Thema 2 -> practicum Haai Flashcards

1
Q

Borst- of pectoraalvinnen

A

Vinnen die een beetje voor en aan de zijkant zitten. Het dier gebruikt ze om te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abdominale vinnen

A

Vinnen caudaal en ventraal. Bij haaien is hier te zien of het om een man of vrouw gaat. Bij mannen zitten hier de claspers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cloaca

A

De gemeenschappelijke uitgang van de darm (anus) en het urogenitaal stelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Claspers

A

Een gootje doordat de abdominaal vin voor een gedeelte is opgerold. Hier loopt het sperma doorheen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is de overgang van romp naar staart?

A

Bij de anus, dus bij haaien de cloaca.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Staartvin

A

Deze ligt volledig caudaal. Wordt gebruikt voor voortbeweging door zijdelingse bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dorsale- of rugvinnen

A

Twee vinnen op de rug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kieuwspleten

A

Openingen tussen de opeenvolgende kieuwbogen, hierlangs loopt het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nares

A

Neusopening van de haai, de neusholte van de haai is doodlopend en daar zit het reukepitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ampullen van Lorenzini

A

Deze zitten aan de dorsale zijde van de kop. Hiermee registreert de haai elektrische potentialen om prooien te lokaliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zijlijn-orgaan

A

Een drukgevoelig systeem dat lateraal op het lichaam en op de kop aanwezig is. Voor lokaliseren prooi en bepalen van de positie van het dier in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Placoïde schubben

A

Bestaan uit tandbeen en glazuur. Zijn ruw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Operculum

A

Kieuwdeksel. Hierdoor is er één opening uit de pharynx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spiraculum

A

Een extra instroom voor water (ook water langs kieuwen als mond dicht), ligt achter het oog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pharynx

A

Keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Twee delen van de coeloomholte bij de haai

A

Pericardiale holte (craniaal) en pleuroperitoneale holte (caudaal). Gescheiden door septum transversum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Pericardiale holte

A

Craniale deel coeloomholte, hierin ligt het hart

18
Q

Pleuroperitoneale holte

A

Caudale deel coeloomholte, hierin liggen de organen van het digestiestelsel en urogenitaal apparaat.

19
Q

Algemene bouwplan digestiestelsel

A

Mondholte, keelholte (pharynx), solkdarm (oesophagus), maag, darm (intestum), anus.

20
Q

Peritoneum

A

Buikvlies

21
Q

Mesnteria/ophandbanden

A

Hiermee zijn organen in de buik opgehangen in de buikholte

22
Q

Omentum majus

A

Hangt de maag op (aan dorsale zijde)

23
Q

Duodenum

A

Twaalfvingerige darm voor vertering, eerste deel van de darm

24
Q

Intestum

A

Darm

25
Q

Omentum minus

A

Ophangband. Verbindt de maag met de lever

26
Q

Ligamentum falciforme

A

Ophangband. Verbindt de lever met de ventrale buikwand

27
Q

Galblaas

A

Groen orgaantje rechts van de mediane lob van de lever

28
Q

Maag

A

(Gaster). Zit aan de linkerzijde. Het heeft een U/J-vorm. De buitenboch heet de curvatura major en de binnenbocht heet de curvatura minor.

29
Q

Milt

A

Driehoekig en donkerrood. Ligt in de omentum majus.

30
Q

Dorsale aorta

A

Tja, aorta aan de dorsale zijde

31
Q

Nieren

A

Donkergekleurde structuren aan weerszijde van de aorta.

32
Q

Nieren bij mannelijke haai

A

Dubbele functie, craniale deel ook voor transport sperma en caudale deel heeft een excretiefunctie.

33
Q

Testes

A

Teelballen, liggen craniaal in de buikholte en intraperitoneaal

34
Q

Ductus deferens

A

Zaadleider, deze ontstaat uit de ductus mesonephricus.

35
Q

Vesicula seminalis

A

Zaadblaas

36
Q

Sinus urogenitalis

A

De gefuseerde spermazakjes

37
Q

Urogenitale papil

A

Deze mondt uit in de cloaca

38
Q

Ovaria

A

Eierstokken, voor uitscheiden eicellen

39
Q

Oviduct

A

Eileider, de linker en rechter vormen samen craniaal een opening.

40
Q
A