Thema 5 Uitlopers Flashcards
Cultuur
Vanuit evolutionair perspectief is het moeilijk om te spreken over eigenschappen die uniek menselijk zijn, want voor elke eigenschap die daarvoor in aanmerking komt, worden vroeg of laat voorboden of analogieën gevonden in het dierenrijk, zeker onder primaten. Van eigenschappen waarvan we lang dachten dat ze uniek menselijk waren, zoals symbolische communicatie en culturele overdracht, is allang aangetoond dat zij op zijn minst in rudimentaire vorm ook bij primaten aanwezig zijn.
De mate waarin juist deze eigenschappen bij de mens zijn ontwikkeld, is wél uitermate bijzonder te noemen. Overigens past hier enige bescheidenheid, want die eigenschappen lijken deels ook zo bijzonder omdat het ónze eigenschappen zijn. Een pauw bijvoorbeeld vindt al ons gebabbel en gesjouw met technologie ongetwijfeld helemaal niet zo indrukwekkend, als hij er al iets van zou begrijpen. Zijn staart echter vindt hij waarschijnlijk wel fantastisch in al die subtiele nuances die wij niet eens kunnen bevatten.
Dit thema gaat over een menselijke eigenschap die op zijn minst door de veelvormigheid van zijn verschijningsvormen uniek genoemd kan worden: cultuur.
Taal maakt het mogelijk om informatie efficiënt over te dragen. Waar andere diersoorten vaak zaken van elkaar leren door imitatie, kunnen mensen ze ook uitleggen in woorden. Dit maakt het mogelijk om niet alleen handelingen, maar ook ideeën uit te wisselen. Dat vermogen om handelingen en ideeën uit te wisselen heeft ons gebracht tot een manier van aanpassen die vele malen sneller en flexibeler is dan evolutie: culturele ontwikkeling. Naar dat proces kijken we in deze studietaak.
ultuur wordt vaak gezien als de tegenpool van natuur. Is een behandeling van cultuur vanuit evolutionair perspectief dan wel mogelijk? Deze studietaak doet daartoe een poging. Er wordt niet alleen gekeken naar de relatie tussen cultuur en biologische evolutie, maar ook naar de manier waarop cultuur zelf evolueert.
Het begrip ‘cultuur’ is complex. Het is een bonte verzameling van normen en gebruiken, folklore, technologische artefacten, kunstzinnige uitingen, enzovoort. Wanneer we kijken naar de huidige wereld van computer- en ruimtevaarttechnologie, van wolkenkrabbers, popconcerten, modeverschijnselen, internationale samenwerking en handel, is het bijna onvoorstelbaar dat onze voorouders tienduizend jaar geleden gewoon nog eenvoudige jagers-verzamelaars waren die hooguit beschikten over wat primitief gereedschap en nog niet eens aan landbouw begonnen waren.
Het lijkt haast onbegrijpelijk hoe we in krap tienduizend jaar die sprong hebben kunnen maken van een primitieve natuurtoestand naar onze huidige door geld en technologie voortgedreven samenleving. Eén ding staat in elk geval vast: die periode van tienduizend jaar is veel te kort om langs evolutionaire weg een neurologisch of psychologisch verschil te laten ontstaan dat verantwoordelijk is voor deze overweldigende variëteit van cultuurverschijnselen. We kunnen wel proberen de voorwaarden en condities te begrijpen waaronder ons vermogen is ontstaan om deze cultuur te creëren. Dat onderzoeken we in deze studietaak.
Een slepend debat
Cultuur is niet zomaar een toevallig samenraapsel van gebruiken en uitingsvormen, maar heeft een duidelijke relatie met de menselijke natuur. Zowel in vorm, als in de manier waarop ze van mens tot mens wordt overgedragen. Over die relatie is in de loop van de geschiedenis verschillend gedacht.
Victoriaanse antropologen
In het victoriaanse tijdperk werd heel anders gedacht over cultuur en cultuurverschillen.
Leg kort uit hoe de gangbare gedachte was over cultuur in het victoriaanse tijdperk.
In het victoriaanse tijdperk (1837-1901) beschouwde men verschillen tussen culturen – zoals de verschillen tussen primitieve jager-verzamelaar volkeren en de westerse beschaving – als een uiting van aangeboren verschillen. Victorianen, met name die uit Groot-Brittannië, beschouwden hun eigen cultuur vaak als superieur. Dit Eurocentrische perspectief werd geïnformeerd door de politieke en economische dominantie van de Europese rijken, vooral het Britse rijk, dat een groot deel van de wereld besloeg.
Beïnvloed door de evolutietheorie van Darwin, geloofden veel Victoriaanse denkers in een hiërarchische progressie van culturen, van “wild” naar “beschaafd”. Ze plaatsten de Europese cultuur bovenaan en andere culturen, vooral die uit Afrika, Azië en Amerika, werden gezien als minder geëvolueerd of primitief. Sommigen gingen daarin zelfs zover dat zij, op basis van culturele verschillen tussen westerlingen en primitieve volkeren, dachten te maken te hebben met verschillende mensen soorten.
Leg vervolgens kort uit welke opvattingen antropologen als Boas, Kroeber en Mead op dit punt hadden.
Antropologen als Boas en diens leerlingen draaiden deze redenering in de vroeg 20e eeuw om. Het waren volgens hen niet de aangeboren vermogens die cultuur veroorzaakten. Het was juist de cultuur die individuele verschillen creëerde. Cultuur werd daarmee een soort superorganisme dat als autonome kracht het menselijke leven bestuurde. (Dit maakt deeel uit van de SSSM (standard social sciences Model) , ook wel cultureel relativisme.
Consequentie van deze opvatting was bovendien ook dat menselijk gedrag eindeloos variabel zou moeten zijn. Bedenk dat je als evolutionair-psycholoog juist op zoek bent naar universele verschijnselen omdat dat een aanwijzing is voor een aangeboren eigenschap van de soort. Aantonen dat menselijk gedrag oneindig variabel is, zou dus een weerlegging betekenen van de opvatting dat menselijke gedrag aangeboren is. Ogenschijnlijk leek dat ook het geval te zijn. Onderzoek van antropologen als Mead toonde aan dat culturele variatie enorm is.
Aan welke discussie, het natuur cultuur debat, doet dit verschil van mening je denken?
Deze discussie vertoont veel overeenkomsten met de discussie die in dezelfde tijd heerste tussen nativisten en behavioristen. Ook behavioristen beargumenteerden dat menselijk gedrag eindeloos variabel was, dat de mens een onbeschreven blad was en dat gedrag door leren tot stand kwam. Deze algemene empiristische opvatting die ten grondslag ligt aan zowel het behavioristisch als het antropologisch argument tegen nativistische opvattingen, is wat in de jaren negentig door Tooby en Cosmides werd aangeduid als het Standard Social Science Model dat niet strookte met de evolutietheorie.
Een dubbele erfenis
Als alternatief voor deze slepende discussie opperden Boyd en Richerson hun zogeheten dual inheritance-model. Wat bedoelen zij hiermee?
Beschrijf beknopt hun model en leg daarbij uit hoe dit een oplossing poogt te bieden voor het natuur-cultuurdebat.
Het dual inheritance-model van Boyd en Richerson beschrijft de ontwikkeling van de mens als een combinatie van twee processen. Het eerste proces is de biologische evolutie, het proces waarlangs ons lichaam is gevormd, en alle neigingen, voorkeuren en vaardigheden die we uit de evolutie hebben meegekregen. Deze eigenschappen worden langs genetische weg doorgegeven. Het tweede proces is de culturele evolutie. Hier gaat het dus niet om ontwikkeling langs biologische weg, maar langs culturele weg. Je zou kunnen spreken van ‘transmitted culture’, zoals Tooby en Cosmides dat noemen: het gaat om eigenschappen die worden doorgegeven door middel van imitatie en overdracht van ideeën. Met dit model onderscheiden Boyd en Richerson zich vooral omdat zij ruimte maken voor beide processen. Bovendien interacteren deze twee processen volgens Boyd en Richerson: wat op het ene niveau gebeurt, heeft invloed op het andere niveau en vice versa. Er is effect van genen op cultuur (reductionisme), maar ook invloed van cultuur op genen. Er is dus niet alleen ruimte voor zowel genen als cultuur – zij beïnvloeden beide ons gedrag – maar deze twee factoren beïnvloeden via ons gedrag ook nog eens elkaar.
Biologische evolutie bij mensen is traag, 6-8 genraties in 100 jaar. Door de seksuele voortplanting en de variatie in nakomelingen gaat evolutie evenwel iets sneller. Onze lichamen zijn vrijwel nog gelijk aan onze voorouders uit het Pleistoceen.
Cultuur is een voordeel want het geeft ons de mogelijkheid om ons gedrag heel snel aan te passen aan de omgeving. Daarom heeft ons brein een mogelijkheid ontwikkeld om cultiir te maken en te onderhouden, bvb technologie overdragen aan nakomelingen. Door cultuur kunnen we dus sneller evolueren dan wanneer afhankelijk van biologische evolutie.
Andere dieren zullen eerdr aanpassen door trial en error en hebben minder mogelijkheden om het gedrag aan volgende generaties over te dragen.
Voor culturele transmissie is het nodig dat de omgeving op een bepaald tempo verandert: niet te snel en niet te langzaam: de kennis van ouderen moet nog nuttig zijn voor de jongeren, maar het moet ook niet zo langzaam gaan als de biologische evolutie.
Richard en Boyd denken dat culturele gebruiken kunnen ontstaan in een proces dat lijkt op groepsselectie. Verschillende culturen zijn in competitie en de beste wint: de andere stam wordt uitgeroeid of neemt gebruiken over. Evolutionaire processen kunnen dus ook verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van ‘learned culture’ via een proces van groepsselectie.
Memen
Van theorieën zoals die van Boyd en Richerson zijn er vele geopperd. Enkele daarvan worden in het boek besproken, bijvoorbeeld de gene-culture-co-evolution-theorie van Lumsden en Wilson, en de meme theory van Dawkins. Die laatste zullen we in deze opdracht nader bekijken.
Variatie en selectie
De meme-theorie van Dawkins probeert in wezen te beschrijven hoe het ontwikkelingsproces verloopt op het tweede, culturele niveau in het model van Boyd en Richerson.
Wanneer je de opvattingen van Dawkins bekijkt, waarin zijn deze dan gelijk en waarin zijn deze verschillend van het dual inheritance model van Boyd en Richerson? Probeer in jouw antwoord algemeen te blijven. Ga dus niet te veel in op details uit een van beide theorieën, maar leg in grote lijnen uit waar overeenkomsten en verschillen zitten.
In beide theorieën is sprake van twee interacterende ontwikkelingsprocessen: enerzijds de biologische evolutie volgens de principes van erfelijke variatie in genen en natuurlijke en seksuele selectie. Anderzijds is er het proces van culturele ontwikkeling. Elk van beide processen kent zijn eigen dynamiek en ontwikkelingstempo, maar ze zijn niet onafhankelijk van elkaar. In beide modellen lopen deze twee processen parallel, waarbij de ontwikkelingen op het ene niveau begrensd en gestuurd worden door ontwikkelingen op het andere niveau.
Het grootste verschil is dat in de theorie van Dawkins het proces van culturele evolutie heel expliciet wordt gemodelleerd volgens een ontwikkelingsprincipe dat vergelijkbaar is met genetische evolutie. Er zijn culturele eenheden – Wilson noemde ze ‘culturegens’, Dawkins noemt ze ‘memes’ – die overdraagbaar zijn door middel van imitatie, communicatie, of onderwijs. Een ‘meme’ kan een bepaald idee, gedrag, stijl of bezigheid zijn die zich binnen een cultuur verspreidt. Voorbeelden zijn melodieën, catchphrases, mode, maar ook bijvoorbeeld jachtstrategieën of praktische kennis over hoe je bepaalde gewassen moet verbouwen.
In die culturele eenheden kunnen, net als bij genen, veranderingen optreden waardoor er culturele variatie ontstaat. In die variatie wordt vervolgens geselecteerd door een principe dat vergelijkbaar is met natuurlijke selectie. Memes worden onderworpen aan een vorm van selectie op basis van hun aantrekkingskracht, bruikbaarheid of succes in het worden verspreid binnen de cultuur. Wanneer een meme dus nuttig of bruikbaar is, raakt hij verspreid, wanneer hij dat niet is, verdwijnt hij.
Volgens Dawkins is culturele ontwikkeling dus grotendeels vergelijkbaar met evolutie, er is variatie van overdraagbare eenheden en selectie op basis van het nut van die eenheden. Het enige dat verschilt is de informatiedrager en het kopieermechanisme. Bij biologische evolutie is het gen de informatiedrager die gekopieerd wordt tijdens de voortplanting. Bij culturele evolutie is dat het culturegen of de meme, die gekopieerd wordt door imitatie of overdracht.
m-cultuur:bestaat in de echte wereld
i-cultuur bestaat in de geest van mensen
Dawkins’ stokpaardje
Bedenk dat we eerder in de cursus ook al een theorie van Dawkins zijn tegengekomen. De meme-theorie van Dawkins draagt ontegenzeggelijk hetzelfde stempel als die andere theorie.
Welk punt zou dit zijn, dat zeer kenmerkend is voor het gedachtegoed van Dawkins? Welk gevaar ligt er op de loer als je redeneert zoals Dawkins doet?
De meeste theorieën over de culturele evolutie gaan ervan uit dat cultuureenheden geselecteerd raken omdat zij de ‘fitness’ verhogen van het individu dat de meme hanteert: wanneer een idee of stuk gereedschap of een sociale norm ons helpt beter te overleven en voort te planten, dan raakt deze geselecteerd. Dawkins stelt echter dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Memes hoeven niet alleen gespaard te blijven omdat zij onze fitness verhogen, maar ook omdat zij in staat zijn hun eigen fitness te verhogen. Herinner je je dat Dawkins iets vergelijkbaars beweerde over genen? Hij had het over ‘selfish genes’: bij evolutie draait het niet om voortplanting van het individu, maar om voortplanting van de genen, daarbij is het individu alleen maar een toevallige drager, een tijdelijk vehikel van die genen. Datzelfde is volgens Dawkins ook aan de hand met culturele ontwikkeling. Memes ontstaan als variatie op bestaande memes. Of zij vervolgens ook geselecteerd raken, hoeft helemaal niet van voortplantings- of overlevingsvoordelen voor het individu af te hangen. Het gaat er gewoon om dat zo’n meme het voor elkaar krijgt om zich te verspreiden. Dawkins heeft het dan ook over ‘selfish memes’. Het probleem met zo’n opvatting is dat je snel geneigd bent om memen of genen te antropomorfiseren (te vermenselijken). Je schrijft ze als het ware een actieve geest toe door te stellen dat zij ‘zelfzuchtig’ zijn en vooral gericht zijn op hun eigen verspreiding. Natuurlijk doet zo’n meme helemaal niets, net zomin als een gen. Het is gewoon een culturele eenheid zoals een stuk gereedschap, een goed idee, een pakkend melodietje dat toevallig verspreid raakt omdat mensen het gaan gebruiken. Een dergelijke meme kan bijvoorbeeld ook een sociale norm inhouden die, weliswaar beperkend is voor het individu, maar een sterke groepscohesie teweegbrengt. Door die cohesie verspreidt de meme zich gemakkelijker over de groep. In zo’n geval is de meme niet goed voor de fitness van het individu, maar wel voor zijn eigen verspreiding.
culturele transmissie (het imiteren van anderen)
Stimulus enhancement: de neiging van een dier om aandacht te geven aan een object of regio als antwoord op het aanschouen van een ander dier dat succes boekte met dat object of in die regio.
10.00 jaar is een relatief korte periode voor onze hersenen om significant veranderd te zijn, dus de verschillen met onze grootouders zijn wellicht geen aanpassingen aan ‘hardware’ (het brein). Het is dus de software die zich heeft aangepast. Die kennis wordt overgedragen via culturele transmissie.
Culturele gebruiken zijn niet geheel arbritair, ze zijn beïnvloed door de menselijke natuur en gevormd door natuurlijke selectie. De culturele transmissie (het imiteren van anderen) wordt ondersteund door neurale mechanismen die door evolutie zijn ontstaan.
Mensen zijn hier veel beter in dan apen.
Tomaseelo stelt dat mensen een complexere cultuur hebben dan dieren doordat ze zich kunnen identificeren met soortgenoten. Mensen hebben een betere theory of mind. Men moet de intentie achter de handelking van de ander kunnen zien, om zelf te kunnen beslissen of het handig is om te imiteren.
Hebben dieren cultuur?
Dieren gebruiken eerder emulatie dan imitatie, Imitatie vereist een mentale representatie van de intentie van de uitvoerder van het edrag en het zien van een methode als een manier om een doel te bereiken. Bij emulatie is de intentie niet duidelijk en zal de uitvoering onzorgvuldig zijn.
Het idee van cultural universals van Brown
Brown beschrijft een aantal culturele normen en gebruiken die in alle culturen voorkomen. Er zijn ongeveer 200 universele karakteristieken bvb begrafenisrituelen, incest taboes, dans, gereedschap maken, …Op een abstract niveau zijn mensen dus opvallend gelijk. Dat is geen bewijs voor erfelijkheid: goede ideeën verspreiden zich snel van cultuur naar cultuur: idea diffusion.
Echter universalia kunnen wel het startpunt zijn voor een onderzoek van aangeboren aspecten van cultiuur, zeker wanneer ze niet door idea diffusion zijn ontstaan.
evolutietheorieën van cultuur
volgens Toby en Cosmides betekent het feit dat er verschillen zijn in cultuur niet dat menselijke natuur geen rol speelt.
- evoked culture: culturele gebruiken als resultaat van mentale modules die afhankelijk zijn van de eigenschappen van de omgeving.
- transmitted culture: gevolg van imitatie, modelling en idea diffusion
Voorbeeld life history theory of attachement: in een risicovolle omgeving zal men de huidige productieve winst proberen te verhogen, in een laag-risico omgeving de toekomstige reproductie. De variabiliteit kan gezien worden als het resultaat van parameters in een geëvolueerde module die gevoelig is aan specifieke omgevingscues, bvb ouderlijke investering.
*contingent universal: bestaat enkel als een andere conditie (of condities) aanwezig is in de omgeving en aanleiding geeft tot een verhoging van variabiliteit
Gene-culture co-evolution van Lumsden en Wilson
Lumsden en Wilson zien cultuur en genen als verweven en van elkaar afhankelijk. Mensen hebben aangeboren leercapaciteiten om sommige cultuuraspecten gemakkelijker te leren te maken dan anderen.
Ze focussen op het proces van epigenese: de interactie tussen genen en omgeving die plaatsvindt tijden ontwikkeling.
Epigenetic rules omvatten bepaalde biologische imperatieven (gedragingen of disposities die de overleving bevorderen) en deze regels beïnvloeden de set van culturele entiteiten die wellicht bestaan.
Ook introduceerden ze het concept van cultuuregens: de patronen van cultuur die worden doorgegeven tussen individuen en de iclusive fitness verhogen van zij die zich bepaalde aspecten van een cultuur eigen maken.
Cultuur egens bvb incest-taboe, kunnen dus bijdragen aan de gentische fitness door mensen ervan te weerhouydn te paren met verwanten, hierdoor verlagen de fitness-reducerende consequenties van inteelt.
Cultuur hheft ook invloed op genetische evolutie, bvb melk is bedoeld voor baby’s en de meeste zoogdieren verliezen de mogelijkheid het te verteren met volwassenheid doordat het lactase producerende gen wordt uitgeschakeld. Het is dus niet intolerantie maar eerder tolerantie wat onderzocht zou moeten worden. Cultuur (veeteelt) kan dus ovr generaties via selectieve druk de biologische evolutie beïnvloeden.
Gene-culture co-evolutionairy theories benadrukken de wederkerige relatie tussen genen en cultuur. Genen hebben een effect op welke culturen mogelijk zijn, maar eens gevestigd, wordt cultuur onderdeel van de selectieve omgeving.
De toekomst van culture-gene theories
Bovenstaande theorieën staan nog in hun kinderschoenen, maar allemaal lijken ze veelbelovend. Tooby/Cosmides en Lumsden/Wilson focussen meer op de biologische basis, Richardson/Boyd meer op overgedragen cultuur elementen. Alle bovenstaande theorieën gaan ervan uit dat het individu (en niet de genen) gediend is met cultuur.
andere vormen van cultureel leren
Mensen zijn niet enkel voorbestemd om cultuur te verwerven, ze geven het ook door via bvb onderwijs. Taal speelt bij culturele transmissie een belangrijke rol.
*instructed learning: zeer belangrijk voor kk. Instructies worden geïnternaliseerd en gebruikt om opeenvolgende cognities en acties te regelen.
Waarom is er zo’n grote verscheidenheid in cultuur?
- Jared Diamond zocht een ultimate verklaring voor de grote verschillen in culturele rijkdom. De proximate oorzaken van de euraziatische dominantie liggen in de beschikbaarheid van lastdieren, technologieën, politieke organisaties,… Ultimaat waren de Euraziaten in het voordeel omdat het continent in oost-west richting ligt. Dieren en planten zijn gemakkelijker over te brengen naar een ander deel, omdat het klimaat soortgelijk is. Eurazië had bovendien dieren voor veeteelt en domesticatie.
*Civilisatie begon in de Fertile Crescent (Syrië, Libanon en Irak). Hier zijn landbouw, schrift en de Indo-Europese taalfamilie geboren.
Imitatie instructie en krachtige geesten zijn essentieel voor de ontwikkeling van de cultuur. Maar ook de cultuur zelf is van belang. Landbouw leidt tot het vrijkomen van mensen voor specialisatie, die de landbouw weer effectiever kunnen maken,… Het schrift maakte de verspreiding van cultuur gemakkelijker en leidde tot het ontstaan van wiskunde en weteschap.
Culurele transm,isse werkt niet alleen neerwaarts (zoals genetische overerving), maar kan ook horizontaal of verticaal opwaarts plaatsvinden, bvb naar ouders of tussen leeftijdsgenoten. Vreemd genoeg is er in de wetenschap weinig aandacht voor horizontale transmissie, nochtans is dat in de kindertijd van groot belang.
Een perspectief dat bijvoorbeeld volledig ontbreekt is de opvatting van Geoffrey Miller dat veel culturele uitingen in feite seksueel geselecteerde bluf zijn, opschepperig vertoon van mannen die aan vrouwen willen laten zien dat zij de beste zijn. Om dit hiaat goed te maken is bij deze studietaak een artikel van Miller toegevoegd. Het gaat er hier vooral om dat je begrijpt hoe verstrekkend zijn controversiële theorie kan zijn.
Sexual selection for cultural displays
Zowel Nietzsche als Darwin zagen de menselijke cultuur als de uitkomst van seksualiteit en instinct. hun mening is grotendeels vergeten. Het denklbeeld dat cultuur autonoom onderdeel is van de menselijke activiteiten en geloof, boven de biologie van gedrag en instinct, overheerst.
Dit geeft echter geen goede theorie over welke evolutionaire processen hebben geleid tot cultuur. Terug naar Darwin en Nietzsche: cultuur is instinctief natuurlijk en seksueel in functie
Nietzsche onderscheidde 2 cultuurmodi:
*Apollonian: individueel rationeel technisch cognitief nuttig hiërarchisch
*Dionysian: collectief emotioneel seksueel mystiek vruchtbaar revolutionair
Dit artikel richt zich op Apollonian individualiteit en Dionysian seksualiteit: cultuur is geëvolueerd door reproductieve voordelen voor individuele uitingen van cultureel gedrag. Een popster vergroot door op te treden zijn reproductiekansen, niet zijn overlevingskansen.
Dit model veronderstelt dat seksuele selectie een grote kracht was voor het ontstaan van cultuur, het is dus een set adaptaties voor hofmakerij. Deze conclusie vloeit voort uit de Darwiniaanse theorie over seksuele selectie
Elke theorie over de evolutie van de mens moet uiteindelijk resulteren in een belang voor de fitness. Culturele uitingen moeten eerlijke betrouwbare indicatoren zijn van de fitness, geen accurate mentale modellen van de wereld en de werkelijkhied. hoe meer fantasie hoe beter de fitness
Natuurlijke selectie is blind. seksuele selectie is zo slim als degene die de keuzes maken.
Vrouwelijke hofmakerij zal vaker gevonden worden na het vinden van een partner en op die partner gericht zijn.