Thema 2 Nucleïnzuren en eiwitten Flashcards

1
Q

Hoe heten de bouwstenen van DNA?

A

Desoxy-ribonucleotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke richting vindt de transcriptie plaats?

A

Van 5’ naar 3’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel fouten worden er gemaakt met de DNA-replicatie?

A

1 op 10^7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe worden de eerste fouten hersteld?

A

DNA-polymerase herkent zijn eigen fouten. Exonuclease (van 3’naar 5’) verwijdert de verkeerde nucleotiden en DNA-polymerase maakt er een nieuwe nucleotide aan vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem een aantal belangrijke eiwitten voor replicatie.

A

HELICASE: het trekt de dubbele helix uit elkaar, waardoor de replicatiebubbel ontstaat.
TOPOISOMERASE: het stabiliseert en beschermt het DNA, zorgt dat twee losse strengen in de replicatiebubbel niet weer dicht gaan.
PRIMASE: het synthetiseert een RNA-primer
NUCLEASE: het zorgt voor de afbraak van nucleotiden van bijvoorbeeld RNA-primers.
DNA-REPAIR POLYMERASE: het vult de gaten van de RNA-primers en de gaten na proofreading op.
LIGASE: het plakt de DNA-fragmenten aan elkaar, dit kost ATP.
SLIDING CLAMP: eiwit wat om het DNA heen vouwt en het DNA-polymerase vasthoudt om het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de drie stappen van PCR (poly-chain reaction)

A

94 graden: denaturatie, uit elkaar vallen van de dubbele helix.
55 graden: hybridisatie, tijd om mobiele primers in de oplossing te hybridiseren
72 graden: elongatie, polymerase begint vanaf de primers, het enkelstrengs DNA weer aan te vullen tot dubbelstrengs DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe vindt de transcriptie in prokaryote cellen plaats?

A

Specifieke DNA-volgordes geven door aan het RNA-polymerase waar de transcriptie begint (promotor) en stopt (terminator) Dit wordt herkend door de sigmafactor. Bij de promotor wordt het DNA-polymerase op de streng geplakt en bij de terminator valt het eraf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe vindt de transcriptie in eukaryote cellen plaats?

A

De transcriptie begint bij de promotor. De binding van een aantal transcriptiefactoren (TBP: Tata-Binding-Protein, onderdeel van TFIID) aan het promotergebied (TATA-box) is nodig, voordat het RNA-polymerase II transcriptiecomplex. Door de complexe structuur van het DNA kan de activator de mediator (een ander eiwit) helpen, zodat het transcriptieproces sneller gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem twee manieren waarop transcriptie gereguleerd kan worden.

A

Door histon-modificerende enzymen: die zijn in staat de staarten van de histonen te modificeren, waardoor de nucleosomen losser komen te zitten.
Chromatine remodeling complexen: in staat de nucleosomen te remodelleren. De structuur van het DNA wordt hierdoor losser.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke posttranslationele modificaties ondergaat het mRNA na transcriptie.

A

5’capping: het aanbrengen van een speciale nucleotide aan de 5’-fosfaatgroep, het dient als bescherming tegen afbraak door nucleases en als herkenning voor het ribosoom.
splicing: het verwijderen van de intronen, die zich bevinden in het pre-mRNA
3’polyadenylering: polymerase transcribeert en er ontstaat pre-mRNA. Op het pre-mRNA zit een pol-A complex, dat het pre-mRNA doet splijten. op die plaats wordt er dan een poly(A) staart gesynthetiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Door wat voor eiwitten wordt de splicing uitgevoerd.

A

Door snRNPs, deze eiwitten kunnen de overgang tussen exon en intron herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de stopcodons?

A

UAA, UAG, UCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de startcodon?

A

AUG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aan welke uiteinde van het tRNA zit het aminozuur?

A

Aan de 3’kant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk enzym koppelt het aminozuur aan het correcte tRNA.

A

(Aminoacyl)-tRNA synthetase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk aminozuur heeft maar één triplet?

A

Trypotfaan (UGG)

17
Q

Welke bindingsplaatsen bevat het ribosoom?

A

Een A-plaats, een P-plaats en een E-plaats.

18
Q

Uit welke onderdelen bestaat een ribosoom?

A

Grote subunit: 3 verschillende RNA en 49 eiwitten.

KLeine subunit: 1 RNA en 33 eiwitten.

19
Q

Welk organel breekt eiwitten af?

A

Proteosoom

20
Q

Welke aminozuren hebben een negatieve restgroep?

A

Asparginezuur, glutaminezuur

21
Q

Welke aminozuren hebben een OH-groep als restgroep?

A

Lysine, Serine en THreonine

22
Q

Welke aminozuren hebben een positieve restgroep?

A

Lysine, Arginine, Histidine. Deze aminozuren kunnen gefosforyleerd worden.

23
Q

Wat is een nonsense mutatie?

A

Een mutatie waarbij een nieuw codon codeert voor een stopcodon.

24
Q

Hoe heet de mutatie waarbij een nieuw codon codeert voor een ander aminozuur?

A

Een missense mutatie.

25
Q

Waardoor wordt depurinatie veroorzaakt?

A

Door de chemische instabiliteit van DNA.

26
Q

Waardoor wordt deaminatie veroorzaakt?

A

De aminogroep reageert ook weer met de omgeving van de cel en verandert in zuurstof. Ook wordt er uracil gevormd in plaats van cytosine.

27
Q

Wat repareert het Base Excision Repair?

A

Er is maar één base beschadigd, deze kan gebruikt worden om de ander te herstellen.

28
Q

Wat repareert het Nucleotide Excision Repair?

A

Bulky DNA schade, waarbij verschillende nucleotiden met elkaar gelinkt worden.