Thema 2 Flashcards

1
Q

intermediaire hartas

A

normale hartas

tussen 0-90

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rechtszijdige aandoeningen van het hart

A

aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

likszijdige aandoeningen van het hart

A

verworven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

horizontale hart-as

A

tussen -30 en 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

linker hartas

A

tussen -90 en -30

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rechter hartas

A

tussen 90 en 180

bijv. bij pulmonale hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onbepaalde hartas

A

tussen -90 en 180

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

positieve extra uitslagen in II,III en AVF

A

onderwandinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oorzaken linker ventrikel hypertrofie

A

hypertensie
aorta stenose
aorta insufficientie
hypertrofische cardiomyopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pulmonaalklep

A

tussen RV en a. pulmonalis

heeft licht fysiologische insufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sinusknoop

A

in RA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

crista terminalis

A

richel tussen gladwandig deel en trabeculair deel van

= spierbundel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bloedvoorziening RCA

A

ramus marginalis dexter/acutis
ramus descendens posterior
SA en AV knopen (marginalis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bloedvoorziening LCA

A

ramus descendens anterior

ramus circumflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dysfunctie titine

A

geeft diastolisch hartfalen

–> sarcomeren rekken te veel uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CVP omhoog

A

CO omhoog

VR omlaag

17
Q

CVP omlaag

A

CO omlaag

VR omhoog

18
Q

MAP omhoog

A

CO omlaag

VR omhoog

19
Q

MAP omlaag

A

CO omhoog

VR omlaag

20
Q

baroreceptoren

A

in: aortaboog en aa. carotidae
gekoppeld aan n IX en X
onderdeel vd baroreflex

21
Q

hartfalen

A
  1. oedeem bij de enkels tijdens LO
  2. verhoogde veneuze druk
  3. abnormaliteit in het hart
22
Q

NYHA classificatie hartfalen

A

klasse I: behandeld hartfalen, klachtenvrij
klasse II: behandeld hartfalen, geringe beperking bij normale activiteiten
klasse III: behandeld hartfalen, duidelijke beperking bij normale activiteiten (geen klachten in rust)
klasse IV: behandeld hartfalen, ernstig beperkt, klachten in rust

23
Q

ACC/AHA classificatie hartfalen

A

A: hoger risico voor ontwikkelen hartfalen (risicofactoren: DM, CAD, familiegeschiedenis v cardiomyopathie)

B: asymptomatisch hartfalen (myocardinfarct gehad, LV-dysfunctie, aandoeningen vd hartkleppen)

C: symptomatisch hartfalen (structurele hartziekte, dyspneu en moeheid, verzwakte inspanningstolerantie)

D: réfractaire eindstage hartfalen (symptomen in rust ondanks maximale medische therapie)

24
Q

afleiding I

A

rechter arm naar linker arm

25
Q

afleiding II

A

rechter arm naar linker voet

26
Q

afleiding III

A

linker arm naar linker voet

27
Q

AVR

A

altijd negatief

in praktijk niet echt van belang

28
Q

AVL

A

kijkt naar laterale wand

loopt naar linksboven

29
Q

AVF

A

kijkt naar onderwand

loopt naar beneden

30
Q

V5 en V6

A

kijken naar laterale hartwand

31
Q

V3 en V4

A

kijken naar de voorwand

32
Q

V1 en V2

A

kijken naar het septum

33
Q

ST depressie

A

teken van ischemie

34
Q

ST elevatie

A

acuut infarct
aneurysma cordis
pericarditis

35
Q

rechter bundeltak blok

A

R-S-R’ in V1
terminale S in V6
QRS duurt 0,12 sec of langer

36
Q

linker bundeltak blok

A
brede R in I, aVL, V5 en V6
rS of QS in V1
geen Q in I, aVL, V5 en V6
RR' in V6
QRS duurt 0,12 sec of langer
37
Q

diagnose angina pectoris

A
  1. verlichting klachten bij gebruik van nitraten
  2. druk of brandgevoel rubsternaal (met evt. uitstraling)
  3. uitlokkende factoren (inspanning/kou/stress)
    3/3= typische pijn
    2/3= atypische pijn
    1/3= aspecifieke pijn
38
Q

sick sinus syndrome

A

kan zich uiten in extreme sinusbradycardie

atriumfibrilleren of atriumflutter