Thema 5 Flashcards
1
Q
hypothermie
A
helpt bij hartchirurgie, vermindert zuurstofbehoefte organen
als temp te ver daalt–>ventrikelfibrilleren–>ischemie
2
Q
stenose
A
leidt tot hypertrofie
3
Q
insufficiëntie
A
leidt tot volumeoverbelasting en dilatatie
4
Q
reumatische klepinsufficientie
A
komt nauwelijks meer voor
kwam door streptococcen
5
Q
soorten diuretica
A
1. lisdiuretica (lis v Henle)
sterkst diureticsh vermogen
2. thiazide diuretica (distale tubulus)
minder sterk
3. K-sparende diuretica (verzamelbuis + distale tubulus)
minst sterk
6
Q
algemene bijwerkingen diuretica
A
dehydratatie hypovolemie hypotensie verstoring elektrolytenbalans (hypokaliemie) jicht
7
Q
ace remmers
A
enalapril, captopril, lisinopril
bijwerkingen: hypotensie, duizeligheid, prikkelhoest, hypokaliemie en evt opstapeling brandykinine in longen
8
Q
verschil stabiele AP en acuut coronair syndroom
A
thrombusvorming
verschil te maken door ECG
9
Q
instabiele AP indien
A
AP in rust
recent ontstaan die ernstig is of frequent is (>3x /dag)
progressie van bestaande klachten
AP binnen 2 weken naar AMI of PCI
