100/min: +1,5
immobilisatie: +1,5
eerder longembolie/DVT: +1,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

YEARS beslisregel

A

Zijn er klinische tekenen van DVT, hemoptoe of is een longembolie de meest waarschijnlijke diagnose?

Maak dan een spiraal CT bij een D-dimeer hoger dan 0,5 mg/L

Zijn deze tekenen er niet? Maak dan pas een spiraal CT bij een D-dimeer hoger dan 1 mg/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Definitie pericarditis

A

ontsteking van het hartzakje, meestal viraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Behandeling longembolie

A

IV trombolytica en LMWH

Op lange termijn worden coumarine derivaten gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Meest voorkomende verwekker pericarditis

A

influenza virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Symptomen pericarditis

A

kortademigheid
POB met uitstraling nek
koorts
enkeloedeem
lage bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Auscultatie pericarditis

A

pericardwrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Echo bij pericarditis

A

vocht in hartzakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Behandeling pericarditis

A

vaak niet nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer wordt POB erger bij pericarditis patienten

A

liggen
diep zuchten
(slikken)
(voorover buigen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Decompensatio cordis definitie

A

Het hart is niet meer in staat om voldoende bloed te pompen: cardiale dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Parameters hartdysfunctie

A

ejectiefractie
diastolische dysfunctie
vullingsdrukken
cardiac output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een belangrijk onderzoek bij het stellen van een diagnose hartfalen

A

echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

primaire hartspierproblemen bij hartfalen

A

MI
cardiomyopathie
myocarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

overbelasting van het hart bij hartfalen

A

drukbelasting
volumebelasting
ritmestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

instroomprobleem hartfalen

A

AV klepstenose
constrictieve pericarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

toxische oorzaken hartfalen

A

alcohol
cocaine
chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

5-jaars overleving hartfalen

A

50-60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

risicofactoren hartfalen

A

VG cardiale problemen

DM
hypertensie
roken
alcoholgebruik
obesitas
hyperlipidemie
COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

symptomen hartfalen

A

vermoeidheid
dyspnoe
orthopneu
verminderde inspanningstolerantie
hartkloppingen
nycturie
(nachtelijk) hoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Lichamelijk onderzoek bij hartfalen

A

tachycardie
crepitaties
oedeem
ascites
verhoogde CVD
hepatojugulaire reflux
derde harttoon
apex verplaatst naar lateraal
hartgeruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Aanvullend onderzoek hartfalen

A

ECG
echo cor
lab
X-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

ECG bij hartfalen

A

over het algemeen afwijkend

Bij een normaal ECG is de kansop hartfalen minder dan 2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat kun je met een ECG bij hartfalen aantonen

A

ritmestoornis
doorgemaakte infarcten
linkerventrikelhypertrofie
geleidingsstoornissen
ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat kun je met een echo cor bij hartfalen beoordelen

A

hartkleppen
hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat kun je met een X-thorax bij hartfalen bepalen

A

vorm hart
aanwezigheid kalk
longvaten
pleuravocht
longinfiltraten

53
Q

CRT (cardiothoraxratio)

A

verhouding tussen de horizontale afmeting van het hart tov de hele thorax

afwijkeld als deze 0,5+ is

54
Q

Lab bij hartfalen

A

Hb
Leuko’s
natrium
kalium
nierfunctie
leverfunctie
glucose
TSH
BNP

55
Q

BNP

A

natriuretische peptiden:
- NT-proBNP

Gemeten bij verdenking hartfalen in pg/mL
<100: zeer onwaarschijnlijk
>400: 95% zekerheid hartfalen

56
Q

NYHA classificatie

A

Aanduiding ernst hartfalen
klasse I: geen beperkingen
klasse II: milde klachten bij normale inspanning
klasse III: klachten bij geringe inspanning
klasse IV: klachten in rust

57
Q

Waar hangt de behandeling van hartfalen vanaf?

A

de NYHA klasse

58
Q

Algemene behandeling hartfalen

A
  • ACE-inhibitors
  • betablokkers
  • diuretica
  • aldosteronantagonisten
  • orale anticoagulantia
    • coumarines
  • statines
  • calciumantagonisten
59
Q

Oorzaken anemie

A

microcytair:
- ijzergebrek

macrocytair:
- B12 deficientie
- foliumzuurdeficientie

60
Q

Symptomen anemie

A

kortademigheid
moeheid
snelle hartslag
gevoel van zwakte

61
Q

Symptomen ernstige anemie

A

duizeligheid
hartkloppingen
bleekheid
oorsuizen

62
Q

Lab anemie

A

Hb
MCV
ferritine
foliumzuur
B12
reticulocyten
LDH

63
Q

Cardiomyopathie def

A

Ziekte van de hartspier waarbij deze structureel en functioneel abnormaal is onder duidelijke onderliggende ziekte.

64
Q

Genetische overdracht cardiomyopathie

A

De meeste cardiomyopathieen zijn monogenetisch met autosomaal dominante overerving.

Per familie kan de pathogene variant verschillen.

Door omgevingsfactoren kan eenzelfde genotype resulteren in verschillende fenotypes

65
Q

Hypertrofische cardiomyopathie def

A

Verdikking van de hartspier (15 mm <)

66
Q

Prevalentie hypertrofische cardiomyopathie

A

1/500

67
Q

Symptomen hypertrofische cardiomyopathie

A

meestal asymptomatisch
dyspnoe d’effort
POB
palpitaties
syncope

belangrijke oorzaak plotse hartdood onder 35 jaar

68
Q

Gedilateerde cardiomyopathie def

A

dilatatie van de hartspier waardoor er vermindering van de systolische LI ventrikel functie

69
Q

Prevalentie gedilateerde cardiomyopathie

A

1/2500
25% heeft genetische oorzaak

70
Q

Symptomen gedilateerde cardiomyopathie

A

vaak asymptomatisch

hartfalen (met uitlokking)
ritmestoorissen
geleidingsstoornissen
plotse hartdoor

71
Q

Aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie def

A

progressieve vervanging van myocardweefsel door vet en fibreus weefsel

72
Q

Symptomen aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie

A

hartritmestoornis
systolisch hartfalen
plotse hartdood

73
Q

Prevalentie aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie

A

1/5000

74
Q

Restrictieve cardiomyopathie def

A

systolische hartfunctie normaal met verstoorde ventrikelfunctie

75
Q

Primaire oorzaak restrictieve cardiomyopathie

A

endomyocardiale fibrose

76
Q

Secundaire oorzaak restrictieve cardiomyopathie

A

hypertrofie
infiltratie myocard
- amyloid
- ijzer
- glycogeen

77
Q

Prognose restrictieve cardiomyopathie

A

slecht

78
Q

Non-compactie cardiomyopathie

A

Aangeboren afwijking bij zowel volwassenen als kinderen

Hartspierweefsel is verdikt en heeft diepe groeven

79
Q

Symptomen non-compactie cardiomyopathie

A

hartfalen
ritmestoornissen
systemische embolieen
plotse hartdood

80
Q

Diagnose non-compactie cardiomyopathie

A

echo
ECG
FA
DNA=onderzoek

81
Q

Familiaire hypercholesterolemie def

A

Mutatie in de LDL receptoren waardoor het serum-LDL heel hoog is (onbehandeld hoger dan 5 mmol/L)

82
Q

Symptomen familiaire hypercholesterolemie

A

peesxanthomen
arcus lipoides
verhoogde kans atherosclerose
verhoogde kans hart- en vaatziekten
-> plotse hartdood

83
Q

Genetische overdracht familiaire hypercholesterolemie

A

autosomaal dominant

kan worden opgespoord met DNA-analyse

84
Q

Behandeling familiaire hypercholesterolemie

A

cholesterolsyntheseremmer

behandeling risicofactoren hart en vaatziekten:
- roken
- hypertensie

85
Q

Algemene klachten ritmestoornissen

A

duizeligheid
flauwvallen
hartkloppingen

86
Q

Diagnostiek hartritmestoornissen

A

DNA onderzoek
ECG
Holteronderzoek
inspanningstest
provocatietest bij Brugada

87
Q

Erfelijke hartritmestoornissen

A

Lang QT syndroom
Brugada syndroom

88
Q

Behandeling hartritmestoornissen

A

ICD bij klachten of zichtbare ECG afwijkingen
vermijden medicatie met effect op hartritme

89
Q

Oorzaken aortadissectie

A

hypertensie
atherosclerose
connective tissue disorders

90
Q

Symptomen aortadissectie

A

ernstige, acute pijn in borst of rug
- uitstraling naar schouders, nek, armen of buik
kortademigheid
zweten
flauwvallen
beroerteverschijnselen

91
Q

Behandeling aortadissectie

A

bloeddruk verlagen
endovasculaire reparatie (TEVAR)
open chirurgie
regelmatig controle via beeldvorming

92
Q

acute intermitterende porfyrie

A

erfelijke, zeldzame stofwisselingsziekte.

93
Q

Uitlokkende factoren acute intermitterende porfyrie

A

alcohol
lichamelijke inspanning
medicatie die CYP 450 verhoogt
vasten

94
Q

Meest voorkomende oorzaak van chronische diarree met bloedbijmenging

A

inflammatoire darmziekten

95
Q

inflammatoire darmziekten

A

IBD:
- colitis ulcerosa
m. crohn

96
Q

Bij welke leeftijd komen divertikels van de darm het vaakst voor

A

voor het 4e levensjaar
na het 65e levensjaar

97
Q

Incidentie IBD

A

0,3/1000 per jaar
vrouwen 1,5x vaker

98
Q

oorzaak IBD

A

waarschijnlijk multifactorieel:
- genetica
- omgeving
- leefstijl (roken, voeding, NSAIDs)

99
Q

Typerende klachten IBD

A

rectaal slijm en bloedverlies

bloedverlies komt minder vaak voor bij crohn

100
Q

Aspecifieke klachten bij IBD

A

buikpijn
verminderde eetlust
obstipatie
loze aandrang
misselijkheid
braken
gewichtsverlies
anemie
vermoeidheid
algemene malaise
koorts

101
Q

Extra-intestinale manifestaties (EIM) bij IBD

A

artritis
huidaandoeningen
- erythema nodosum
oogontsteking
- uveitis
- conjunctivitis

102
Q

welke patientengroep met IBD heeft meer last van EIM

A

vrouwen

103
Q

Diagnostiek IBD

A

geen gouden standaard

daarom:
- anamnese
- LO
- rectaal toucher (peri-anale fistels)
- bloed/marker onderzoek
- anemie
- leukocytose
- BSE/CRP
- feces
- calprotextine
- colonoscopie

104
Q

wanneer wordt calprotectine fecaal uitgescheden

A

bij actieve inflammatie

105
Q

wanneer wordt het fecaal calprotectine gebruikt

A

voor het maken van onderscheid tussen IBD en IBS (ook wel prikkelbare darmsyndroom)

106
Q

Prevalentie IBD

A

piekleeftijden:
12-25
55-65

107
Q

Macroscopische kenmerken M. crohn

A

skip lesions van transmurale inflammatie
- granulomen
- diepe ulceraties

108
Q

Welke darmdelen zijn het vaakst aangedaan bij m crohn

A

distale ileum en/of proximale colon

109
Q

in welke darmdelen kan m crohn actief zijn

A

het complete verteringsstelsel: van mond, tot kont

110
Q

welk deel van het verteringsstelsel is vaak gespaard bij m crohn

A

rectum

111
Q

Specifieke klinische kenmerken m. crohn

A

fibrotische stricturen
peri-anale fisteling
vitamine malabsorptie
recidief na chirurgie

112
Q

Uitlokkende factoren m. crohn

A

fysieke/emotionele stress
specifiek voedsel
NSAID gebruik
roken

113
Q

Macroscopische kenmerken colitis ulcerosa

A

diffuse, (sub)mucosale inflammatie met oppervlakkige ulceraties

begint ALTIJD in het rectum

114
Q

welk darmdeel is altijd aangedaan bij colitis ulcerosa

A

rectum

dit heet proctitis

115
Q

Verloop inflammatie bij colitis ulcerosa

A
  1. proctitis (rectum)
  2. proctosigmoiditis (rectum en sigmoid)
  3. linkszijdige colitis
  4. extensieve colitis (tot en met colon transversum)
  5. pancolitis (gehele colon)
116
Q

Specifieke klinische kenmerken colitis ulcerosa

A

betrokkenheid rectum
loze aandrang (tenesmus)
onderbuikpijn
krampen die even verminderen na defecatie

117
Q

Behandelvolgorde IBD

A

step-up approach
top-down approach

118
Q

Chirurgische behandeling m. crohn

A

palliatief
- risico op recidief

(ileo)colische segmentale resectie

119
Q

Chirurgische behandeling colitis ulcerosa

A

curatief
(sub)totale colectomie

120
Q

immuunmodulators bij IBD

A

inwerktijd van 3 maanden, geen acute behandeling
gebruikt als onderhoudstherapie
- mercatopurine
- azathiopurine
- methotrexaat

121
Q

TNF-alfa blokkers bij IBD

A

infliximab
adalumimab

werken goed bij alle patienten
verhoogd risico op infectie door immunosuppressieve werking

122
Q

hoe wordt infliximab gegeven

A

intraveneus

123
Q

hoe wordt adalumimab gegeven

A

subcutaan

124
Q

corticosteroiden bij IBD

A

inductiemiddel
- prednison
- budesonide

125
Q

Werking budesonide

A

werkt vooral bij ileocaecale inflammaties
werkt niet systemisch -> minder toxisch

126
Q

bijwerkingen corticosteroiden

A

hypertensie
acne
diabetes
osteoporose
gewichtstoename

127
Q

mesalazine/5-ASA bij IBD

A
  • alleen bij colitis ulcerosa
  • zowel inductie als onderhoud
  • kan oraal en lokaal worden toegedient
128
Q

bijwerkingen mesalazine/5-ASA

A

pancreatitis
opvlamming van ziektebeeld
nefritis