Thema 2; hoofdstuk 2 en 3 Flashcards

1
Q

eencellige organismen

A

organismen die slecht uit één cel bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

meercellige organismen

A

organismen die uit meerdere cellen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

prokaryoot (‘pro-karyon’)

A

eencellig organisme dat geen celkern bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

eukaryoot

A

eencellige of meercellige organismen met een celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

celorganellen

A

gespecialiseerde onderdelen van een cel met een bepaalde functie. Deze celorganellen zijn omgeven door membranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oersoep

A

mengsel van C, N, O, P, H -> bouwstoffen van de eerste cel werden gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oercel

A

voorouder van alle levende organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tree of life

A

structuur die de evolutie weergeeft vanuit de oercel tot de huidige soortendiversiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

organisatie

A

de cel is de bouwsteen van al het leven. Meercellige organismen bevatten meerdere organisatieniveaus (cel, weefsel, orgaan, stelsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stofwisseling

A

alle levende organismen nemen materie op uit de omgeving en gebruiken die voor chemische reacties in de cel. Chemische reacties gaan meestal gepaard let energieomzettingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

groei en ontwikkeling

A

elk levend wezen kent fasen van groei en ontwikkeling. Groei is de toename in grootte en massa. Ontwikkeling geeft weer dat organismen vaak verschillende stadia doorlopen voor ze volgroeid of volwassen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

homeostase

A

het inwendig milieu van een organisme wordt constant gehouden. Er wordt steeds gestreefd naar een evenwichtstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

reactie

A

leven organismen reageren op prikkels uit het in- of uitwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voortplanting

A

door geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting geven levende organismen erfelijk materiaal (DNA) door aan hun nakomelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

evolutie

A

leven organismen kunnen in de loop van de tijd veranderingen ondergaan omdat hun erfelijk materiaal soms spontaan kleine wijzigingen vertoont. Zijn deze veranderingen in het voordeel van het organisme, dan nemen zijn overlevingskans en kans op voortplanting toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gastheercel

A

doelwitcel in een ander organisme waarin het virus binnendringt. Nodig om zich te vermenigvuldigen

17
Q

variant

A

een virus met gewijzigd erfelijk materiaal t.o.v. het oorspronkelijk virus

18
Q

preventie

A

gezond blijven door maatregelen te treffen die je gezondheid bevorderen en die je beschermen tegen het binnendringen van een ziekteverwekker of tegen de gevolgen van een infectie

19
Q

vaccin

A

een middel dat iemand langdurig moet beschermen tegen infectie veroorzaakt door een bepaald virus