thema 1 Flashcards

begrippen

1
Q

advance organizer

A

vertaalt = het ‘organiseert’ je denkproces en dat ‘in advance’ dus voor je nieuwe inhouden van een thema aanpakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

actoren

A

verwijzen naar concrete personen of organisaties die ze vertegenwoordigen of de organisaties zelf

  • geen neutrale spelers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

processen

A

verwijst naar zaken die over tijd heen verlopen (bv.: leerprocessen, instructieprocessen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

variabelen

A

zijn kenmerken die verschillende ‘waarden’ kunnen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stakeholders of belanggroepen

A

zijn actoren die in onderwijskundige discussie de rolpositie inneemt en die is heel bepalend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aggregatieniveau

A

waarop de verschillende actoren een problematiek naar voren schuiven
1. microniveau
2. mesoniveau
3. macroniveau

  • alles werkt samen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

microniveau

A

is op klasniveau en heeft betrekking op een concrete leer- en instructiesituatie of op een specifieke lerende
- instructieverantwoordelijke = belangrijk
- rekening houden met lerende en zijn/haar context
- ook met indirecte effecten rekening houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mesoniveau

A

is op schoolniveau of opleidingsniveau en heeft betrekking op een school, faculteit, instelling, organisatie of bedrijf
- beslissingen zijn vaak bepalend
- groepen en specifieke begeleiding voorzien
- eindtermen –> leerplannen omzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

macroniveau

A

is op beleidsniveau of systeemniveau en omvat alles wat een compleet systeem beïnvloed
heeft dus ook invloed op de andere aggregatieniveaus
- begeleiding van instructieverantwoordelijke of lerende
- eindtermen en opvolging kwaliteit van het onderwijs bepaald –> inspectie en centrale toetsen gedaan/gecontroleerd
- beslist de organisatie/structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

organisatie

A

beïnvloedt actoren, variabelen en processen door organisatieaspecten
bv.: beschikbare tijd, fysieke ruimtes, beschikbare budget, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

didactisch handelen

A

zijn concrete activiteiten die actoren opzette, om leeractiviteiten uit te lokken
- ook instructieactiviteit
- 5 componenten:
1. doelstellingen (Wat wil je dat de leerlingen doen?)
2. leerstof (Welke inhouden kies je waarmee leerlingen iets doen?)
3. instructieactiviteiten/didactische werkvormen (Hoe zorg je ervoor dat leerlingen iets doen?)
4. media (Hoe bied je inhouden en opdrachten aan?)
5. toetsing (Hoe controleer je of leerlingen doen wat je nastreeft?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

leeractiviteiten

A

lerende moet een gewenste leeractiviteit vertonen die aansluit bij het didactisch handelen

  • worden beschouwd als een gevolg van instructieactiviteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

context

A

zijn alle invloeden die buiten de instructiesetting staan en die (on)rechtstreeks onderwijskundige thema’s beïnvloeden

  • het geheel van instructie-externe variabelen/processen dat het ontwerpen, ontwikkelen en uitvoeren/doorlopen van instructie beïnvloedt (microniveau)
  • bundelt personen en organisaties (mesoniveau)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meta-analyse

A

zijn studies die de resultaten van andere studies samenvatten

nadeel:
- samenbrengen is problematisch, want er zijn verschillende meetinstrumenten
- onderzoekers bouwen voort op andere zonder dat de samples overeenkomen
- statische methodes zijn niet altijd vergelijkbaar
- verwarring tussen positieve effecten en maturiteitseffecten
- meestal nadruk op 1 gemeenschappelijk afhankelijke variabele (maar is dat wel de meest interessante?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

effect size

A

effectgrootte
- symbool d –> d = .40 interessant
- mate waarin er een significant verschil is
- vertellen iets over de relevantie van significante verschillen
- helpen onderbouwde conclusies te maken over statistische power of significante verschillen
- helpen op een gestandaardiseerde manier naar een grote verzameling studies te kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

statische maat

A
  • symbool p (significatiewaarde)
  • hoe kleiner de p-waarde, hoe kleiner de kans dat het verschil te wijten is aan toeval
  • de mate of het aan toeval te wijten is of niet (vastgestelde verschil)
17
Q

self-efficacy

A

in welke mate je zelf een taak/opdracht/toets kan aanpakken

18
Q

instructiestrategieën

A

beschrijft de concrete acties van een instructieverantwoordelijke om leeractiviteiten bij lerende uit te lokken

19
Q

media

A

verwijst naar de ‘gematerialiseerde’ vorm van leerstof en/of tools/middelen die men gebruikt bij didactische werkvorm

20
Q

toetsing

A

is de manier waarop men het bereiken van de vooropgestelde doelstelling controleert

21
Q

GON

A

geïntegreerd onderwijs door leerkracht van het bijzonder onderwijs te laten samenwerken met een gewone klasleerkracht

22
Q

eindtermen

A

bepalen wat leerlingen van alle scholen moeten bereiken

23
Q

‘cram school’

A
  • in Aziatische landen
  • een vorm van instructie die extra voorbereid op de leerdoelen die buiten een schoolse context worden aangepakt
24
Q

vuistregels

A
  • om te zien of het opschuiven significant heeft
  • alles hoger dan d .40
25
Q

sumatief toetsen

A

aan het einde toetsen bv.: examen

26
Q

huiswerk

A
  • moet voorbereidend zijn op de les om een effect te hebben + feedback krijgen
  • hangt af van welk huiswerk en in welke mate of het een effect zal hebben
27
Q

vrijheid van onderwijs

A

elke school/leerkracht heeft een grote autonomie om zelf te beslissen hoe ze het gaan doen, maar de overheid bepaald wel bepaalde dingen (eindtermen, opvolging van de kwaliteit)