Groep 8 - Thema 2 Flashcards
opknappen
Iets herstellen, het weer in orde maken.
We zijn de hele vakantie bezig geweest met het opknappen van ons huis.
slopen
Een gebouw afbreken.
Het leegstaande kantoorgebouw werd gesloopt.
verenigen
bij elkaar brengen.
scheiden
uit elkaar halen.
met andere woorden
Dit gebruik je als je iets nog een keer zegt of schrijft, maar op een andere manier.
We zijn op school, met andere woorden, we zitten in de klas.
overplaatsen
Iets of iemand naar een andere plek overbrengen.
De orka werd overgeplaatst naar een andere dierentuin.
het onderkomen
Een plek om te wonen, onderdak.
verdoven
een mens of dier gevoelloos maken voor pijn of een deel van het lichaam gevoelloos maken.
hartverscheurend
Zo erg of droevig dat je er ontzettend verdrietig van wordt.
De peuter was zijn mama kwijt en huilde hartverscheurend.
wijken
Uit de weg gaan, aan de kant gaan.
De mensen in de menigte wijken voor de politie.
toestromen
Als er ergens veel mensen op afkomen.
Toen de zangeres handtekeningen ging uitdelen, stroomde het publiek toe.
geen poot meer verzetten
Op dezelfde plek blijven.
zich verzetten tegen
Proberen iets tegen te houden of niet door te laten gaan.
Hij verzette zich tegen de politie toen die hem wilde aanhouden.
berusten in
Accepteren dat iets niet veranderd kan worden, je niet verzetten.
Hij berustte in zijn aanhouding en ging rustig mee.
aanvankelijk
In het begin.
gaandeweg
langzamerhand, allengs
iemand opbeuren
Iemand minder verdrietig maken, iemand opvrolijken.
de zienswijze
De manier waarop je over iets denkt.
In de zienswijze van de juf is huiswerk heel belangrijk.
de list
Een slim plan om je doel te bereiken.
Hugo de Groot verstopte zich in een boekenkist en wist dankzij deze list te ontsnappen.
bemoeilijken
moeilijker maken.
paniek zaaien
Veel mensen bang maken, zorgen voor paniek.
De ontsnapte gorilla zaaide paniek in de dierentuin.
iemand voor vol aanzien
Iemand serieus nemen, luisteren naar wat hij of zij te zeggen heeft.
Kinderen worden vaak niet voor vol aangezien.
er een potje van maken
Iets helemaal verknoeien.
door schade en schande wijs worden
Leren van je fouten en mislukkingen.
koesteren
liefhebben
Ik koester mijn schelpenverzameling.
verafschuwen
Een erge hekel hebben aan.
Ik verafschuw mensen die liegen.
intuïtief
Op gevoel.
Hij koos intuïtief voor de blauwe trui.
rationeel
Met verstand.
Hij liet zich niet overhalen, maar nam een rationele beslissing.
uiteraard
Natuurlijk, wat iedereen zo begrijpt.
Als je iets steelt, krijg je uiteraard straf.
barstensvol
Overvol
De pot zit barstensvol snoepjes.
ideaal
Zo goed als je maar kunt wensen.
Dit is een ideaal huis voor een gezin met twee kinderen.
dierbaar
Iets of iemand waar je veel van houdt.
Mijn kleine zusje is me erg dierbaar.
fijnzinnig
Met veel gevoel.
de woordspeling
Een grapje met woorden.
sympathiek
Heel aardig.
een hart van goud hebben
Als iemand heel vriendelijk en behulpzaam is.
nuttig
Waar je iets aan hebt, je kunt het goed gebruiken.
per direct
Onmiddellijk, heel snel, nu meteen
de illusie
een mooi idee dat niet blijkt te kloppen.