Thema 5 Flashcards

1
Q

Wat is belangrijk in de farmacokinetiek?

A

Farmacokinetiek is belangrijk om de duur van het farmacon in het lichaam te karakteriseren, de optimale dosis van een geneesmiddel te bepalen en de verandering te bepalen in regime doseringen bij bepaalde populaties en geneesmiddelinteracties.

Er zijn 3 belangrijke aannames:
- de concentratie van het geneesmiddel op receptor niveau bepaalt het therapeutische effect.
- er wordt veronderstelt dat de plasmaconcentratie de concentratie op het receptorniveau weerspiegelt
- de concentratie-tijd curves kunnen voorspellen of een geneesmiddel een effect zal geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kan blijken uit een concentratie-tijd curve?

A

Hieruit blijkt de MEC, de minimale effectieve concentratie en de MTC de minimale toxische concentratie. Onder MEC is er geen effect en boven de MTC is het middel toxisch. Tussen de MEC en MTC is het middel werkzaam en dit wordt de therapeutische marge genoemd.

Klaring gebeurt door de lever en de nieren. Hiervoor is de bloedflow (Q) van belang.

Biotransformatie of metabolisme is wanneer lipofiele middelen hydrofiel gemaakt worden zodat ze via urine/gal uitgescheiden worden. Er wordt een fase 1 en fase 2 reactie onderscheiden:
- Fase 1 reactie vinden plaats door de CYP-enzymen. Er worden functionele groepen toegevoegd aan het molecuul als -OH of -SH. Hierbij gaat het om reductie, oxidatie of hydrolyse.
- Fase 2 reacties gebeuren door conjugatie (koppelen) met endogene hydrofiele substraten. Hierbij gaat het om glucuronidering of acetylering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaraan zijn de absorptie en biotransformatie afhankelijk?

A

De meeste geneesmiddel worden via passieve diffusie geabsorbeerd. De mate van absorptie wordt bepaald door moleculair gewicht, lipofilie en ionisatiegraad/lading van het geneesmiddel.

Absorptie en biotransformatie hangen af van:
- De biologische beschikbaarheid (F). Dit is de fractie van de dosis dat na de eerste passage door het maagdarmkanaal en de lever onveranderd in het bloed terechtkomt. Het is een waarde tussen 0 en 1 en heeft geen eenheid. Het zegt iets over de hoeveelheid dat wordt opgenomen door absorptie. Het first pass effect zorgt ervoor dat een fractie van het geneesmiddel niet naar het bloed gaat en dus gemetaboliseerd wordt. Het effect verschilt bij iedere geneesmiddel en toedieningsvormen. Zo is bij bij orale toedieningsvorm het first pass effect het grootst. Wanneer een middel in het bloed terecht komt kan het zich verdelen over het bloedbaan en weefsel. Het vrije fractie kan alleen het weefsel bereiken. En een deel is gebonden aan eiwitten. Wanneer het middel in bloedbaan bevindt kan het ook geëlimineerd worden door lever en nieren. Dus verdeling en eliminatie gaan tegelijk.
- De absorptie snelheid constante (Ka). Dit is het deel van de dosis dat per uur wordt opgenomen. De eenheid is uur-1. Het gaat over de snelheid van de absorptie.

Formule:
Werkelijke dosis= orale dosis x F. Werkelijke dosis is het gene dat de bloedbaan bereikt. Bv als je een middel oraal toedient 100 mg daarvan en F is 50% dan heb je IV maar 50 mg nodig. IV ondergaat first pass effect niet.
Er zijn factoren die de toename van plasmaconcentratie van geneesmiddel bepalen als dosis, F en Ka. En factoren die de afname van plasmaconcentratie bepalen als Cl, Vd, T1/2 en Ke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 4 stappen die van belang zijn bij farmacokinetiek?

A

Bij farmacokinetiek is het van belang om de verschillende aspecten te combineren die bij ADME (absorptie, distributie, metabolisme en eliminatie) horen met het uiteindelijke doel de optimale dosis van een farmacon te bepalen.

Absorptie gaat middelsnel, distributie gaat snel en metabolisme en eliminatie gaan langzaam. Vaak is eliminatie de beperkende factor voor de kinetiek. Ke is de eliminatieconstante. Dit is de fractie van de totale hoeveelheid van het geneesmiddel dat per uur geëlimineerd wordt.

Distributie=verdeling. Dit is de proces waarbij geneesmiddel reversibel de bloedstroom verlaat en het weefsel penetreert. Van het middel is er vrije fractie en gebonden fractie. Alleen het vrije fractie gaat het weefsel in en kan specifiek binden en effect op gang zetten of aspecifiek binding zonder een effect. Ook is er deels vrije fractie in het weefsel. Er is evenwicht tussen de vrije fractie in het weefsel en in het bloed. Wanneer het middel geëlimineerd wordt uit het bloed het vrije fractie het weefsel verlaten en evenwicht bereiken. Zo wordt een middel continu geëlimineerd ook door de reversibele binding van de vrije fractie. Met de distributie wordt geen rekening gehouden omdat het lichaam als één-compartiment gezien wordt. Het middel verspreid zich alsof het lichaam een geheel is. Bij twee-compartimentsysteem zal het middel eerst centraal gaan en dan perifeer. Hierbij is distributie wel belangrijk. Als absorptie het beperkende factor zou zijn spreekt men van absorptiekinetiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verdelingsvolume?

A

Verdelingsvolume Vd is de vaste verhouding tussen de hoeveelheid geneesmiddel in het lichaam en de hoeveelheid in het bloed. Oftewel het geeft aan waar het middel voornamelijk zit, weefsel of bloedbaan. Het is het volume aan vloeistof dat nodig is om de totale hoeveelheid farmacon in het lichaam op dezelfde concentratie te houden als in het plasma.

Het verdelingsvolume kan bepaald worden op het moment vlak na toediening van het geneesmiddel. Het verdelingsvolume geeft aan hoe graag het geneesmiddel van het bloedbaan naar het weefsel wil. Verdelingsvolume is groot wanneer het middel voornamelijk in het weefsel zit dus Ab is groot.

Het minimale verdelingsvolume is de plasma, dan zit er geen middel in het weefsel maar zit alles in het bloedbaan. Voor de Ab (amount in body) kan ook de dosis worden gebruik wanneer een farmacon intraveneus toegediend wordt. Verdeling/distributie is een snel proces en eliminatie een traag proces. Dus op tijdstip 0 is er alleen verdeling en geen klaring en zo kan de dosis=Ab. Voor de plasmaconcentratie vul je de concentratie op tijdstop 0 in.

Dus is kan Vd= Ab/Cp = Dosis/Co

Verdelingsvolume kan berekend worden met de formule Vd= Ab/Cp.

Verdelingsvolume wordt bepaald door:
- moleculair gewicht
- Lipofilie
- Ionisatiegraad
- Eiwitbinding (plasma/weefsel)

Fysiologisch model:
Vd= Vp (plasmawater + (VT (weefselwater)
x fu,p (vrije fractie plasma)/fu,T (vrije fractie weefsel))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvan is de klaring afhankelijk?

A

De klaring is de hoeveelheid bloed (plasma) dat van een middel per tijdseenheid wordt geklaard. Het wordt uitgedrukt in L/uur of ml/min.

De klaring kan worden berekend met:
Cl= Q (bloedflow) x ER (extractieratio). ER van de nieren wordt bepaald door de filtratie, secretie en resorptie. ER is de fractie van de flow die volledig wordt schoongemaakt en wordt weergegeven tussen 0 en 1. Van de totale flow gaat 20% door de nieren, dit is ongeveer 1 tot 1,5 L. De maximale renale klaring is ook 1,5 L per minuut. Bij geneesmiddel die alleen gefiltreerd worden en niet gesecreteerd of geresorbeerd mag je aannemen dat de klaring gelijk is aan de GFR maal de vrije fractie. Clren=GFR x vrije fractie (fu).

Filtratie is passieve proces in glomerulus en wordt beinvloedt door eiwitbinding. Alleen vrije fractie wordt gefiltreerd. Secretie is actief proces dat beinvloedt wordt door competitie. Reabsorptie is passief proces dat beinvloedt wordt door verandering van Ph end us de ionisatiegraad.

Als het geneesmiddel omgezet wordt is het hepatische klaring en als het onveranderd uitgescheiden wordt is het renale klaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke invloed heeft hoge en lage ER op de hepatische klaring?

A

Hepatische klaring:
De formule voor hepatische klaring is
Clh= Qh x ERh. Het ER oftewel hoe goed het lever werkt wordt door enzymen en eiwitbindingen bepaald.

Op basis van ER kunnen geneesmiddel in 3 categorieën ingedeeld worden. Middelen die beperkt gemetaboliseerd worden hebben ER lager dan 0,3. Middelen die heel goed gemetaboliseerd worden hebben een ER boven de 0,7. Je hebt tussenliggende ER bij 0,3 en 0,7.

Well-stirred model voor hepatische klaring. Afleiding zijn geen stof. Intrinsieke klaring oftewel Clh,i geeft aan hoe goed de leverenzymen werken. Je kan nooit meer klaren dan de bloedflow.
Dit geeft formule:
Clh= Qh x fu x Clh,i / Qh + x(fu x Clh,i)

High ER geneesmiddelen, ze zijn heel gevoelig voor CYP-enzymen. Uit dit deel kan Qh + x(fu x Clh,i), Qh afgestreept worden. Deze middelen zijn heel gevoelig waardoor
fu x Clh,i een groot getal is waardoor Qh verwaarloosbaar wordt. Dan kan fu x Clh,i weggestreept worden boven en onder en blijft het volgende over: Clh=Qh. Dus voor high ER middelen is de klaring afhankelijk van de bloedflow, het maakt niet uit hoeveel enzymen aanwezig zijn, ze worden sowieso geklaard. Weinig effect van enzyminductie en -inhibitie.

Low ER, middelen die niet zo gevoelig zijn voor leverenzymen. De bloedflow Q is hier vele malen groter dan de intrinsieke klaring waardoor (fu x Clh,i) onder weggestreept wordt. Dan kan Qh tegen elkaar afgestreept worden en blijft het volgende over:
Clh= fu x Clh,i. Dus de klaring van low ER middelen zijn afhankelijk van de enzymen. Omdat ze niet zo gevoelig zijn, is dit de beperkende factor. Deze middelen zijn vatbaar voor enzyminductie en -inhibitie.

Het verband tussen F en ER is dat bij metobolisatie een deel omgezet wordt en een deel komt onveranderd het bloed in. Dus F=1-ERh.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verband tussen Ke, Cl en Vd? Wat is het verband tussen Ke en T1/2?

A

Ke is het deel dat uitgescheiden wordt per tijdseenheid.
Ke= Cl/Vd.
Klaring en verdelingsvolume gaan onafhankelijk van elkaar en bepalen samen welke deel uitgescheiden wordt. Ke is geen constante.

T1/2 is de tijd die nodig is om de plasmaconcentratie van geneesmiddel te halveren (uur).
Verband:
T1/2= 0,7/ Ke.

Als de klaring daalt, dan daalt Ke. Dan gaat T1/2 stijgen. Dan blijft het geneesmiddel langer in het lichaam.

De primaire kengetallen zijn onafhankelijke factoren die door fysiochemische eigenschappen worden bepaald. Dit zijn bv F, Vd, Ka en CL. Secundaire kengetallen worden bepaald door primaire kengetallen. Dit zijn bv T1/2 en Ke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de nulde orde en eerste orde kinetiek?

A

De reactiesnelheid van een proces kan gevonden worden met:
dC/dt= -KeC^n waarbij n=0 bij nulde orde reacties en n=1 bij eerste orde reacties.

dC/dt geeft een concentratieverandering aan t.o.v de tijd. -Ke geeft de eleminatieconstante aan. Er is sprake van een negatieve snelheid omdat er sprake is van een afname van concentratie van het middel in het lichaam.

Bij nulde orde is er een constante hoeveelheid dat geëlimineerd wordt per tijdseenheid en de snelheid van de eliminatie is onafhankelijk van de concentratie. Er is sprake van een lineaire concentratie-tijdcurve. Dit geldt bv voor alcohol, er wordt steeds een bepaalde hoeveelheid alcohol afgebroken.

Bij eerste-orde kinetiek wordt er een constante fractie geëlimineerd. Hierbij treedt er exponentieel verband op concentratie-tijdcurve. De snelheid van eliminatie is afhankelijk van de concentratie. De fractie kan 50% zijn. Dus zal er soortgelijke als 100-50-25-12,5-6,25 gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe reken je bij eenmalige intraveneuze toediening oftewel bolusinjectie?

A

Het is eenvoudig omdat er geen absorptiekinetiek, alleen eliminatie omdat je direct in bloedbaan injecteert. Dus de biologisch beschikbaarheid is 1.

Kenmerken:
- alleen eliminatie kinetiek
- meestal 1e orde kinetiek dus constante fractie eliminatie
- 1-compartiment systeem

Er is sprake van een exponentieel verband en dit geeft formule:
Ct= C0 x e^-ke x t
Dus de Ct is de concentratie op bepaalde tijdstip is C0 de concentratie op tijdstip 0 x e tot de macht -Ke omdat het een afname is van de plasmaconcentratie x de tijdverschil tussen nu en tijdstip 0.

Als de Y-as logaritmisch gemaakt wordt zal er een lineaire curve ontstaan. De formule wordt omgeschreven tot:
logCt=logC0 - o,43Ke x t.
En t=tijdsverschil.

De volgende kan je berekenen uit de lineaire curve:
- Ke: uit de helling door deltaY/deltaX te doen.
- Vd bepalen door Vd= Dosis/C0.
Dosis is bekend. C0 uit de Y-as halen door extrapolatie oftewel terugrekenen. Dan weet je Vd nu.
- Dus je weet Ke, Vd en je kan Cl bereken met
Ke= Cl/ Vd.
- Je kan T1/2 bepalen uit T1/2=0,7/Ke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe reken je met eenmalig orale toediening?

A

Er is sprake van biologisch beschikbaarheid lager dan 1.

Kenmerken:
- 1e orde kinetiek-> fractie eliminatie
- 1-compartiment model
- 1e orde absorptie kinetiek
- Rekening houden met 2 nieuwe parameters: Ka en F.

Mate van absorptie zal eerste instante overhand nemen dus absorptie> eliminatie. Dan zal absorptie=eliminatie. Uiteindelijk zal eliminatie> absorptie.

Absorptiesnelheids constante Ka:
Het deel van de dosis dat per tijdseenheid opgenomen wordt. Hoe snel het middel uit maagdarmkanaal opgenomen wordt. De eenheid is uur-1 (per uur).

Biologisch beschikbaarheid F:
Het deel van het middel dat na de 1e passage door het MDK en lever omveranderd in het bloed terecht komt. Gegeven tussen 0 en 1 of in %. Hoeveel geneesmiddel bereikt de bloedbaan? Bij enzyminductie zal de metabolisme stijgen en dus de biologisch beschikbaarheid dalen.

De formules op blz 22 hoef je niet te kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat geldt bij continu intraveneuze toediening?

A

Je gaat lijn aanbrengen en verbinden met zakje of pomp dus er is constante afgifte van de geneesmiddel.

Bolusinjectie vs infuus
Bij bolusinjectie is er hoge concentratie in het begin en zal het dalen. Bij infuus is er constante afgifte.

Kenmerken infuus:
- constante toediening
- nulde orde (constante) absorptie, vaste hoeveelheid wordt toegediend. Er is sprake van schijnabsorptie.
- 1-compartiment model
- 1e orde eliminatie

De absorptie is volgt nulde orde kinetiek waardoor het constant verloopt maar door de 1-compartiment model zal het geneesmiddel verspreid worden en wordt de concentratie lager in het lichaam. De eliminatie volgt 1e orde kinetiek dus er is een exponentiele toename van eliminatie. Bij constante toediening zal het middel ophopen in het lichaam waardoor na een bepaalde tijd er een steady state ontstaat tussen absorptie en eliminatie.

Grafiek van intraveneuze infuus:
In het begin is er geen eliminatie dus alleen absorptie. Er is nulde orde kinetiek dus absorptie verloopt lineair. Dan gaat de lijn afvlakken omdat eliminatie rol speelt. Dan zal absorptie en eliminatie tegelijk verlopen dus de steady state. Deze lijn verloopt tussen MEC en MTC. Wanneer je stopt met toediening is er geen absorptie en dus alleen eliminatie. De lijn heeft exponentiele afname.

Bij i.v infuus wil je weten hoe hoog Css is oftewel de concentratie bij de steady state en je wilt weten wat de tijdstip is waarop de Css wordt bereikt.

Hoogte van Css:
Css= Rinf/Cl.
Rinf is de rate of infusion oftewel infuussnelheid in mg/uur en dit is wat er in komt. Cl is klaring, wat er uitgaat.

Rinf= dosis (mg)/tijdsinterval (uur)/tijdsinterval oftewel Rinf=D/t. Wanneer de infuussnelheid en dus ook de dosis wordt verhoogd wordt Css hoger.

Tijdstip Css:
50% van Css wordt bereikt bij 1xT1/2. 97% wordt bij 4-5T1/2 bereikt.
Tijdstip Css wordt bepaald door Vd en de Cl.
Dus T1/2= 0,7 x Vd/Cl want Ke=Cl/Vd.
Bij een geneesmiddel X is de T1/2 2,5 uur. De steady state wordt na 10-12 uur bereikt (4-5x T1/2). Maar bij een patient die acuut behandeld moet worden duurt dit te lang. Je zou een intraveneuze bolusinjectie kunnen geven met een infuus. Dus oftewel een oplaaddosis geven. Het grafiek zal dus een bolusinjectie te zien zijn die exponentieel afneemt en tegelijk zal het infuus gestart worden. Dan wordt de netto concentratie in het begin gelijk aan Css.

Oplaaddosis i.v infuus berekenen:
Vd=Ab/Cp en Vd=Dosis/C0 en dit wordt omgezet tot Vd= DL/Css.
DL= oplaaddosis en Css=steady state concentratie.
Dus Oplaaddosis is DL=Vd x Css.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurd er bij meermalige orale toediening?

A

Bij meermalige orale toediening wordt een onderhoudsdosis gegeven. In het begin is er accumulatie, dus de plasmaconcentratie wordt steeds hoger. Hierbij is de absorptie hoger dan de eliminatie. De onderhoudsdosis wordt gegeven voordat het middel helemaal afgebroken wordt. Later bereik je de steady state. Dan is er sprake van fluctuerende steady state. Hierbij is er een Cmin, ss en Cmax, ss en gemiddelde is de Cav, ss. Er is fluctuatie van de concentratie.

Accumulatie is afhankelijk van halfwaardetijd (T1/2) en doseringsinterval (t). Als de toedieningsinterval korter dus je gaat niet na 5 uur maar na 2 uur weer geven, zal de accumulatie hoger zijn. Als T1/2 langer dus het duurt langer om middel af te breken dan zal accumulatie ook stijgen.
Dit geeft de formule:
Accumulatie=T1/2 / t.

De hoogte van Cav, ss (steady state average):
- Css= onderhoudsdosering (mg/uur) x F/ Klaring (mL/uur). Dit geeft Cav, ss= Dh x F/Cl.
- Onderhoudsdosering= orale dosis (D) in mg/ Tijdsinterval (t).
Dh= D/t. Als je het geneesmiddel 3x per dag toedient is de tijdsinterval 8 uur.

Fluctuatie:
De fluctuatie wil je beperken. Het is een verhouding tussen Cmax en Cmin.
Dus Cmax/Cmin= 2^ t/T1/2.
Bepaald door dosisinterval en halfwaardetijd.

Om de steady state sneller te bereiken kan ook hier een oplaaddosis gebruikt worden.
Formule:
DL= Vd x Cav, ss/F.
Hier wordt F meegenomen omdat het middel oraal toegediend wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de effecten van dosisverandering?

A

Verhoging van de dosis bij gelijke eliminatie en verdeling (bv van 60 naar 120 mg) resulteert in:
- De verdeling en klaring blijven gelijk want ze zijn primaire kengetallen, ze hebben geen invloed op elkaar.
- T1.2 verandert niet omdat dit afhankelijk is van Vd en Cl.
- De peak oftewel de Cmax stijgt omdat de dosis stijgt.
- Er is sprake van een langer durende effect van het middel, wamt het gebied boven de MEC wordt groter
- AUC= opp onder de grafiek wordt groter.
AUC=Dosis xF/Cl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er als je de verdelingsvolume verdubbelt?

A

Verdelingsvolume= Ab/Cp
Als Vd groot is zal het middel vooral in het weefsel zitten. Bij 1-compartiment model zal het middel meteen verdeeld over het hele lichaam. Hierdoor kan Vd=dosis/C0.

Als Vd verdubbelt zal het volgende gebeuren:
- Vd verdubbelt dan zal Cp halveren door formule: Vd= Ab/Cp. Dus op grafiek wordt Cmax 2x zo klein.
- T1/2 verdubbelt door: Ke= Cl/Vd en T1/2= 0,7/Ke. Dus Ke halveert waardoor T1/2 verdubbelt. Maar ook omdat het middel nu vooral in het weefsel zit wordt het langzamer geëlimineerd dus T1/2 stijgt en Ke daalt.
- Ke halveert omdat een stof alleen geëlimineerd wordt als die zich in het plasma bevindt.
- AUC blijft gelijk, er zijn geen veranderingen in de dosering en klaring. De blootstelling aan het middel is hetzelfde alleen de vorm van de curves verschillen.

Verdelingsvolume kan veranderen als gevolg van:
- Leverziekten, waardoor de concentratie plasma-eiwitten afneemt.
- Nierziekte: verhoogde eiwituitscheiding
- Farmacon eigenschappen: zoals gebonden of ongebonden aan eiwit en lipofiliteit
- Lichaamseigenschappen: vetgehalte, oedeem.
- Competitie tussen geneesmiddelen voor eiwitbinding. Sommige middelen verdringen de andere uit hun bindingsplaatsen waardoor van die middelen de vrije fractie gaat stijgen.

Verdelingsvolume geeft aan waar het middel vooral zit. Bepaalt ook hoe lang het middel in het lichaam blijft. Als Vd groot is zal het vooral in weefsel blijven en wordt het langzaam afgebroken. T1/2 bepaalt weer de werkingsduur en de doseerfrequentie.
Ook Vd bepaalt de plasmaconcentratie van het middel. Je weet dat op Cp op tijdstip 0 wordt bepaald door de dosis en C0.

Vd= Vp +Vt x fu,p/fu,t.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er als je de klaring halveert?

A

Verlaagde klaring treedt op bij nier- leverfunctiestoornissen. Dit heeft aantal gevolgen:
- Afname van de Ke.
- Verdubbeling van T1/2
- gelijk piekconcentratie (Cmax), omdat eliminatie heel langzaam verloop.
- Verdubbeling van de AUC, blootstelling stijgt omdat de klaring langzaam verloopt. Geneesmiddel blijft langer.
Ook te klaren uit AUC=dosis xF/Cl.

Klinische toepassing van Klaring:
Klaring bepaalt hoelang het middel in het lichaam blijft. Dus heeft invloed op T1/2 dat weer de werkingsduur en doseerfrequentie bepaalt. Als T1/2 stijgt moet je middel minder vaak toedienen en verlaagt doseerfrequentie. Klaring veranderd bij ziektes en dit heeft invloed op de werkingsduur.

17
Q

Wat zijn de aannames bij het mathematische model?

A

Het model is gebasseerd op de aanname dat er altijd sprake is van een eerste orde eliminatiekinetiek en 1-compartimentsmodel. Deze aanname kan getoetst worden door de functie te logaritmiseren. De curve moet van exponentieel naar lineair gaan. Wanneer de lijn krom blijft is er sprake van een nulde-ordereactie of geen sprake van een 1-compartimentsmodel. Daarnaast wordt veronderstelt dat de concentratie-tijd curves voorspellen wat het effect van het geneesmiddel is.

18
Q

Wat gebeurd er als de infuussnelheid en dus de dosis wordt verhoogd?

A

Wanneer de infuussnelheid en dus ook de dosis wordt verhoogt zal de steady state concentratie stijgen. Hier zal AUC ook stijgen.

Vd en Cl blijven gelijk en dus Ke en T1/2 blijven ook gelijk.

Wanneer de infusieduur wordt verlaagd zal de 1e orde eliminatie de overhand krijgen. Dan zal curve vergelijkbaar zijn met die van een bolusinjectie. Er zal geen steady state concentratie tot stand komen. De hoogt van de Css blijft gelijk want die is afhankelijk van de infuussnelheid en de klaring.

Wanneer het Vd volume afneemt is er meer middel beschikbaar in plasma. Hierdoor stijgt Ke en daalt T1/2. Css is onafhankelijk van Vd dus die blijft gelijk. AUC blijft gelijk.

Bij i.v. infuus is er 1e orde waardoor de eliminatie gaat stijgen. Deze gaat de nulde orde absorptie tegen waardoor de lijn gaat afvlakken.

19
Q

Wat zijn de invloeden bij eenmalig orale toediening?

A

De biologische beschikbaar F is de fractie van het middel dat na de first pass effect onveranderd in het bloed terecht komt. Als de F van 1 naar 0,5 zou gaan door bv darmresectie, door hoog first pass effect of door interacties met medicatie of voedsel dan zullen de volgende gevolgen optreden:
- Wanneer het middel in bloedbaan terecht komt wordt het normaal geklaard en verdeeld. Dus Vd en Cl en dus Ke blijven gelijk.
- AUC, de blootstelling wordt minder. Er wordt alleen een klein deel opgenomen in het bloed.
- T1/2 blijft gelijk want dit afhankelijk van Vd, Cl en Ke.
- De peak oftewel Cmax wordt verlaagd omdat er nu minder van het middel beschikbaar is.

Absorptiesnelheid constante Ka bepaalt hoe snel het geneesmiddel opgenomen wordt. Als Ka laag is zal het middel langzaam in MDK opgenomen worden en blijft het langer in het lichaam. Dit zijn de slow-release preparaten.
Als Ka wordt verlaagd van Bv 1 naar 0,1 zal het volgende gezien worden:
- De piek is lager, omdat het middel in kleine porties wordt afgegeven in MDK.
- T1/2 blijft gelijk omdat Vd en Cl gelijk blijft. Het blijft langer in het lichaam omdat het langzaam uit het MDK opgenomen wordt.
- Bij dezelfde dosering zal de plasmaconcentratie lager zijn omdat het langer in het lichaam blijft. Hierdoor blijft AUC gelijk.

Oplossing bij slow release preparaten is om een verhoogde dosis toe te dienen. Je kan de dosisfrequentie verlagen omdat ze slow release zijn maar de dosis per keer verhogen om de plasmaconcentratie te verhogen. Voordeel is dat middel langer in MDK blijft en dus minder fluctuaties. Ook goed voor therapietrouw door de langere werkingsduur. Nadeel is verhoogde interacties in MDK met andere medicijnen of voedsel.

20
Q

Wat gebeurt er bij meervoudige orale toediening?

A

Variatie in doseringsinterval (t):
Er is een eerste-orde absorptie en eerste-orde eliminatie. Dit levert een fluctuerende Css op die zich instelt na 4-5x de T1/2.
Meest ideale situatie is fluctuatie van 1, dit is de situatie van een i.v. infuus. Wanneer de doseringsinterval van 4 uur naar 2 uur wordt gebracht zal dit een kleinere fluctuatie opleveren. Voordat het middel volledig afgebroken wordt zal er een dosis toegediend worden. Hierdoor zal de maximale concentratie hoger worden door de toegenomen accumulatie.

Effecten verlaging van de Cl:
De Cmax is hoger omdat het middel minder snel geklaard wordt. Hierdoor stijgt T1/2. Ook neemt de Css toe en neemt de fluctuatie af. De klaring kan verlaagd zijn bij levercirrose en nierfalen.

Retard formulering:
Bij een preparaat met vertraagde afgifte is de absorptiesnelheid (Ka) laag en de absorptiehalfwaardetijd (t1/2,abs) groter, waardoor het langer duurt voordat de helft van het medicijn is opgenomen. Dit verandert de Ka van 1,39 naar 0,03, wat betekent dat de absorptie trager verloopt en dominant wordt in het bepalen van de medicijnconcentratie in het bloed. Hierdoor lijkt de concentratiecurve op die van een intraveneus infuus, met een constante afgifte. De steady state concentratie (Css) blijft gelijk, terwijl de fluctuaties in medicijnconcentratie dalen.

21
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van intraveneus, subcutaan en oraal toedieningswegen?

A

Verloop van plasmaconcentratietijdcurve loopt voor intramusculair en subcutane injecties vergelijkbaar met eenmalig orale toediening. Eerst absorptie dan piek en dan eliminatie. Intramusculair heeft wel hogere Cmax dan subcutane injecties door de grote mate van vascularisatie in de spieren. Beide hebben ze een lagere biologisch beschikbaarheid dan intraveneus.

Voor- en nadelen van toedieningswegen: van hoog naar laag
- Gebruiksgemak: oraal -> subcutaan -> intraveneus
- Snelheid van effect: Intraveneus -> subcutaan -> oraal
- First pass metabolisme: oraal -> subcutaan -> intraveneus.

Het first pass effect kan veroorzaakt worden door de eerste passage door de lever, maar ook door de weefsels, waardoor het first pass effect van een intraveneuze injectie niet 0 is.

22
Q

Casus

A

Bij een vrijwilliger (70 kg) wordt geneesmiddel (50 mg) intraveneneus injectie toegediend. De volgende plasmaconcentraties wordt gemeten:
- 1 uur na injectie: 85 microgram/L
- 2 uur na injectie: 71 microgram/L
- 4 uur na injectie: 50 microgram/L
- 8 uur na injectie: 25 microgram/L
- 12 uur na injectie: 12,5 microgram/L
- 16 uur na injectie: 6,25 microgram/L

Manier 1:
- T1/2 berekenen. Concentratie is van 50 naar 25 gegaan in 4 uur dus T1/2 is 4 uur.
- Ke bepalen. Ke= 0,7/T1/2. Dus Ke is 0,175.
- C0 is 100 microgram. T1/2 is 4 uur.
- Vd bepalen. Vd=dosis/Co. Vd=50.000/100= 500 L.
- Cl bepalen. Cl=Ke x Vd dus Cl=0,175x 500= 87,5 L/uur.

23
Q

Wat gebeurd er bij gelijktijdige toediening van carbamazepine en erytromycine?

A

Door de gelijktijdige toediening is er te zien dat carbamazepine minder snel geelimineerd wordt. Dit kan komen door competitie maar ook doordat erytromycine de werking van CYP-enzymen remt dus enzyminhibitie. Carbamazepine wordt minder snel geklaard en de halfwaardetijd neemt toe. Verdelingsvolume blijft gelijk. AUC stijgt omdat het geneesmiddel langer in de bloedbaan blijft en dus de blootstelling van het lichaam aan het geneesmiddel toeneemt.

24
Q

Wat zijn de effecten op de farmacokinetiek van een middel bij levercirrose?

A

Als de ER van metoprolol 0,5 is behoort dit tot intermediate clearance drug. Dit is voor de klaring afhankelijk van zowel bloed flow als de intrinsieke klaring. Bij levercirrose is ook mogelijk dat de ER lager ligt door schade aan het leverweefsel en minder werkzame leverenzymen. De biologische beschikbaarheid neemt toe en de halfwaardetijd ook.

De factor die bij de hepatische klaring bij deze patient door de levercirrose het meest beïnvloedt wordt is de flow. Een verminderde doorbloeding is het eerste verschijnsel gevolg door leverschade en problemen met de klaring. De F zal hierdoor stijgen van metoprolol omdat er via shunts om de lever geleid wordt en dus niet gemetaboliseerd wordt. Door de hoge druk in de lever ontstaan porto-cavale shunts waardoor middelen de lever omzeilen. De plasmaconcentratie zal dus stijgen waardoor de dosis verlaagd moet worden.
Ook zal de vrije fractie van metoprolol stijgen omdat de lever normaal gesproken eiwitten als albumine aanmaakt waar geneesmiddelen aan kunnen binden.

Farmacokinetisch is een verlaagde hartslagfrequente te verklaren omdat er een verminderde klaring is van metoprolol en dus een verhoogde plasmaconcentratie ervan. De F stijgt en de first pass effect is minder aanwezig. Farmacodynamisch is de verklaring dat een hogere concentratie van het medicijn zorgt voor een verhoogde effect en hiermee tot een lagere hartslag leidt.

Je kan de plasmaconcentratie verlagen door de onderhoudsdosering te verlagen door een lagere dosis te geven of de interval te verlengen. Het verlengen van het interval zorgt voor grote fluctuaties en dat kan gevaarlijk zijn voor medicatie met een smalle therapeutische breedte. Dat is niet het geval bij metoprolol en dit is een fijne keuze voor de patient want dat hoeft die minder frequent toe te dienen. Patient kan de fluctuaties wel gaan merken.

25
Q

Wat zijn de effecten op de farmacokinetiek van een middel bij nierschade?

A

Een 65-jarige vrouw krijgt voor chronische hartfalen digoxine voorgeschreven. Die krijgt ze oraal toegediend.

Farmacokinetische gegevens:
- F=0,63
- Vd= 7,3 L/Kg
- T1/2 30-40 uur
- Therapeutische marge 0,8-2 ng/ml

Onderhoudsdosering:
- Dh=Css,av xCl/F
- Cl= ke xVd
- Ke=0,7/T1/2 oftewel 0,7/35=0,02
- Cl= 0,02 x7,3 x65=8,76 L/h
- Dh= 0,8 x 8,76/0,63= 11,12 microgram/uur
- Dh= D/t -> D=Dhxt oftewel D= 11,12 x 24= 267 microgram -> 0,267 mg.

Het duurt 4-5x de T1/2 om de steady state te bereiken dus 140-175 uur. Je kunt dan 1 pilletje van 0,25 mg geven.

De dosis dient verlaagd te worden omdat er bij een hoge leeftijd de eliminatie wordt verlaagd door verminderde nierfunctie.

De patient heeft een verminderde nierfunctie en dus verlaagde klaring. Om dit op te lossen kan weer de dosis verlaagd worden of de tijdsinterval verhoogd worden. Echter is digoxine wel een middel met een smalle therapeutische breedte dus is het verstandiger om de dosis te verlagen.

Bij nierfalen neemt de uitscheiding van metabolieten af. Daarnaast is er sprake van proteinurie dus de eiwitten in plasma nemen af. De circulerende volume stijgt wat leidt tot hypertensie. De verdelingsvolume verandert want dit is afhankelijk van de volume in plasma en weefsel en van vrije fractie in plasma en weefsel. Bij nierfalen is er eiwitverlies waardoor er een stijging is van de vrije fractie in het plasma. Daarnaast heeft hoog circulerende volume effect op het plasmavolume.

Digoxine heeft een groot Vd door een sterk aspecifieke binding aan weefseleiwitten. Bij nierfalen neemt het aantal uremische toxinen toe die ook een hoog affiniteit voor weefseleiwitten hebben. Digoxine wordt verdrongen waardoor Vd daalt en de Cp stijgt. Dit kan gevaarlijke gevolgen hebben.

26
Q

Wat is polymorfisme?

A

Op het niveau van de biotransformatie zijn enzyminductie en enzyminhibitie van CYP’s belangrijke processen die deze vorm van variabiliteit kunnen veroorzaken.

Individuen met genotypische afwijkingen zijn meer vatbaar voor gevolgen van over- of onderdosering.

Je hebt verschillende vormen van polymorfisme:
- Poor metabolizer, sterk verlaagd of afwezig. Er zijn 2 alleen afwezig of hebben een verminderde functionaliteit.
- Intermediate metbolizer, verlaagd fenotype. 1 alles afwezig of verminderd en 1 normaal of hoog functionerend.
- Extensive metobolizer, heeft normaal fenotype. 1 normaal allel en 1 verhoogd of 2 normaal functionerende allelen.
- Ultrarapid metabolizer, verhoogd fenotype. 2 alleen met verhoogde functionaliteit.

Bij de ultrarapid metabolizer zal het middel sneller geklaard worden. Hierdoor is de AYC laag en de T1/2. Bij poor metabolzer is de klaring laag en dus de AUC en T1/2 hoog. Er is dan risico op overdosering.

Gelijktijdige toedienen van MAO-remmer en sertraline zorgt voor dat MAO-remmer de afbraak van neurotransmitters remt terwikl sertraline de heropname van neurotransmitters remt. Beide medicijnen worden door dezelfde CYP-enzymen gemetaboliseerd waardoor bij gelijktijdige toediening er een hogere sertraline spiegel is in het plasma.

27
Q

Wat is de ED50 en TD50?

A

ED50 is de effectieve dosering dat voor 50% van de populatiegeldt. TD50 is de toxische dosering dat voor 50% van de bevolking geldt.
De therapeutische index is ratio van ED50 en TD50.

Therapeutische marge is uit concentratie tijd curve af te lezen is is de concentratie tussen de MEC en MTC.

Biologisch beschikbaarheid kan je berekenen door AUC oraal/AUC intraveneus injectie te doen.

2 geneesmiddelen zijn therapeutisch gelijkwaardig als ze bio-equivalent zijn. Dit betekent dat bij toediening van een gelijk dosis in dezelfde mate in actieve vorm in de algemene circulatie terecht komen. Als Cmax, Tmax, AUC vergelijkbaar zijn dan is F en Ka ook vergelijkbaar.

28
Q

Wat is het doel van TDM?

A

TDM is therapeutic drug monitoring oftewel het meten van plasmaconcentratie ter vergelijking van de concentratie op de plaats van de werking.
TDM heeft als doel:
- Het bepalen van de effectieve dosering er daarmee ook de toxiciteit identificeren en voorkomen.
- Controleren of de patient therapietrouw is.
- Herkennen van interacties tussen geneesmiddelen.

Eigenschappen waar TDM van toepassing is zijn middelen met een geringe therapeutische marge waarvan het klinische effect op korte termijn niet goed te bepalen is. Bij metoprolol is het klinische effect op het hartslag te verlagen en dat is wel makkelijk te bepalen. Ook is er vaak sprake van een hoge individuele variabiliteit in plasmaconcentraties. Daarnaast moeten het plasmaconcentratie-effect verband, de MEC en MTC bekend zijn en moet TDM kosteneffectief zijn.