Thema 2 Politieke ontwikkelingen (1848-1917) Flashcards
Wie volgde Willem 1 op en wat waren zijn kenmerken?
Willem II was geen vorstelijke man. Hij was lichtgelovig en makkelijk te beïnvloeden omdat hij er homoseksuele relaties op nahield
Er kwam een grondwet-wijziging in 1840. Wat stond hier in?
- Afscheiding van Belgie in grondwet
- Ministers konden vervolgd worden. Strafrechtelijke ministriele verantwoordelijkheid
- Ministriële contra-sein: wetten en besluiten moeten mede-ondertekend worden.
Wat stond er in de constitutie van 1848 en waarin verschilde het met die van 1815?
- De belangrijkste doorbraak is de ministriële verantwoordelijkheid: een doorbraak in de parlementaire geschiedenis. De koning is onschendbaar en de ministers moeten verantwoording afleggen aan de kamers.
- Daarnaast een principiële wijziging van het kiesrecht. Er kwam een censuskiesrecht volgens het districtenstelsel.
- Invoering van klassieke grondrechten: vrijheid van godsdienst, onderwijs, drukpers, vereniging en vergadering. Bescherming tegen willekeur overheid
Met de constitutie van 1848 kwamen er veranderingen op het gebied van kiesrecht. Noem deze en de voorwaarden die hier aan verbonden waren
Er kwamen rechtstreekse verkiezing aan de hand van censuskiesrecht, met een bepaald vermogen mocht je stemmen. Stemmen ging via een districtenstelsel met afgevaardigden. Je mocht stemmen als 23 jaar of ouder was, dit hield 2.5% van de bevolking in.
Wat is de betekenis van de grondwet van 1848 in de huidige tijd.
Het was modern en liberaal met als centrum het parlement. Deze uitgangsbasis hebben we nu nog steeds. Andere vernieuwingen die we nu nog kennen zijn directe verkiezing van de tweede kamer, de klassieke grondrechten.
Anderzijds: er was niet sprake van een democratie. Stemrecht was beperkt. Partijvorming was er nog niet, je kon slechts op liberalen of conservatieven stemmen.
Wat is de belangrijkste verandering in de grondwet van 1848 als het gaat om het centrum van de macht
Het centrum van de macht was niet meer de koning maar het parlement.
Wat verstaan we onder de klassieke rechtstaat?
De systemen in de 19de eeuw noemen we klassieke rechtstaat. Burger is zelfverantwoordelijk en de rol van overheid is beperkt tot een paar vitale zaken als defensie, openbaar vervoer en rechtspraak.
Welke drie partijen kwamen in Nederland op na de liberale grondwet van 1848
Protestanten: in 1879 de ARP (tegen het liberalisme)
Socialisten: 1881 de SDB. Vaak anti-religieus en anarchistisch.
Katholieken: Achtergesteld in Verenigd Koningkrijk Der Nederlanden. Pas begin 20ste eeuw partijvorming.
Welke drie politieke kwesties waren grote strijdpunten eind 19de en begin 20ste eeuw?
Uitbreiding kiesrecht
Sociale Kwestie
Schoolstrijd
Wat verstaan we onder de schoolstrijd?
Katholieke en protestantse scholen werden niet gesubsidieerd. Hier kwam protest tegen. in 1887 begint de voorzichtige schoolstrijd.
Op welke manier kon de ARP op veel stemmen rekenen?
Abraham Kuyper wist met de oprichting van de ARP de katholieken en protestanten te verenigen als confessionelen. Het belangrijkste strijdpunt was de schoolstrijd. Confessionele partijen wilden ook subsidie voor confessioneel onderwijs.
Welke twee belangrijke politieke strijdpunten werden beëindigd in de pacificatie van 1917
In de pacificatie schudden de liberalen de handen met de confessionelen. Er werden compromissen gesloten op twee onderwerpen.
- De schoolstrijd: ging over het subsidiëren van de bijzonder (religieus) onderwijs. De confessionelen kregen hun zin. bijzondere onderwijs net zoals het openbare onderwij zou gefinangefinancieerdierd gaan worden door de staat
- Kiesrecht werd uitgebreid. De liberalen kregen hun zin en in 1917 mochten alle mannen stemmen. En in 1919 vrouwen ook. Ook werd het districtenstelsel weggedaan en kwam er plaats voor een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
Wat was de sociale kwestie?
De vraag welke rol de overheid heeft in het bestrijden van armoede. De nadelige effecten van de industriële revolutie traden, door het massale pauperisme dat er het gevolg van was, steeds sterker op de voorgrond. Hoofdthema’s waren slechte woon- en arbeidsomstandigheden, vrouwen- en kinderarbeid, arbeidershuisvesting, ontoereikende lonen en massale werkloosheid. De term werd in eerste instantie gebruikt door beter gesitueerde burgers die enerzijds begaan waren met het lot van de massa, maar zich anderzijds realiseerden dat het arbeidersvraagstuk ook voor henzelf een bedreiging kon inhouden.
Welke rechten kregen kamerleden met de wijziging van de grondwet in 1948
Recht van interpellatie (controle)
Recht van enquete (controle)
Recht van amendement (medewetgever)
Het recht van initiatief hadden ze al sinds 1814
Wat is het gevolg van het algemeen kiesrecht in 1917 voor de macht van de liberalen, socialisten en confessionelen
Door het algemeen kiesrecht verschuift de macht van liberalen naar confessionelen.