Thema 3, hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget

Belangrijke elementen Piagets theorie

Schema’s

Adaptatie:

Assimilatie:

Accommodatie:

A

Visie van Piaget (1896-1980)

Baby’s leren: actie = kennis.
Kennis is het resultaat van direct motorisch gedrag. Baby’s leren door te doen.

Ontwikkelingstheorie van Piaget is gebaseerd op een stadiamodel met 4 stadia:
1) Sensomotorisch stadium (0-2 jaar)
2) Pre-operationele stadium (2-7 jaar)
3) Concreet operationele stadium (7-12 jaar)
4) Formeel operationele stadium (12 jaar- volwassenheid)

De overgang naar ander stadium vindt plaats wanneer het kind het juiste niveau van fysieke rijping heeft bereikt EN is blootgesteld aan relevante ervaringen.

Van cruciaal belang om te kijken naar de veranderingen in kwaliteit van de kennis en het begrip van de kinderen.

Schema’s:
Volgens Piaget zijn schema’s (georganiseerde mentale structuur en patronen) de fundamentele bouwstenen van de manier waarop wij de wereld zien.
Naarmate wij kennis uitbreiden en organiseren, vormen en veranderen wij onze schema’s.

Adaptatie –> de neiging van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving.

Dit bestaat uit 2 aparte processen:
1) Assimilatie
2) Accommodatie

Assimilatie –> het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Iets nieuws binnen wat we al weten en begrijpen en in een bestaand schema plaatsen.
(VB: baby die op rammelaar zuigt assimileert de rammelaar aan zijn bestaande zuigschema).
Er komt een moment waarop de baby toe is aan bijstelling van zijn denkkader - hij merkt dan dat hij geen nieuwe informatie meer opdoet op deze manier. Dan vindt accommodatie plaats.

Accommodatie –> het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
(VB: schudden met rammelaar. Kind accommodeert zijn schema aan de specifieke eigenschappen van het object).

Kind gaat eerst uit van wat hij snapt en kan.
Nieuwe info? Voldoende aanknopingspunten van wat al bekend is? Dan kan kind verband leggen en zal het een stapje verder zetten.
-> Past bestaande schema aan, of ontwikkelt nieuwe schema’s.

Piaget:
Vroegste schema’s beperken zich tot de aangeboren reflexen (zuigen en zoeken). Baby’s beginnen deze schema’s direct dmv assimilatie en accommodatie te wijzigen in reactie op hun sensomotorische verkenning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De sensomotorische periode: de basis van de vroege cognitieve groei

6 substadia:

A

Het sensomotorische stadium (0-2 jaar):
Eerste stadium in Piagets theorie, waarin het kind sterk afhankelijk is van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli.

6 substadia:
1) Substadium 1: Eenvoudige reflexen (0-1 maand)
De verschillende aangeboren reflexen bepalen de kern van het cognitieve leven van een baby.
Daarnaast treden er veranderingen op in een aantal reflexen, als gevolg van de ervaringen die de baby opdoet met de buitenwereld.

2) Substadium 2: Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maanden)
In deze periode beginnen baby’s eerdere afzonderlijke reacties tot geïntegreerde activiteiten te coördineren.

Circulaire reactie: een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling van een willekeurige motorische handeling

Primaire circulaire reactie: schema’s die betrekking hebben op de herhaling van interessante of prettige acties, gewoon omdat ze leuk zijn om te doen.
‘Primair’ omdat de activiteiten die erbij horen zich richten op het lichaam van de baby.

3) Substadium 3: Secundaire circulaire reacties (4-8 maanden)
Baby’s verleggen hun cognitieve horizon naar de wereld buiten zichzelf. Zij beginnen in te spelen op hun omgeving.
Proberen prettige gebeurtenissen in hun omgeving - die ze per toeval hebben veroorzaakt - te herhalen.

Secundaire circulaire reacties: schema’s die betrekking hebben op herhaalde acties die een gewenst resultaat opleveren.

Verschil primaire circulaire reacties en secundaire circulaire reacties:
- bij primaire circulaire reacties is de activiteit gericht op zichzelf en op het eigen lichaam,
- bij secundaire circulaire reacties op de buitenwereld.
Baby’s gaan meer hun stem gebruiken en merken dat anderen daarop reageren met hun eigen geluiden. Imiteren ook geluiden van anderen.

4) Substadium 4: Coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maanden)
Grootste sprongen voorwaarts.

Intentioneel gedrag: gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden tot één enkele actie om een probleem op te lossen.
(VB: speeltje wegduwen om ander speeltje te kunnen pakken).
Anticiperen op gebeurtenissen
(VB: fles wegduwen wanneer ze luchtgeluid horen)

Objectpermanentie: het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze onzichtbaar.
Bewustzijn speelt cruciale rol bij ontwikkeling van sociale banden.
Objectpermanentie zorgt gedeeltelijk voor de ontwikkelde intentionaliteit en het vermogen om te anticiperen.

5) Substadium 5: Tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden)
Tertiaire circulaire reacties: schema’s die betrekking hebben op de doelbewuste variatie van acties die tot gewenste resultaten leiden.
Ze herhalen niet alleen gewenste activiteiten (zoals bij secundaire circulaire reacties), maar voeren mini-experimenten uit. Wijzigingen aanbrengen in situatie om te zien wat de consequenties zijn.

De wereld is een laboratorium.
‘Little experimentors’
Belangstelling voor het onverwachte (interessantst)

6) Substadium 6: het begin van het denken (18-24 maanden)
Vermogen tot mentale representatie of symbolisch denken.

Mentale representatie: een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object.
Oorzaak-gevolgrelaties zo beter begrijpen.
Mentale representatie maakt ook ook het vermogen tot doen alsof mogelijk.

Indirecte imitatie: het imiteren van mensen en scenes die niet meer aanwezig zijn. Kinderen zijn in staat tot het vormen van innerlijke mentale representaties.

Piaget:
Volgorde van substadia is voor alle kinderen gelijk.
Timing kan variëren.
Timing = combinatie van niveau van fysieke rijping van een baby & de aard van de sociale omgeving waarin hij opgroeit.
Baby’s doorlopen ook overgangsfasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Meningen over Piaget

A

Meningen over Piaget

+ Zeer kundige beschrijving van de grote lijnen van de sensomotorische ontwikkeling in de babytijd.

  • Overgang van ene naar andere stadium verloopt minder abrupt.
    Siegler: verloopt niet in stadia, maar in golven.
    Ook toegang nog tot minder geavanceerde technieken.
  • Piaget gaat voorbij aan het belang van de geavanceerde zintuigelijke en perceptuele systemen die reeds bij baby’s aanwezig zijn.
  • Piaget lijkt capaciteit hele jonge baby’s te onderschatten. Baby’s van 3,5 maand moeten al objectpermanentie hebben.
  • Andere typen gedrag lijken zich eerder te manifesteren dan Piaget dacht. Baby’s kunnen al direct na de geboorte de basale gezichtsuitdrukkingen van volwassenen imiteren.
  • Piagets ideeën lijken meer van toepassing op kinderen uit Westerse landen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling

Codering, opslag en terughalen: de grondslagen van informatieverwerkingstheorie

Automatisering:

Concept:

A

Informatieverwerkingstheorie: benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen.

Geleidelijke veranderingen in het vermogen van baby’s om informatie te ordenen en te manipuleren.

Cognitieve groei is een kwestie van toenemende complexiteit, snelheid en capaciteit op het gebied van informatieverwerking.

Theorie van Piaget: te vergelijken met software, die bepalend is voor de manier waarop een computer omgaat met gegevens.

Informatieverwerkingstheorie richt zich op mentale programma’s die mensen gebruiken als ze problemen proberen op te lossen.

Informatie kan alleen worden verwerkt als 3 processen in werking zijn:
1) Codering –> het proces van omzetting van informatie in een vorm die bruikbaar is voor het geheugen.
Er is teveel informatie om te verwerken, daarom coderen mensen selectief (waar ze aandacht aan besteden)
(Toetsenbord)
2) Opslag –> het proces dat betrekking heeft op het bewaren van gecodeerd materiaal.
(Harde schijf)
3) Terughalen –> het proces waarmee materiaal in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewustzijn gebracht en gebruikt wordt.
(Informatie naar beeldscherm brengen).

Automatisering:
de mate waarin een activiteit aandacht vereist.
Processen die relatief weinig aandacht vragen, zijn automatisch.
Processen die relatief veel aandacht vragen zijn gecontroleerd.

Concept:
categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben.
(VB: informatie van 4 poten, staart en blaffen coderen tot het concept hond).

Baby’s bezitten elementaire rekenkundige vaardigheden en elementaire natuurkundige vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het geheugen in de babytijd

Herinnering bij baby’s:

De duur van herinneringen:

De neurologische basis van het geheugen

A

Herinnering: het proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt.

Gewenning: laat zien dat baby’s nieuwe stimuli van oude kunnen onderscheiden en dat er geheugencapaciteit aanwezig is. Deze verbetert als ze ouder worden.

Herinneringen die in eerste instantie vervlogen lijken, kunnen door hints weer worden geactiveerd.

De duur van herinneringen:
De processen die ten grondslag liggen aan het vasthouden en ophalen van herinneringen, zijn gedurende het hele leven min of meer gelijk.
De hoeveelheid informatie die opgeslagen en weer opgehaald kan worden, is sterk afhankelijk van de leeftijd.

Infantiele amnesie:
De afwezigheid van herinneringen aan ervaringen vóór het 3e levensjaar.
Recenter onderzoek geeft aan dat baby’s veel meer onthouden.
Herinneringen kunnen niet altijd makkelijk of accuraat opgehaald worden.
Herinneringen ook onbetrouwbaar: nieuwe informatie kan herinnering doorkruizen, belemmeren, vervormen.

Taal speelt een belangrijke rol bij terughalen herinneringen.
Het kan alleen worden teruggehaald in het vocabulaire die tijdens de te herinneren gebeurtenis werd gebruikt.
Herinneringen voor leeftijd van 18 - 24 maanden niet betrouwbaar.

Neurologische basis van het geheugen:

Bij de vorming van langetermijnherinneringen zijn 2 systemen betrokken:
1) Expliciete geheugen: geheugen met bewuste herinneringen die doelbewust kunnen worden opgehaald.
(VB: naam herinneren)
Voorloper huist in de hippocampus.
Echte expliciete herinneringen vormen zich pas vanaf 6 maanden, waarbij de hersenschors is betrokken.
2) Impliciete geheugen: geheugen met herinneringen waarvan we ons niet bewust zijn.
Bevat motorische vaardigheden, gewoonten en activiteiten die we zonder bewuste cognitieve inspanning kunnen herinneren.
(VB: fietsen en lopen).

De vroegste herinneringen lijken impliciet te zijn en worden opgeslagen in het cerebellum en de hersenstam.
Belang van hippocampus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is de groei van de hersenen verantwoordelijk voor infantiele amnesie?

Neuroplasticiteit

A

Mogelijke oorzaak van infantiele amnesie:
- de aanhoudende groei van nieuwe hersencellen.

Neuroplasticiteit: het vermogen van de hersenen om te groeien, te veranderen en nieuwe verbindingen te leggen tussen cellen.

Stelt hersenen in staat om nieuwe informatie op te nemen en biedt ze het vermogen om hersenletsel te compenseren.

Nieuwe verbindingen verdringen oude informatie.
De snelle groei van nieuwe cellen in de zich ontwikkelende babyhersenen interfereert met latere herinneringen aan deze periode.
Na babytijd vlakt de snelle groei van hersencellen af. Ontstaat een evenwicht tussen plasticiteit en stabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkeling van intelligentie bij baby’s

Ontwikkelingsquotiënt

Bayley Skills of Infant Development (BSID-III-NL)

A

Gedragspatronenonderzoek van Gesell:
Gaat uit van gedragspatronen die op een bepaalde specifieke leeftijd gebruikelijk zijn.
Ontwikkelde: ontwikkelingsquotiënt.

Ontwikkelingsquotiënt:
een overkoepelende ontwikkelingsscore die betrekking heeft op prestaties op 4 vlakken:
- motorische vaardigheden, zoals evenwicht en zitten:
- taalgebruik:
- aanpassingsgedrag, zoals alertheid en verkenning;
- persoonlijk en sociale vaardigheden, zoals aankleden en eten.

Bayley Skills of Infant Development (BSID-III-NL), Nancy Bayley

Instrument om de ontwikkeling van kinderen vanaf 16 dagen tm 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen.
Instrument om jonge kinderen met ontwikkelingsachterstanden te identificeren en bestaat uit de schalen:
- cognitie;
- taal;
- motoriek;
- sociaal-emotioneel;
- adaptief gedrag.

Ook informatie over de manier waarop een interventie kan worden opgezet en geëvalueerd.
Resulteerde ook in een ontwikkelingsquotiënt.
(100 is gemiddeld in vergelijking met andere kinderen)

+ goed beeld van huidige ontwikkelingsniveau baby
+ basis voor interventieprogramma’s
- zeggen nauwelijks iets over toekomstige ontwikkelingstraject van een kind.
Correlatie tussen meeste gedragsmetingen in de babytijd en de volwassen intelligentie is minimaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Individuele intelligentieverschillen: de informatieverwerkingstheorie

A

De snelheid waarmee baby’s informatie verwerken bezit waarschijnlijk de beste correlatie met latere intelligentie.

Informatieverwerkingstheorie wordt gemeten via:
- Gewenning: baby’s die sneller hun interesse verliezen voor bepaalde stimuli die ze eerder hebben gezien, zijn efficiënter in het verwerken van informatie.
- Visueel herkenningsgeheugen: de herinnering en herkenning van een stimulus die eerder gezien is.
Hoe sneller een baby iets uit zijn geheugen kan ophalen, hoe efficiënter hij informatie verwerkt.
- Vaardigheden: die betrekking hebben op multimodale perceptie zijn een indicatie voor intelligentie.
(VB: crossmodale perceptie: het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via 1 zintuig is ervaren later dmv een ander zintuig te identificeren).

2 kanttekeningen:
- correlatie tussen vroege capaciteiten van informatieverwerking en latere IQ-metingen is niet zeer sterk.
Ook andere factoren, zoals stimulatie van de omgeving, spelen mee.
- Traditionele IQ-test richt zich op vaardigheden die iets zeggen over het vermogen om te leren, maar zeggen niets over het artistieke of professionele potentieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meningen over de informatieverwerkingstheorie

A

Informatieverwerkingstheorie:
- Kwantitatieve veranderingen
- Groei geleidelijk en stapsgewijs
- Gaan uit van verzameling individuele vaardigheden waardoor preciezere meetmethoden mogelijk
- Lastiger om een totaalbeeld te krijgen

Piaget:
- Kwalitatieve veranderingen
- Groei gaat in plotselinge spurts
- Benadering van het geheel
- Totaaloverzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De basisbeginselen van taal: van geluiden naar symbolen

A

Taal: de systematische, betekenisvolle ordening van symbolen.
Vormt de basis voor communicatie.

Formele eigenschappen van taal:
- Fonologie: betrekking op de basisklanken van taal (fonemen), die gecombineerd kunnen worden tot woorden en zinnen.
(45, zoals aa en a)
- Morfemen: de kleinste betekeniseenheden in een taal. (-s voor meervoud en -de voor verleden tijd).
- Semantiek: het geheel van regels die de betekenis van woorden en zinnen bepaalt.
(Het verschil tussen Loek kust Noor en Noor wordt door Loek gekust)

Taalbegrip: begrijpen wat er gezegd wordt;
Taalproductie: het gebruik van taal om te communiceren.

Begrip komt voor productie.
Baby’s begrijpen eerder dan dat ze kunnen praten en ontwikkelen begrip ook sneller dan productie.
(Begrip verbetert met 22 nieuwe woorden per maand, productie met 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vroege geluiden en communicatie

A

Prelinguïstische communicatie:
communicatie dmv geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, immitatie en andere niet-linguïstische middelen.

Duidelijkste manifestatie is brabbelen.

Brabbelen: het maken van op spraak lijkende, maar betekenisloze geluiden.
(Begint rond 2 á 3 maanden, gaat door tot de 1e verjaardag).

Bij brabbelen herhalen baby’s dezelfde klinker steeds opnieuw - toon variëren van hoog naar laag. Na 5 maanden breiden de geluiden uit, komen er medeklinkers bij.
Brabbelen is universeel, komt in alle culturen voor en ook bij dove kinderen (doen het met hun handen).
Vanaf 6 maanden verschilt het gebrabbel per taal waaraan de baby is blootgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De eerste woorden

A

Holofrase (eenwoordzin): uiting van één woord dat voor hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin de uiting wordt gebruikt.
1e woordje: rond 10 tot 14 maanden;
Rond 15 maanden: gemiddeld 10 woorden.
Rond 18 maanden: éénwoordstadium van taalontwikkeling eindigt - vocabulaire wordt plots groter.
Tussen 16 en 24 maanden: van 50 tot 400 woorden.

Criteria voor 1e woord:
- Moment waarop de baby duidelijke woorden begrijpt & een geluid kan produceren dat lijkt op woorden die volwassenen gebruiken;
- Moment waarop kinderen een duidelijke, consistente naam geven aan een persoon, gebeurtenis of object.

Met 18 maanden: individuele woorden tot zinnen combineren (8 tot 12 maanden na eerste woord).

Belangrijke vooruitgang: nu relaties leggen tussen de dingen in de wereld waarvoor ze een etiket hebben.

Kenmerken van vroege taal:
- Telegramstijl: manier van praten waarbij woorden worden weggelaten die niet cruciaal zijn voor de boodschap;
- Onderextensie (ondergeneralisatie): de gewoonte om woorden te beperkt te gebruiken.
- Overextensie (overgeneralisatie): de gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan te veel gegeneraliseerd wordt.

Spreekstijlen baby’s:
- referentiële stijl: spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen.
- expressieve stijl: spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen uit te drukken.
(Taalstijlen zijn deels afhankelijk van culturele factoren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De leertheorie:

A

Leertheorie: theorie vanuit het behavioristisch perspectief die zegt dat ontwikkeling van gedrag (en dus ook taal) verloopt via de wetten van bekrachtiging en conditionering.

Modelleren (leren vanuit het nadoen van het gedrag van anderen); hierdoor gaat taal van kinderen lijken op die van volwassenen.

Problemen leertheorie:
- geen adequate verklaring voor het feit dat kinderen de regels van taal zo snel leren (onervaren taalgebruikers worden ook beloond bij incorrect taalgebruik);
- kinderen passen ook nieuwe frasen, zinnen en constructies toe (niet alleen wat ze van anderen leren);
- kunnen regels ook toepassen op onzinwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De nativistische benadering:

A

Nativistische benadering (Chomsky): de visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme bestaat dat de ontwikkeling van taal aanstuurt.

Universele grammatica: alle taken hebben dezelfde onderliggende structuur.

Taalverwervingsmechanisme (LAD): neuraal systeem in de hersenen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van een taal begrijpen.

Identificatie van een bepaald gen dat gerelateerd is aan spraakproductie.

Kritiek:
- bepaalde primaten zijn in staat om de grondbeginselen van taal te leren (uniekheid van menselijk in twijfel trekken)
- Taal is genetisch voorbereid MAAR vereist ook sociale ervaring om effectief gebruik te kunnen maken ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De interactionele benadering:

A

De interactionele benadering: volgens deze benadering is taalontwikkeling een combinatie van genetisch bepaalde aanleg en omgevingsfactoren.

Sociale factoren zijn cruciaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Praten tegen kleine kinderen: babytaal

A

Babytaal: een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en een zangerige intonatie.

Babytaal speelt een belangrijke rol in de taalverwerving van kinderen. Mondiaal verschijnsel.

Ook dove moeders gebruiken een vorm van babytaal.
Overeenkomsten tussen culturen: overdreven intonatie, hoge tonen, verlengde klinkers, herhaling, lager volume, nadruk op het instructieve.

Sekseafhankelijk. Meiden horen 2x zoveel verkleinwoorden als jongens.
- tegen jongen wordt meer vastberaden ‘nee’ gezegd.
- bij meisje eerder antwoord dat aandacht van verzoek afleidt.

Stimulatie van de cognitieve ontwikkeling van baby’s:
- geef baby’s de gelegenheid om de wereld te verkennen;
- reageer verbaal en non-verbaal op baby’s, praat mét ze, niet tegen ze;
- lees baby’s voor;
- je hoeft er niet 24u voor de baby te zijn. Ze hebben ook tijd nodig om de wereld te ontdekken.
- Zet baby’s niet onder druk, verwacht niet te snel te veel van ze.