Groep 8 - Thema 2 Flashcards

1
Q

opknappen

A

Iets herstellen, het weer in orde maken.

We zijn de hele vakantie bezig geweest met het opknappen van ons huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

slopen

A

Een gebouw afbreken.

Het leegstaande kantoorgebouw werd gesloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verenigen

A

bij elkaar brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

scheiden

A

uit elkaar halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

met andere woorden

A

Dit gebruik je als je iets nog een keer zegt of schrijft, maar op een andere manier.

We zijn op school, met andere woorden, we zitten in de klas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

overplaatsen

A

Iets of iemand naar een andere plek overbrengen.

De orka werd overgeplaatst naar een andere dierentuin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het onderkomen

A

Een plek om te wonen, onderdak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verdoven

A

een mens of dier gevoelloos maken voor pijn of een deel van het lichaam gevoelloos maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hartverscheurend

A

Zo erg of droevig dat je er ontzettend verdrietig van wordt.

De peuter was zijn mama kwijt en huilde hartverscheurend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wijken

A

Uit de weg gaan, aan de kant gaan.

De mensen in de menigte wijken voor de politie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

toestromen

A

Als er ergens veel mensen op afkomen.

Toen de zangeres handtekeningen ging uitdelen, stroomde het publiek toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geen poot meer verzetten

A

Op dezelfde plek blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zich verzetten tegen

A

Proberen iets tegen te houden of niet door te laten gaan.

Hij verzette zich tegen de politie toen die hem wilde aanhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

berusten in

A

Accepteren dat iets niet veranderd kan worden, je niet verzetten.

Hij berustte in zijn aanhouding en ging rustig mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aanvankelijk

A

In het begin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gaandeweg

A

langzamerhand, allengs

17
Q

iemand opbeuren

A

Iemand minder verdrietig maken, iemand opvrolijken.

18
Q

de zienswijze

A

De manier waarop je over iets denkt.

In de zienswijze van de juf is huiswerk heel belangrijk.

19
Q

de list

A

Een slim plan om je doel te bereiken.

Hugo de Groot verstopte zich in een boekenkist en wist dankzij deze list te ontsnappen.

20
Q

bemoeilijken

A

moeilijker maken.

21
Q

paniek zaaien

A

Veel mensen bang maken, zorgen voor paniek.

De ontsnapte gorilla zaaide paniek in de dierentuin.

22
Q

iemand voor vol aanzien

A

Iemand serieus nemen, luisteren naar wat hij of zij te zeggen heeft.

Kinderen worden vaak niet voor vol aangezien.

23
Q

er een potje van maken

A

Iets helemaal verknoeien.

24
Q

door schade en schande wijs worden

A

Leren van je fouten en mislukkingen.

25
Q

koesteren

A

liefhebben

Ik koester mijn schelpenverzameling.

26
Q

verafschuwen

A

Een erge hekel hebben aan.

Ik verafschuw mensen die liegen.

27
Q

intuïtief

A

Op gevoel.

Hij koos intuïtief voor de blauwe trui.

28
Q

rationeel

A

Met verstand.

Hij liet zich niet overhalen, maar nam een rationele beslissing.

29
Q

uiteraard

A

Natuurlijk, wat iedereen zo begrijpt.

Als je iets steelt, krijg je uiteraard straf.

30
Q

barstensvol

A

Overvol

De pot zit barstensvol snoepjes.

31
Q

ideaal

A

Zo goed als je maar kunt wensen.

Dit is een ideaal huis voor een gezin met twee kinderen.

32
Q

dierbaar

A

Iets of iemand waar je veel van houdt.

Mijn kleine zusje is me erg dierbaar.

33
Q

fijnzinnig

A

Met veel gevoel.

34
Q

de woordspeling

A

Een grapje met woorden.

35
Q

sympathiek

A

Heel aardig.

36
Q

een hart van goud hebben

A

Als iemand heel vriendelijk en behulpzaam is.

37
Q

nuttig

A

Waar je iets aan hebt, je kunt het goed gebruiken.

38
Q

per direct

A

Onmiddellijk, heel snel, nu meteen

39
Q

de illusie

A

een mooi idee dat niet blijkt te kloppen.