Thema 1, hoofdstuk 2 Flashcards
Theorie
Verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties tussen een reeks feiten of principes te begrijpen.
Psychodynamisch perspectief
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
Dezes innerlijke krachten - kunnen oorsprong hebben in kindertijd - kunnen iemands gedrag gedurende zijn hele leven blijven beïnvloeden.
Ontwikkeling is kwalitatief (stadiabenadering)
Psychoanalytische theorie (Freud)
Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
Onbewuste is volgens Freud: het deel van iemands persoonlijkheid dat kinderlijke wensen, verlangens en behoeften bevat, die vanwege hun verstorende aard afgesloten zijn van het bewustzijn.
Freud: het onbewuste is verantwoordelijk voor een groot deel van ons dagelijks gedrag.
Aspecten persoonlijkheid (Freud)
1) Id
2) Ego
3) Superego
1) Id = het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid.
Genotsprincipe.
Primitieve driften tav honger, seks, agressie en irrationele impulsen.
Doel: zoveel mogelijk genot. Weinig controle.
2) Ego = het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid.
Buffer tussen primitieve Id en echte wereld.
Realiteitsprincipe.
Instinctieve energie wordt in toom gehouden om de veiligheid van het individu te bewaren en hem te helpen integreren in de samenleving.
3) Superego = het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt.
Maakt onderscheid tussen goed en kwaad.
Ontwikkelt zich rond 5/6 jaar.
De psychoseksuele ontwikkeling (Freud)
Persoonlijkheid vormt zich door psychoseksuele ontwikkeling.
5 fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, of bevrediging, telkens is gericht op een andere biologische functie en ander deel van het lichaam.
- Geboorte - 12-18 maanden
ORAAL: interesse in zuigen, bijten, eten, bewegen van de lippen. - 12-18 maanden tot 3 jaar
ANAAL: bevrediging door feces op te houden en zich te ontlasten. Wennen aan controlemechanismen van maatschappij. Zindelijkheidstraining. - 3 jaar tot 5/6 jaar
FALLISCH: interesse in genitaliën, weten om te gaan met oedipuscomplex (identificatie met de ouder van dezelfde sekse) - 5-6 jaar - adolescentie
LATENTIE: seksualiteit grotendeels op de achtergrond. - adolescentie - volwassenheid:
GENITAAL: opnieuw ontluiken van seksuele interesses en aangaan seksuele relaties.
Ontwikkeling stopt na adolescentie.
Fixatie (Freud)
Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
Teveel of te weinig bevrediging.
Fixatie op de orale fase kan bijv leiden tot voortdurend bezig zijn met orale activiteiten in de volwassenheid, zoals eten, praten, nagelbijten.
Psychosociale theorie (Erikson)
Nadruk op sociale interactie met anderen.
Mensen ontwikkelen zich gedurende hun leven in 8 afzonderlijke stadia.
Stadia volgens een vast patroon, min of meer gelijk voor alle mensen.
In elk stadium is sprake van een crisis / conflict dat het individu moet oplossen. Dan door naar volgende stadium.
- Geboorte - 12-18 maanden
Vertrouwen vs wantrouwen: vertrouwen dankzij steun omgeving, angst en zorgen over anderen. - 12-18 maanden tot 3 jaar
Autonomie vs schaamte en twijfel: onafhankelijkheid ontstaat wanneer experimenteren wordt gestimuleerd.
Twijfels over zichzelf, gebrek aan onafhankelijkheid ontstaat wanneer er geen ruimte is voor experimenteren. - 3 jaar tot 5/6 jaar
Initiatief vs schuld: ontdekken manieren om handelingen in gang te zetten. Schuldgevoel over daden en gedachten. - 5-6 jaar - adolescentie
IJver vs minderwaardigheid:
Groeiend besef competenties, gevoelens van minderwaardigheid, geen vertrouwen in eigen kunnen. - adolescentie
Identiteit vs identiteitsverwarring: bewustzijn van eigen uniekheid, weten welke rol te vervullen. Onvermogen om passende rollen in het leven te herkennen. - Eerste volwassenheid
Intimiteit vs isolement: ontwikkeling liefdevolle seksuele relaties en hechte vriendschappen. Angst voor relatie met anderen. - Volwassenheid
Generativiteit vs stagnatie. Gevoel bij te dragen aan continuïteit van het leven. Bagatelliseren van eigen activiteiten. - Rijpheid
Ego-integriteit vs wanhoop: Gevoel van eenheid in wat men in het leven hebt bereikt. Spijt van gemiste kansen.
Groei en verandering gaan het hele leven door. (Bij Freud stopt het na de adolescentie).
Adolescentie is startpunt ontwikkeling eigen identiteit.
Psychosociale ontwikkeling (Erikson)
De veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.
Meningen over psychodynamische perspectief
Freud:
+ Introductie over onbewuste invloeden en begrip ‘onbewuste’.
- Onderzoek bevestigt doorlopen van stadia niet;
- Gebaseerd op beperkte populatie (Oostenrijkers uit rijke middenklasse). Niet divers. Seksistisch en discriminerend.
Erikson:
+ Mens ontwikkelt zich hele leven.
- Richt zich meer ontwikkeling van mannen dan op vrouwen;
- Op sommige punten vaag.
Algemeen: goede beschrijving van gedrag in verleden, maar geen nauwkeurige voorspelling van toekomstig gedrag.
Behavioristisch perspectief (Watson)
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen.
Focus op waarneembaar gedrag.
Bestudeert de mens volledig van buitenaf (exogeen).
Nurture (omgeving!)
Kwantitatief (grotere mentale capaciteiten, niet door veranderingen in soort denken).
Ontwikkelingspatronen zijn persoonlijk, niet in stadia. Zij weerspiegelen een reeks van omgevingsstimuli waaraan ze toevallig worden blootgesteld.
Stimulus-respons-leren (behavioristisch)
Vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering.
Gedrag (respons) is het resultaat van voortdurende blootstelling aan specifieke omgevingsfactoren (stimuli).
Klassieke conditionering (Pavlov)
Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die de respons normaal gesproken niet uitlokt.
Een aangeleerde, onbewuste reactie.
Experiment met honden.
Door twee prikkels altijd tegelijk aan te bieden, gaat het individu de twee met elkaar associëren en er op dezelfde manier op reageren.
Een baby leert dat als hij een flesje ziet, hij te drinken krijgt. Als reactie op het zien van het flesje begint hij al met zijn beentjes te trappelen.
Operante conditionering (Skinner)
Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties.
Door het individu te belonen of te straffen, gaat hij het betreffende gedrag associëren met iets leuks of iets vervelends en het gedrag daardoor herhalen of er juist mee stoppen.
Een baby ontdekt dat als hij met zijn handjes tegen een rammelaar slaat, dat hij nog wel een keer wil veroorzaken, dus doet hij het nog een keer.
Bekrachtiging: proces waarbij een prettige stimulus wordt aangeboden of een onprettige stimulus wordt weggenomen - kans vergroot dat eerder gedrag zich herhaalt.
Gedragsmodificatie
Een techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
Sociaal-cognitieve leertheorie
(Bandura)
Benadering van ontwikkeling waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon (een model) te observeren en na te doen.
Gedrag aanleren is een kwestie van observeren.
Kans groter dat we gedrag nadoen wanneer we zien dat het model wordt beloond (modeling).
4 stappen:
1) Aandacht: je neemt het gedrag van het model waar;
2) Retentie: je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog herinneren;
3) Reproductie: je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren;
4) Motivatie: je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren, doordat je opkijkt tegen het model / het iets oplevert.
Behavioristische traditie & een cognitief perspectief.
Meningen over het behavioristisch perspectief
+ Aanzienlijke bijdragen geleverd aan de ontwikkelingspsychologie
(rolmodellen & social media)
- mens wordt gezien als black box. Wat binnenin gebeurt is niet waarneembaar, geen object van studie.
1e generatie gedragstherapie. Daarna wél aandacht voor mentale processen die onder invloed externe stimuli veranderen.
2e generatie -> cognitieve gedragstherapie
3e generatie -> anders leren hanteren van ongewenste gedachten en gevoelens (mindfulness)
Cognitief perspectief
Benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
Hoe verwerken kinderen en volwassenen informatie?
Welke invloed heeft hun manier van denken en begrijpen op hun gedrag?
Hoe veranderen cognitieve vermogens?
Cognitieve gedragstheorie van Piaget
Volgens Piaget doorlopen alle mensen in een vaste volgorde een reeks universele cognitieve ontwikkelingsstadia waarbij in elk stadium zowel de kwantiteit van de informatie als de kwaliteit van onze kennis en begrip toeneemt.
Handelen gaat vooraf aan het begrijpen.
Menselijke denken is opgebouwd uit schema’s: georganiseerde mentale patronen die bepaalde gedragingen of acties vertegenwoordigen.
Bij baby’s gaat dit om concreet gedrag (een schema voor zuigen en grijpen).
Discontinue ontwikkeling - verschillende fasen in ontwikkeling.
Kwalitatief verschil tussen ene en de volgende fase.
Piaget’s fasen in de cognitieve ontwikkeling:
- Geboorte - 2 jaar: Sensomotorisch.
Actie / reactie, rammelaar.
- 2-7 jaar: Preoperationeel
Symbolisch denken; spelen vadertje & moedertje, leren praten & lezen.
Afhankelijk van de waarnemingen op dat moment.
- 7-12 jaar: Concreet operationeel:
meer voorstellen, abstract redeneren, realistische dingen.
- 12 jaar tot volwassenheid: Formeel operationeel:
ook abstract redeneren, ook met niet-realistische dingen.
Adaptatie
Assimilatie
Accommodatie
Adaptatie: de manier waarop kinderen reageren op en zich aanpassen aan nieuwe informatie.
2 basisprincipes die samen zorgen voor cognitieve ontwikkeling:
1) Assimilatie: het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren binnen hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Past in bestaande schema’s.
2) Accommodatie: het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Nieuwe ervaringen leiden tot aanpassing van de huidige schema’s.
Piaget college
Samenvoegen van bouwstenen (van vaardigheden of kennis)
–> Schemata
Schemata: georganiseerde patronen van acties / gedachten die mensen gebruiken om te interpreteren.
(cognitieve structuren).
Opgebouwd door:
1) Organiseren: het combineren van bestaande schemata, om nieuwe - complexere - schemata te maken.
2) Adaptatie: aanpassing van die schemata aan de omgeving.
Gebeurt door 2 processen:
1) Assimilatie: iets naar een bestaand schema assimileren.
Vb: kind ziet schaap en denkt dat het een hond is. Cognitief conflict (disequilibrium), hond heeft andere vacht? Mama noemt het schaap?
2) Accomodatie: het aanpassen van bestaande schemata.
Schapen & honden zijn verschillend.
Dan weer equilibrium - denkstructuren komen overeen met hoe de omgeving ervaren wordt.