thema 4 Flashcards

begrippen

1
Q

cognitivisme

A
  • belang = mentaal gedrag, inzichten, interne beelden en observeerbaar gedrag
  • geen ‘black box’ –> methodologisch verder kijken dan observeerbaar gedrag via introspectie en het indirect afleiden van conclusies uit gedrag over veronderstelde interne processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

behaviorisme

A
  • belang = waarneembaar/observeerbaar gedrag
  • alleen gedrag onderzoeken via directe observatie
  • ‘black box’ –> kunnen interne processen niet zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Shannon Information Theory

A

‘signalen’ zouden in stappen verwerkt orden opdat ze opgeslagen worden in een geheugen en de zintuigen werken als filters
opvatting dat cognitie kon worden beschouwd als een informatieverwerkende activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Syntactic structures

A

+ kritiek op Skinner = basis voor de mentale structuren die taalkennis vasthouden
- associaties zijn onvoldoende om taalontwikkeling te verklaren
- niet alle lerende heeft een externe stimulus nodig heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

transformational grammar

A

een component die inwerkte op mentale structuren zodat nieuwe structuren konden ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

declaratieve kennis

A
  • snel verworven en vergeten (weinig actief gebruikt)
  • makkelijk te vinden bv.: boeken, woordenboeken, …
  • ook conceptuele kennis
  • definities, formules, wetten, verschijnselen, verbanden binnen kennisdomeinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

procedurele kennis

A
  • methoden waarbij declaratieve kennis gebruikt wordt
    (manier van werken, methodes)
  • specifieke vb.: schaatsen, fietsen, formule vereenvoudigen, …
  • algemene vb.: samenvatten, probleemoplossingsvaardigheden, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

metacognitieve kennis

A
  • kennis die gaat over hoe zelf denken, hoe we leren, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cognitieve benadering

A

cognitie wordt voorgesteld door het informatiewerkingsmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

multistore-model

A

verschillende ‘geheugens’:
1. episodic memory
2. semantic memory
3. verbal memory
4. visual (iconic) memory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

episodic memory

A

info met betrekking tot gebeurtenissen, plaatsen, tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

semantic memory

A

info over algemene kennis en begrippen die niet gekoppeld zijn aan een bepaalde context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verbal memory

A

betekenisvolle eenheden die opgebouwd zijn als schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

visual (iconic) memory

A

info die opgeslagen is als scènes, afbeeldingen, tekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

encoderen

A

het proces van opslaan in het LTM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

basic problem space

A

LTM een structuur beschikbaar komen met nodes en de mogelijke oplossingsstappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

operator

A

het kiezen van een volgende node in functie van oplossing is via het gebruik van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bottom-upproces

A

stimuli uit de omgeving worden opgepikt die een cognitief proces op gang brengen
- interactief met top-downproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

top-downproces

A

bepaalt hoe we op een binnenkomende stimuli reageren
- interactief met bottom-upproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

fonologische lus

A

verbale info zeer kort opgeslagen en herhaald zodat ze vastgehouden kan worden voor verwerkingen in het werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

visuo-spatiële schetsblad

A

visuo-spatiële info kort opgeslagen en herhaald ze vastgehouden kan worden voor verwerkingen in het werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

episodische buffer

A

helpt multimodale info gedurende een korte bufferperiode op te slaan zo kan de info uit werkgeheugen gerelateerd worden aan info uit langetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cognitive load

A
  • werkgeheugen kan maar beperkt aantal kenniselementen tegelijkertijd verwerken
  • onbeperkt langetermijngeheugen
  • schema’s structuren info in ons geheugen
  • automatisering mogelijk –> schema’s sneller en minder bewust verwerkt worden
24
Q

extraneous cognitive load

A

door de manier waarop info is gerepresenteerd

25
Q

intrinsic cognitive load

A

belasting die samenhangt met complexiteit van info zelf en is niet te vermijden

bij complexe info moeten we veel kenniselementen tegelijkertijd in het werkgeheugen vasthouden

de tijd niet om grondig op te slaan in LTG in de vorm van schema’s

26
Q

germane cognitive load

A

belasting waarin lerende moet investeren om een nieuw stuk kennis te verwerken

27
Q

‘worked examples’

A

uitgewerkte voorbeelden

28
Q

‘dual-channel’

A

een model waarin info langs twee parallelle en evenwaardige kanalen verwerkt wordt

29
Q

informatieverwerkend model

A

stappen:
1. het selecteren
2. het organiseren
3. het integreren

30
Q

propositie

A
  • de basiseenheid van informatierepresentatie
  • kan enkel juist of fout zijn
31
Q

een beeld

A

is een op perceptie gebaseerde representatie die oorspronkelijke perceptuele structuur van input heeft behouden (fysieke kenmerken vasthouden)

32
Q

lineaire ordening

A

een of meerdere ordeningen in het propositienetwerk met beelden expliciet mee is verwerkt en toegankelijk is

33
Q

chunk

A

een verzameling van geordende elementen

34
Q

frame

A

een bepaalde instantiatie van een schema

35
Q

scripts

A

schema’s die een integrerende rol spelen in de representatie van declaratieve kennis

36
Q

elaboratie

A

het proces waarbij nieuwe informatie wordt toegevoegd aan de reeds beschikbare schema’s

37
Q

interne organisatiestrategieën

A
  • schematiseren, structureren
  • hiërarchie aanbrengen
  • begrippen toepassen
  • opbouwen van persoonlijke theorieën
38
Q

hiërarchie aanbrengen

A

specifieke ordeningsprincipes (‘elementen van’ en ‘deelverzameling’) gehanteerd zoals tijd, nummer, oorzaak-gevolg, hiërarchisch, …

39
Q

begrippen toepassen

A

helpen om feiten te clusteren tot één geheel en om meerdere begrippen te ordenen onder een hogere ordebegrip

40
Q

opbouwen van persoonlijke theorieën

A

theorieën worden verfijnd door ervaringen

41
Q

‘Meaningful Learning’ (ML)

A

domineert ‘betekenisverlening’ door de nieuwe gepercipieerde stimuli te vertalen in termen van aanwezige schema’s
associaties helpen met een sneller ‘begrip’

42
Q

mindmaps

A

de organisatie/elaboratie van hun declaratieve kennis

43
Q

cognitieve fase

A

doorloopt de lerende bewust stap voor stap de afzonderlijke producties

44
Q

compositie

A

koppelen we de verschillende producties aan elkaar tot een productieset en de verschillende deelstappen vormen een productieketen

45
Q

proceduralisatie

A

vallen de prikkels geleidelijk van de declaratieve kennis weg

46
Q

‘evidence-based’

A

instructieaanpakken via onderzoek bewezen is dat ze een positief effect hebben op leerprestaties

47
Q

Non-Linguïstische Representaties (NLR)

A

elke vorm van representatie die geen beroep doet op visueel afgedrukte tekst

48
Q

‘imagery’

A
  • in te beelden
  • soorten:
    1. concrete imagery
    2. pattern imagery
    3. kinesthetic imagery
    4. dynamic imagery
    5. memory images
49
Q

concrete imagery

A

mental images

50
Q

pattern imagery

A

showing pure relationships depicted in a visual-spatial scheme

51
Q

kinesthetic imagery

A

involves movements and gestures

52
Q

dynamic imagery

A

involves dynamic transformation of geometric figures

53
Q

memory images

A

problem solvers visually recall a math formula

54
Q

psychomotorische representaties

A

gebaseerd op bewegingen en actief manupileren

55
Q

Mnemonics

A

pg 328