Thema 4 Membranen en transportprocessen Flashcards
Welke fosfolipiden hebben een knik in hun staart>
Onverzadigde vetzuren
Noem vier manieren waarop lipiden in membranen kunnen bewegen.
- Laterale diffusie
- Rotatie van één fosfolipide
- Flexie
- Flipflop
Hoe zorgt cholesterol voor rigiditeit van het celmembraan?
Het past precies in de knik die ontstaat bij onverzadigde vetzuren.
Noem vier verschillende membraaneiwitten?
- Transporters
- Ankers
- Receptoren
- Enzymen
Waarom komen beta sheets alleen voor in het membraan als een porie?
Het is een blakke structuur en de ruimte in het membraan moet groot zijn/
Welke moleculen gaan via passieve diffusie door het celmembraan heen?
KLeine hydrofobe moleculen, kleine ongeladen polaire moleculen
Welke soorten transporters voeren secundair actief transport uit?
Symporters en antiporters
Bij welke klasse van CF worden de chlooreiwitten niet goed gevouwen?
Klasse II
Bij welke klasse van CF zorgt alternatieve splicing voor minder goede kanalen?
KLasse V
Hoe heten de eiwitsystemen in de binnenste en buitenste membraan van het mitochondrium?
TOM1 en TOM2
Hoe reageren cellen als er teveel niet goed gevouwen eiwit in het ER bevindt?
De cellen die gestimuleerd worden om veel eiwitten te maken, kunnen in de stress raken. Er is dan een cellulaire stress response, dat leidt tot een unfolded protein response. De eiwitten worden dan niet meer gevouwen, ook kan het zijn dat de ER-grootte wordt aangepast. Dit kan uiteindelijk leiden tot apoptose.
Wat is de trans-zijde van het Golgi-apparaat?
De kant naar het celmembraan toe.
Wat is constitutieve exocytose?
Constitutieve exocytose is niet gereguleerd. Het gebeurt altijd om de membraan te onderhoduen en om receptoren in het membraan te krijgen.
Wat is een belangrijke schakel in gereguleerde exocytose?
Cytosolisch Ca2+. De concentratie Ca2+ wordt in eht cytosol erg laag gehouden door Ca2+-pompen in het plasmamembraan, ER en mitochondrium. Een hoge [Ca2+] stimuleert processen als sarcomeercontactie en exocytose.
Wat is de stimuli voor de afgifte van insuline?
De stijging van ATP in de cel (door een verhoogde glycolyse), waardoor K+ naar buiten stroomt, Ca2+ naar binnenstroomt en waardoor blaasjes migreren.