Thema 2 -> HC 5&6 Flashcards

1
Q

Waarom zijn er twee geslachten?

A

Voor veranderingen in het genoom zodat er kan worden aangepast aan de omgeving. En veel energie om zowel eicellen als spermacellen te produren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hemaphrodite (voordeel en nadeel)

A

Individu dat zowel eicellen als spermacellen kan maken. Vd: Alle individuen kunnen samen kinderen krijgen (handig als er weinig zijn of als traag). Nd: Kost veel energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Asymetrischheid eicel en spermacel

A
  • Van spermacellen worden er veel gemaakt en de zijn mobiel
  • De eicel is groter zodat het voedsel bevat
    (conflict tussen die twee eigenschappen/strategieën)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Potentieniveaus

A

Totipotent/omnipotent - pluripotent - multipotent - unipotent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Totipotent

A

Cel die nog alles kan worden (bijvoorbeeld zygoot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drie kiemlagen

A

Ectoderm, mesoderm en endoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klievingsdelingen

A

Eerste delingen na de bevruchting van een eicel, waarbij het aantal cellen wel toeneemt maar het totaalvolume niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Holoblastische klieving: isolecithaal of mesolecithaal

A

Delingen door de hele cel
- Isolecithaal: gelijk verdeelde dooier
- Mesolecithaal: ongelijk verdeelde dooier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meroblastische klieving: telolecithaal of centrolecithaal

A

Incomplete delingen door de dooier
- Telolecithaal: dooier aan een kant
- Centrolecithaal: dooier in het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Brachyury

A

Bij expressie van brachyury differentiëren die cellen tot mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ectoderm wordt ..

A

Zenuw, huid (epitheellaag), neurale lijstcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mesoderm wordt ..

A

Bot, spieren, vetweefsel, bloedvaten, hart, nieren, ureter, kraakbeen, lymfevaten, bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Endoderm wordt ..

A

Binnenkant van: maagdarmstelsel, longen, lever, blaas, pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Amnion

A

Hierin zit vocht waar de embryo in groeit (bij dieren die op land leven -> amniota, geen water nodig). Het dient als stootkussen en tegen uitdroging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Om de eicel zit een zona pellucida. Wat is dat?

A

Een beschermlaag van eiwitten, soort eischaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Om de eicel (en zona pellucida) zitten cumulus cellen. Wat zijn dat?

A

Deze zijn nodig om een competente eicel te worden. Er zitten cytoplasmatische bruggen tussen de cumuluscellen en de eicel voor communicatie.

17
Q

Van zygote naar ..

A

Zygote - klievingsdelingen - morula - blastula (throphectoderm en ICM -> epiblast en hypoblast) - gastrulatie (drie kiemlagen) - neurolatie

18
Q

Morfogenen

A

Voor eiwitten die nodig zijn voor differentiatie

19
Q

Manieren van contact tussen cellen

A

Synaptisch, paracrien, autocrien, endocrien of direct contact

20
Q

Wanneer is een cel competent?

A

Als het op bepaalde signalen voor differentiatie kan reageren. Dus juiste receptoren en signaalcascades bevatten.

21
Q

Inductie

A

Ene structuur stuurt andere aan om iets te doen

22
Q

Regeneratiecapaciteit

A

Vermogen om beschadigde delen van een organisme weer volledig te herstellen

23
Q

Deuterostomia

A

Oermond wordt uiteindelijk de anus

24
Q

Protostomia

A

Oermond wordt ook de uiteindelijke mond

25
Q

Waarvoor is Hippo-signaling belangrijk?

A

Belangrijk voor ontwikkeling/onderscheidt tussen ICM en trophectoderm

26
Q

Inner cel mass

A

Pluripotent: wordt later hypoblast.primitief endoderm (dooierzak) en epiblast (foetus)

27
Q

Trophectoderm

A

Embryonale deel van de navelstreng en placenta, zorgt voor implanting in baarmoederwand

28
Q

Gastrulatie bij mens

A

Begint bij posterior, van lateraal naar mediaal waarbij de primitiefstreek wordt gevormd. Bereidt zich uit naar anterior tot de primitief knop.

29
Q

Chorda dorsalis

A

Chordamesoderm, zorgt eerst voor stevigheid en belangrijke rol bij het vormen van de neurale buis

30
Q

Paraxiaal mesoderm

A

Vormt de somieten: dermatoom, myotoom, sclerotoom

31
Q

Intermediar mesoderm

A

Vormt het urogenitaalstelsel (urinewegen, nieren & genitaal apparaat)

32
Q

Lateraal mesoderm

A

Ventrale blad: splanchnische/viscerale blad
Dorsale blad: somatische/pariëtale blad

33
Q

Vegetatieve en animale pool ei

A

Vegetatieve: veel dooiermateriaal & weinig deling
Animaal: weinig dooier & veel deling

34
Q

Gastrulatie

A

Proces van gecoördineerde cel- en weefselbewegingen, cellen krijgen een nieuwe positie en het lichaamsplan wordt vastgesteld

35
Q

Archenteron

A

Oerdarm

36
Q

Vorming primitief streep

A

Begint aan de posteriore zijde, aan de anteriore zijde ontstaat uiteindelijk een primitieve knoop/Hensen’s node (vergelijkbaar met dorsale lip amfibie -> organiser)

37
Q

Waarom invertebraten als proefdier?

A

Geen dierproefeisen, kortere levenscyclus, goedkoop, genoom lijkt op mens, sommige zijn doorzichtig.

38
Q

Genen betrokken bij embryonale ontwikkeling

A

Hox-genen (transcriptiefactoren) en BMP-genen (inducerende factoren)

39
Q

Waarom stamcellen gebruiken voor onderzoek?

A

Groeien snel en theoretisch kunnen ze nog alles worden (tenzij geen embryonale stamcel, maar bijvoorbeeld spierstamcel).