Thema 8 Flashcards

1
Q

mond-tot-mondreclame

A

het aanprijzen van iets door er enthousiast over te vertellen

De jongen vertelde enthousiast over zijn nieuwe schoenen en prees zou zijn schoenen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sluikreclame

A

het aanprijzen van producten op diensten, terwijl de ander niet weet dat het om reclame gaat.

Veel bekende youtubers prijzen producten aan terwijl hun publiek niet weet dat het om reclame gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

weerbaar

A

Je kunt je verdedigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

weerloos

A

je kunt je niet verdedigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

resoluut

A

Vastbesloten, beslist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inspelen op

A

Actief reageren op iets.

De winkel reageerde actief op de enorme vraag naar Engelse drop en had een flinke voorraad ingeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zwichten voor

A

Aan de verleiding toegeven.

Kayleigh gaf aan de verleiding toe door een koekje van de schaal te pakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zowaar

A

Toch nog, terwijl je het niet verwacht had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zijn gezicht staat op onweer

A

Hij kijkt boos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

impulsief

A

Meteen, zonder eerst na te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

er de brui aan geven

A

Het opgeven, ermee ophouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

goed in de markt liggen

A

veelgevraagd, erg gewild

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

amusant

A

Grappig, om te lachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verleidelijk

A

zo aantrekkelijk dat je wordt overgehaald om iets te doen wat je eigenlijk niet wilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

informatief

A

Gegevens waardoor je meer te weten komt over iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de consument

A

Degene die iets koopt om het zelf te gebruiken.

17
Q

de producent

A

Degene die iets (een product) maakt om het te verkopen.

18
Q

de primeur

A

Een bericht dat voor de eerste keer iets bekendmaakt wat nog niemand weet.

19
Q

de rage

A

Wat op een bepaald moment heel erg in de mode is.

20
Q

het kenmerk

A

Dat waaraan je iets of iemand kan herkennen.

21
Q

er als de kippen bij zijn

A

Ergens snel bij zijn als er iets te halen valt.

22
Q

je beste beentje voorzetten

A

Heel erg je best doen.

23
Q

de aankoop

A

Dat wat je koopt.

24
Q

de miskoop

A

een mislukte aankoop

25
Q

de voorverkoop

A

de periode dat je spullen al kunt kopen, voordat ze voor iedereen te koop zijn.

26
Q

het pluspunt

A

Het voordeel.

27
Q

het minpunt

A

Het nadeel.

28
Q

puntsgewijs

A

Stap voor stap.

29
Q

Voornamelijk

A

Vooral.

30
Q

Verzekeren

A

Zeggen of ervoor zorgen dat het zeker is.

31
Q

de overweging

A

De plus- en minpunten op een rij zetten, voordat je beslist over iets.

32
Q

er geen woorden aan vuil maken

A

Ergens niet meer over praten.

33
Q

binnen de kortste keren

A

Zo gauw mogelijk.

34
Q

door de zure appel heen bijten

A

Aan een vervelend karwei beginnen.