Thema 4, hoofdstuk 7 Flashcards

1
Q

De basis van sociaal gedrag

A

De fundamentele gezichtuitdrukkingen van de basisemoties woede, angst, verdriet, blijdschap, walging en verbazing worden in uiteenlopende culturen op dezelfde manier uitgedrukt.

Deze non-verbale codering blijft gedurende het hele leven gelijk.
–> we worden geboren met vermogen om basale emoties te uiten.

Belangstelling, stress en walging zijn bij geboorte aanwezig. Overige emoties ontwikkelen zich later.

Mate van emotionele expressiviteit verschilt per baby.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Differentiële emotietheorie:

A

Differentiële emotietheorie:
theorie van Izard die stelt dat het uiten van emoties aangeeft welke emotionele ervaringen iemand heeft en tegelijkertijd deze emoties helpt te reguleren.

Emoties die baby’s voelen worden steeds gedifferentieerder en complexer.

De cerebrale cortex treedt de 1e 3 maanden in werking - differentiatie in emoties;
- Structuren die limbisch systeem vormen beginnen te groeien - rond 9 a 10 maanden;
- Limbisch systeem werkt samen met de voorhoofdskwabben (frontale lobben) die het ontstaan van steeds meer emoties mogelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vreemdenangst en scheidingsangst

A

Vanaf 6 maanden ontwikkelen baby’s vreemden- en scheidingsangst.

Vreemdenangst: de voorzichtigheid en terughoudendheid die baby’s laten zien als ze een onbekende ontmoeten.

Veroorzaakt door:
- toegenomen cognitieve vermogens van baby’s (kunnen mensen nu scheiden);
- tussen 6 en 9 maanden eerste pogingen om de wereld te begrijpen. Verschijning van onbekende, dan ervaren ze angst.

Scheidingsangst: de angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger.

Begint rond 7 a 8 maanden, hoogtepunt rond 14 maanden, neemt daarna af.

Beiden zijn teken van sociale vooruitgang - geven blijk van cognitieve ontwikkeling EN de groeiende emotionele band tussen kinderen en hun verzorgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Glimlach

Interpreteren van gezichtsuitdrukkingen en stemmen van anderen

A

1e glimlachjes hebben wss weinig betekenis
Tussen 3 en 12 weken lachen bij stimuli die ze bevalt.

Sociale glimlach: glimlach van een baby in reactie op een ander persoon.

Direct na geboorte kunnen baby’s gezichtsuitdrukking van volwassenen imiteren.
Opmaat naar non-verbale decodering.

Baby’s kunnen iets eerder vocale uitingen van emoties interpreteren dan gezichtsuitdrukkingen:
- eerste 6 tot 8 weken: visuele perceptie is zo beperkt, geen aandacht aan gezichtsuitdrukkingen;
- Daarna snel onderscheid - reageren ze op de verschillen in type en intensiteit van weergave emoties;
- reageren op ongebruikelijke gezichtsuitdrukkingen;
- met 4 maanden begrijpen ze de emoties achter gezichtsuitdrukkingen waarschijnlijk al.
- Rond 5 maanden: vrolijke en droevig vocale uitingen onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De ontwikkeling van het ik:

A

Zelfbesef: het bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan.
Begint rond 12 maanden

Mirorr-en-rouge test: 18 en 24 maanden, enige kennis van zichzelf.

Kinderen tussen 18 en 24 maanden zijn zich enigszins bewust van hun eigen uiterlijk en vaardigheden.
Ook begin van besef hoe hun geest werkt (theory of mind).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Social referencing: voelen wat anderen voelen

A

Social referencing: het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen.

Om betekenis situatie helder te krijgen, door onze onzekerheid over wat er gebeurt te verkleinen.
Helpt bepalen wat geschikte reactie is.

Manifesteert zich rond leeftijd van 8 á 9 maanden.
Complexe sociale vaardigheid: kinderen moeten betekenis van gedrag van anderen begrijpen, maar ook snappen dat dit een bepaalde betekenis heeft in specifieke omstandigheden.

Baby’s maken gebruik van gezichtsuitdrukkingen. (korter met speeltje spelen wanneer moeder gezicht van walging trekt).

Baby’s raken in de war wanner ze tegenstrijdige non-verbale boodschappen krijgen (vader lacht, moeder geïrriteerd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het mentale leven van baby’s:

Theory of mind:

Empathie:

A

Theory of mind: de (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen.

Maakt het mogelijk de wereld te zien vanuit het perspectief van anderen.

Steeds beter in staat om intentionaliteit en causaliteit te begrijpen.

Empathie: een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een ander persoon, zoals troosten en bezorgd zijn.

Hiervoor moeten ze zich bewustzijn van de emotionele gesteldheid van anderen.
In het 2e levensjaar beginnen kinderen met misleiding (fantasiespelletjes en voor de gek houden).

Einde van babytijd: ruwe vorm van hun theory of mind ontwikkeld.

Begrijpen baby’s wat moraal inhoudt?
Baby’s beschikken over een rudimentair gevoel voor moraal (goed of fout, eerlijk of oneerlijk).
Begrijpen meer over rechtvaardigheid dan je zou verwachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hechting

A

Hechting: het intieme, fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de periode direct na de geboorte dient plaats te vinden.

Voelen zich prettig als ze bij die persoon zijn en worden bij stress gerustgesteld door aanwezigheid.

Rond 7 á 8 maanden, wanneer het kind zich actief en uitgesproken richt op het hebben of houden van contact met gehechtsheidsfiguur.

Komt tot uiting op 2 cruciale momenten:
1) wanneer het kind gescheiden wordt van zijn gehechtheidsfiguur;
2) wanneer het kind in nood is / onder stress staat.

De aard van de hechting in onze babytijd is bepalend voor hoe we de rest van ons leven met anderen omgaan, en reageren in momenten van scheiding en stress.

2 klassieke studies bij dieren:
- Onderzoek Lorenz: ganzen volgen eerst bewegende object (de moeder);
–> inprenting (gedrag dat plaatsvindt tijdens kritieke periode en waarbij een organisme zich hecht aan het eerste bewegende object dat het ziet).
- Onderzoek Harlow: 2 kunstapen (1 van draad die voedsel gaf en 1 zachte die geen voedsel gaf).
Warme stoffen aap levert contactcomfort op.
Voedsel alleen is niet voldoende om hechting tot stand te brengen.

Er is weinig bewijs voor het bestaan van een kritieke hechtingsperiode tussen menselijke moeders en baby’s direct na de geboorte.

Bowly: stelde dat hechting primair gebaseerd is op de genetisch bepaalde behoefte van kinderen aan veiligheid en zekerheid.
Tijdens het ontwikkelen leren ze dat dit het best gewaarborgd is door een bepaald individu, meestal de moeder.
Deze relatie verschilt kwalitatief met die van anderen, inclusief de vader.
Meningen hierover verdeeld.

Ainsworth ontwikkelde obv Bowlby’s theorie een veelgebruikt experiment om hechting te meten:
- Vreemdesituatieprocedure van Ainsworth:
een aantal in scène gezette episoden die de kracht van de hechting tussen een kind en (meestal) zijn moeder illustreren:
1) Moeder en baby gaan onbekende ruimte binnen;
2) Moeder gaat zitten, laat baby de ruimte zelf ontdekken;
3) Komt onbekende volwassene binnen, die eerst met moeder en vervolgens met de baby praat;
4) Moeder verlaat de ruimte en laat de baby alleen met de onbekende;
5) Moeder komt weer terug, begroet baby en stelt baby gerust;
6) Moeder verlaat ruimte opnieuw, samen met onbekende, kind blijft alleen achter;
7) Onbekende komt terug;
8) Moeder komt terug, onbekende vertrekt.

Manier waarop kinderen reageren kan aanzienlijk verschillen. 1-jarigen kunnen 3 typen reacties vertonen:
1) Veilige hechtingspatroon:
Hechtingsstijl waarbij kinderen op hun gemak lijken als hun moeder aanwezig is. Verkennen de ruimte zelfstandig en keren af en toe naar haar terug.
Als ze weggaat: raken ze van streek, zodra ze terugkomt gaan ze naar haar toe.
Moeder is een soort thuisbasis.
50%.

2) Angstig-vermijdend hechtingspatroon:
Hechtingsstijl waarbij kinderen NIET de nabijheid van hun moeder opzoeken.
Als ze kamer verlaat lijken ze niet van streek. Als ze terugkomt lijkt ze haar te vermijden.
Onverschillig tegen haar gedrag.
20%.

3) Angstig-ambivalent hechtingspatroon:
Hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen.
Kinderen blijven zo dicht bij hun moeder, dat ze hun omgeving nauwelijks verkennen.
Als ze weggaat, raken ze zeer gestresst.
Als ze terugkomt: ambivalente reacties. Proberen haar nabijheid te zoeken, tonen ook woede of teleurstelling dat ze is wegegaan.
10% tot 15%.

Later bleek nog nummer 4 te bestaan:
4) Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd hechtingspatroon:
Hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen.
Lijken tegenstrijdige verwachtingen te hebben over de beschikbaarheid van hun moeder.
Ze laten tegenstrijdige gedragingen en emoties zien.
Terugkomst moeder lijkt eerder stress te verhogen.
Minst veilig gehechte kinderen.
10 a 15%.

Veilige hechting goede start voor vervolg ontwikkeling en belangrijk voor latere relaties in het leven.
- Jongens die met 1 jaar veilig gehecht zijn hebben later minder psychische problemen;
- veilig gehechte baby’s zijn later sociaal en emotioneel vaardiger, anderen hebben positiever beeld van hen;
- Meer ruimte om te exploreren, komt taal- en motorische ontwikkeling ten goede;
- Liefdesrelaties vertonen correlatie met de hechtingsstijl die als baby is ontwikkeld.

Niet altijd problemen (bij onveilige hechting)
Ook niet altijd goed (bij veilige hechting).
Aanwijzingen dat kinderen met ambivalente en vermijdende hechtingsstijlen het later vrij goed doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zelfdeterminantietheorie (ZDT)

A

Zelfdeterminantietheorie (ZDT):
(een moderne) theorie over menselijke motivatie, uitgaande van de kerngedachte dat er 3 natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, het welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden (autonomie, verbondenheid en competentie).

ZDT:
Positief mensbeeld dat veronderstelt dat mensen van nature pro-actief hun omgeving vormgeven.

Theorie stelt 3 behoeften centraal:
1) Relationele verbondenheid (inclusief hechting):
de wens om positieve relaties op te bouwen met anderen, zich geliefd en verzorgd te voelen en zelf voor anderen te zorgen.
2) Competentie:
De wens om doeltreffend met de omgeving om te gaan.
Mensen willen hun omgeving exploreren, begrijpen en beheersen.
3) Autonomie:
De wens om psychologisch vrij te kunnen handelen en niet onder druk te staan.
Aanwezigheid van autonomie staat in verband met veilige hechting.

ZDT gaat uit van een continue ontwikkeling, ook mbt hechting.
1e negatieve ervaringen kunnen wel schadelijk zijn, maar niet onherstelbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rollen van moeder en vader bij hechting

A

Ouder- babyrelatie in het kort:
Emotionele-affectieve inbedding waarin het kind vanaf zijn geboorte terecht komt, is van groot belang voor hoe de gehechtheidsrelatie rond 7 á 8 maanden vorm zal krijgen.
- 1e levensweken: draait rond de regulatie van voeding en slaap. Hoe ga je om met huilen van de baby, dat is van groot belang.
- vanaf 2,5 maand: ouder-kind-relatie speelt zich meer af omtrent face-to-face-interactie.
Via gezicht, stem, aanraking en beweging worden nu sociaal-emotionele boodschappen uitgewisseld.
- vanaf 5,5 maand: samen spelen met voorwerpen vormt centrale activiteit.
- met 7 á 8 maanden begint baby op duidelijke manier te tonen dat hij gehecht is aan zijn primaire verzorgers, dat hij nabijheid op prijs stelt en dat separatie pijn doet.

Moeders & hechting:
Gevoeligheid voor de behoeften en wensen van het kind –> belangrijkste kenmerk van moeders van veilig gehechte baby’s.
Bewust van stemmingen van haar kind, houdt in interacties rekening met zijn gevoelens.
Moeder reageert op haar kind, geeft voeding ‘op vraag’ en is warm en teder.

Verschil tussen veilig & onveilig gehechte baby’s:
- Sensitiviteit (merken de moeders de signalen van hun kind op en reageren ze daarop?);
- Responsiviteit (reageren ze effectief daarop?).
(Teveel reageren geeft net zoveel kans op onveilige hechting als te weinig reageren).

Ainsworth: moeders van veilig gehechte baby’s reageren snel en positief op hun kinderen.
Onveilig: signalen negeren, inconsistent gedragen en pogingen tot sociale interactie negeren of afwijzen.

Moeders leren vaak van hun eigen moeder en hebben vaak hechtingsstijlen die overeen komen.
Het soort signalen dat de baby geeft is deels bepalend voor het succes van de reactie van de moeder.

Vaders & hechting:
Vroeger weinig aandacht voor de rol van de vader:
- Bowlby: de moeder-kind relatie is iets unieks. De moeder heeft biologische, unieke bagage om het kind te geven wat het nodig heeft;
- De moeder was belangrijkste verzorger. Vader werkte buitenshuis.

Tegenwoordig:
Sommige baby’s gaan primaire 1e relatie met vader aan.
Vaders liefde is heel belangrijk: in de vorm van stimulatie, warmte, affectie, steun en bezorgdheid.

Bepaalde psychische stoornissen (middelengebruik en depressie) vertonen correlatie met gedrag van vaders dan van moeders.

Onderzoek richt zich nu op ‘alloparenting’ (hulpouders), zoals bij homostellen.
Gezinsstructuur, aantal ouders, geslacht, geaardheid, genetische verbondenheid en methode van verwekking spelen GEEN rol van betekenis in de ontwikkeling en welbevinden van de kinderen.
Sociale hechting is niet beperkt tot de ouders.
Baby’s kunnen sterke hechtingsrelaties met verschillende individuen tegelijk ontwikkelen.
1/3 van de baby’s heeft verschillende relaties tegelijk.

Verschillen in hechting tussen moeders en vaders?
- Moeders zijn groter deel van de tijd bezig met voeding & verzorging van de kinderen;
- Stressvolle omstandigheden? Dan willen baby’s liever getroost worden door de moeder;
- Vaders spelen relatief meer met hun kinderen. (Fysieke, wildere activiteiten met hun kinderen).
- Moeders traditionele spelletjes zoals kiekeboe en verbale spelletjes.

Verschil in hechting per cultuur?
Ja.
Duitse kinderen: vermijdende categorie. Chinese kinderen zijn geremder in de vreemdesituatieprocedure.
Redenen:
- Bowlby’s bewering dat het verlangen naar hechting universeel is, is wellicht te sterk uitgedrukt.
- De vreemdesituatieprocedure van Ainsworth is wellicht niet meest geschikte methode voor niet-westerse culturen. In sommige culturen (zoals Japan) staat zelfstandigheid niet voorop.

Hechting is niet volledig biologisch bepaald. Ook culturele normen en waarden spelen mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontluikende relaties via interacties:

A

Ouderlijke interactie:
De manier waarop ouders met hun kinderen omgaan ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van relaties in de babytijd.

Ouders en volwassenen zijn genetisch geprogrammeerd om gevoelig te zijn voor baby’s. De gelaatstrekken van baby’s activeren binnen 1/7e van een seconde de fusiform gyrus in de hersenen - kan bijdragen aan sociale interactie.

In bijna alle culturen gedragen moeders zich op een specifieke manier tegenover hun baby.
Gezichtsuitdrukkingen en vocale uitingen overdrijven.
Imiteren het gedrag van baby vaak.

Wederzijds regulatiemodel: een model waarin baby’s en ouders emotionele stemmingen aan elkaar leren communiceren en daar adequaat op leren reageren.

Beurtwisseling: ene persoon wacht tot de andere klaar is met een bepaalde handeling, voordat hij met een andere handeling begint.

Ouders en baby’s communiceren via gezichtsuitdrukkingen.
Baby’s zijn vrolijker wanneer moeder vrolijk is en kijken dan langer naar haar.

Wederzijdse socialisatie: het proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers oproept.
Gedrag van verzorgers roept weer een reactie bij het kind op en zo ontstaat een cyclus.
Acties & reacties leiden tot grotere hechting.

Omgang met leeftijdsgenoten:
Kinderen reageren al vroeg op leeftijdsgenoten: vertonen basale vormen van sociale interactie.

  • 1e maanden (glim)lachen ze en gebruiken ze hun stem als ze naar leeftijdsgenoten kijken.
    Meer aandacht voor leeftijdsgenoten dan objecten en hun eigen spiegelbeeld.
  • 9 tot 12 maanden: bieden speeltjes aan, spelen sociale spelletjes. Basis voor latere sociale relaties;
  • Worden ouder: beginnen elkaar te imiteren.
    14 maanden: gedrag van vertrouwd persoon reproduceren. Sociale functie en is een leerinstrument.

Leren van kinderen:
- sociale voordelen;
- invloed op de toekomstige cognitieve ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Effecten van kinderopvang

A

Kwalitatief goede externe kinderopvang levert weinig tot geen verschil op tav hechting tussen ouders en kinderen, vergeleken met opvang thuis.

Voordelen:
- in contact komen met andere kinderen;
- ouders kunnen werken.

Hangt wel af van de pedagogische kwaliteit van de opvang.
- Algemene kwaliteit;
- kwaliteit van interactie staf en de kinderen.

Kinderen tussen de 1 en 2 jaar ontwikkelen zich beter en zijn gelukkiger als de kinderopvang een hoge pedagogische kwaliteit heeft.

Pedagogische kwaliteit met name belangrijk voor kinderen met een moeilijk temperament en voor kinderen die jong naar de kinderopvang gaan of er veel gebruik van maken.

Minder goede opvang:
–> risico op ontwikkelingsproblemen, zoals internaliserend en externaliserend probleemgedrag & sociaal-emotionele competenties.

Minder positieve onderzoeksresultaten geven aan:
- kinderen zijn minder veilig als de kwaliteit van de opvang laag is, ze gebruik maken van meerdere soorten kinderopvang of als het gezinsklimaat minder sensitief en responsief is.
- Veel gebruik van kinderopvang: dan werken kinderen minder zelfstandig en hebben ze slechter timemanagementvaardigheden.

Noch eenduidig positief, noch eenduidig negatief.
Kwaliteit van kinderopvang is van cruciaal belang.

Hoe kies je de juiste opvang voor je kind?
- Zijn er genoeg medewerkers?
1 op de 4 kinderen bij < 1jaar.
1 op de 8 kinderen bij - 3 tot 4 jaar.
- Voldoet het aan overheidsregels? Bezit het de juiste papieren?
- lijken de medewerkers plezier te hebben in hun werk? Wat doen ze zoal met de kinderen?
- Zijn de kinderen en de ruimte veilig en schoon? Is de omgeving vrolijk en gezellig?
- Medewerkers op de hoogte van de grondbeginselen van ontwikkeling?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verschillen tussen baby’s

A

Verschillen tussen baby’s:
Kunnen te maken hebben met:
- persoonlijkheid en temperament;
- en hun geslacht.

Persoonlijkheid: het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden.
Al vanaf de geboorte te onderscheiden, zoals de Big Five Persoonlijkheidsdimensies.

Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling:
theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en van zichzelf, leren begrijpen.

De vroege ervaringen van baby’s zijn verantwoordelijk voor de vorming van een van de belangrijkste aspecten van hun persoonlijkheid:
of ze fundamenteel vertrouwend of wantrouwend zijn.

Volgens de theorie voltrekt de ontwikkeling van mensen zich in 8 stadia, waarvan de 1e in de babytijd.
1) Eerste 18 maanden van hun leven:
Stadium 1: Stadium van vertrouwen vs wantrouwen
De periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen - afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoeften reageren.
- Vertrouwen: die kinderen ervaren een gevoel van hoop, met het idee dat ze hun behoeften in principe kunnen bevredigen;
- Wantrouwen: kinderen kunnen de wereld hard en onvriendelijk vinden, problemen met vormen van hechte banden later.

Volgens Erikson wordt persoonlijkheid primair gevormd door de ervaringen van jonge kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Temperament: stabiele factoren in het gedrag van een kind

A

Temperament: individuele stijl van reageren op de omgeving, die redelijk consistent is, zowel in verschillende situaties als in de loop van de tijd.

Heeft betrekking op HOE kinderen zich gedragen, in tegenstelling tot WAT ze doen of WAAROM ze het doen.

Vanaf geboorte zijn er al temperament verschillen: grotendeels als gevolg van genetische factoren.

Hoewel niet permanent en onveranderlijk - het is vrij stabiel tot in de volwassenheid.
Opvoeding kan temperament ingrijpend veranderen.

Temperament komt tot uiting in verschillende dimensies van gedrag:
- activiteitenniveau (algemene mate van bewegen);
- stemming (prikkelbaarheid)

Biologische basis van temperament:
Vanuit de gedragsgenetica –> temperamentskenmerken zijn geërfde eigenschappen die vrij stabiel zijn gedurende het leven.
Vormen de kern van de persoonlijkheid. Belangrijke rol bij ontwikkeling.

Temperamentclusters:
- Gemakkelijke baby: 40%. Positieve, nieuwsgierige instelling, regelmatige lichaamsfuncties en goed aanpassingsvermogen. Vast dag- en nachtritme, emoties milde tot lage intensiteit.
- Moeilijke baby: 10%. negatieve buien en traag aanpassingsvermogen, trekt zich meestal terug.
- Geremde baby: 15% inactief, reageert kalm op opgeving, trekt zich terug en past zich traag aan. Negatieve stemming.
Overige 35% vertonen verschillende combinaties.

Goodness of fit: het idee dat de ontwikkeling en de langetermijnaanpassing van kinderen afhankelijk is van de mate waarin hun specifieke temperament aansluit op de aard en eisen van de omgeving waarin ze opgroeien, en andersom.
- Laag activiteitenniveau en lage prikkelbaarheid –> gedijen goed in omgeving waarin ze op verkenning kunnen gaan, vrijheid krijgen om gedrag zelf te bepalen.
- Hoog activiteitenniveau en hoge prikkelbaarheid –> beter wat stevigere begeleiding - energie in specifieke richting kunnen kanaliseren.

Reageren op kinderen met moeilijk gedrag:
- Met woede en inconsistentie: leidt tot meer kans op ontwikkelingsproblemen;
- Met warmte: leidt tot minder kans op probleemgedrag.

Temperament vertoont zwakke relatie met hechting:
Expressieve kinderen geven makkelijker waarneembare aanwijzingen - makkelijker om in te gaan op behoeften kind en hechting te bevorderen.

Culturele verschillen
Bij Afrikaanse Masai is het een voordeel om prikkelbaar, moeilijk temperament te hebben. Dan word je eerder gevoed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geslacht en gender: mannelijk of vrouwelijk

A

Gender: de eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij geassocieerd worden met een bepaald geslacht.

Genderidentiteit: het persoonlijk gevoel over de eigen identiteit.
Dit kan samenvallen met het geboortegeslacht, maar kan ook verschillen.

Gender: persoonlijke beleving van de eigen mannelijk- of vrouwelijkheid.
Sekse en geslacht: verwijzen naar biologische verschillen en seksueel gedrag.

Jongens:
Bij geboorte vaak actiever en geagiteerder, slapen onrustiger en trekken meer grimassen.

Verschillen tussen individuele jongens en meisjes zijn veel groter.

Bij ouder worden meer beïnvloed door maatschappij en verschillen duidelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly