Thema 1 -> rest Flashcards

1
Q

Eerste rangschikking van organisme

A

Op basis van uiterlijke kenmerken (nu meer op basis van DNA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fylogenie

A

De evolutionaire geschiedenis/ontwikkeling van een soort of groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontogenie

A

De groei en ontwikkeling van een organisme, embryologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evolutie-theorie

A

Alle levende organismen stammen af van één gemeenschappelijke voorouder. Er is natuurlijke selectie waardoor soorten veranderen/evolueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Descent with modification

A

Kinderen lijken op hun ouders maar zijn allemaal net ietsjes anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een soort?

A

Dieren met gemeenschappelijke voorouder-populatie, voortplantingscompatibiliteit en een constant geno/fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Twee soorten van speciatie

A

Allopatrische Iin ander gebied) en sympatrische (in zelfde gebied)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Allopatrische speciatie

A

Er ontstaan twee soorten uit één soort doordat ze in een ander gebied leven (door ontstane barrière) en door natuurlijke selectie een andere soort worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sympatrische speciatie

A

Er ontstaan twee soorten uit één soort doordat deze gescheiden leven (door bijv. ander voedselvoorkeur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Classificatie organismen

A

Domein - Koninkrijk - Phylum/stam - klasse - orde - familie - geslacht - soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Divergente evolutie

A

Vergelijkbare structuren hebben een andere functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Convergente evolutie

A

Het ziet er hetzelfde uit, maar zijn op andere momenten/plekken in de evolutie ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

EvoDevo

A

Evolutionaire development. Embryologie en evolutie worden vergeleken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rol van EvoDevo in biomedisch onderzoek

A

De juiste keuze maken in proefdiermodellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Natuurlijke selectie

A

Gunstige eigenschappen zorgen ervoor dat een dier langer leeft en zich meer voortplant, waardoor die eigenschappen worden doorgegeven aan nakomelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kunstmatige selectie

A

Gewenste eigenschappen worden door de mens geselecteerd en zo doorgegeven aan nakomelingen. Dit kan nadelig worden voor het organisme (bijv korte snuit hond)

17
Q

Centrale Commissie Dierproeven (CCD)

A

Verleent projectverdunningen voor dierproeven en wordt geadviseerd door andere instanties

18
Q

Dierexperimentencommissie (DEC)

A

Geeft CCD advies en maakt een ethische afweging door te kijken naar onderbouwing van het onderzoek

19
Q

Instanties voor Dierenwelzijn (IvD)

A

Overheidsinstantie, deze letten op dierenwelzijn, de 3 V’s en ze adviseren.

20
Q

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

A

Overheidsinstantie doe toezicht houdt op het welzijn van dieren

21
Q

Wat valt er onder proefdieren?

A

Gewervelden, koppotigen (inktvis & octopus) en larven die zich zelfstandig voeden

22
Q

Recapitulatie theorie

A

Tijdens de embryonale ontwikkeling doorloopt een organisme verschillende stadia die lijken op de evolutionaire ontwikkelingen

23
Q

Drachtlengte

A

Hoelang een foetus in de baarmoeder doorbrengt

24
Q

Nestvlieders

A

Lange drachtlengte, veren/vacht, kunnen wel lopen of vliegen, vaak prooi

25
Q

Nestblijvers

A

Korte drachtlengte, kaal, gesloten ogen, nog niet kunnen vliegen, vaak predatoren