Thema 1: Inleiding Constitutioneel Recht, Machtsverdeling en Democratie Flashcards

1
Q

Recht

A

algemeen begrip dat zich onderscheidt in publiekrecht en privaatrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

publiekrecht

A

recht waarbij de overheid als zodanig een partij is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

strafrecht

A

de overheid legt straffen op bij een bepaald soort handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

staats- en bestuursrecht

A

alle andere vormen van overheidsoptreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bestuursrecht

A

het daadwerkelijk handelen van de overheid en richt zich op de vraag op welke manieren de burger zich tegen overheidsoptreden kan beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

staatsrecht

A

welke bevoegdheden de overheid heeft en hoe de overheid is georganiseerd en houdt zich vooral bezig met algemene en abstracte normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

feitelijke handelingen

A

beogen geen rechtsgevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

rechtshandeling

A

beogen wel een rechtsgevolg, publiekrechtelijke of privaatrechtelijk van aard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

publiekrechtelijke rechtshandelingen

A

meestal het uitbrengen van besluiten die eenzijdig bindend van aard zijn vb. verdragen en/of wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

privaatrechtelijke rechtshandelingen

A

handelingen die de overheid doet in het kader van privaatrecht die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

privaatrecht

A

de rechtsverhouding weergeeft tussen burgers en/of rechtspersonen onderling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

constituitoneel recht

A

betrekking tot de organisatie van de staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

organieke wetten

A

wetten die in opdracht van de grondwet zijn gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

constitutie

A

geheel aan staatsrechtelijke regels, sommige staten geen grondwet, maar wel constitutie. Alle staten hebben een constitutie, maar niet altijd een grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kenmerken werking en het functioneren van een staat

A
  1. territorium
  2. volk
  3. gezag
  4. regering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

territorium

A

het grondgebied waarbinnen de staat haar soevereine macht uitoefent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

volk

A

gemeenschap van mensen die onder het gezag van de staat valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gezag

A

de autoriteit die wordt uitgeleend over het volk en die de wet- en regelgeving handhaaft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

regering

A

organisatie die verantwoordelijk is voor het bestuur en de uitvoering van de staatsfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

staat

A

een organisatie die met voorrang boven andere organisaties, effectief gezag uitoefent over een gemeenschap van mensen binnen een bepaald grondgebied. organen met gezag bekleed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

absolutisme

A

het gezag bij één persoon ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

democratie

A

het gezag ligt bij een bepaalde grope personen die meestal door het volk gekozen wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

staatsrecht

A

Beslaat de organisatie en werkwijze van zowel de centrale organen van de overheid als de decentrale organen (provincies, gemeenten). Houdt zich naast nationaal niveau ook bezig op internationaal niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Raad van State

A

hoogste adviesorgaan en hoogste algemene bestuursrechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
staatsvorm
de manier waarop een staat is ingericht
26
theocratische staatsopvatting (vanaf 1000 na Chr. tot 1200 na Chr.)
Gezag kwam toe aan één persoon (vaak de vorst). De vorst rechtvaardige zijn gezag over haar onderdanen door te stellen dat dit gezag hen toegekend was door God, normen veelal gebaseerd op religie. Geen twijfel over het gezag mogelijk kwam uit de allerhoogste bron, God. GEEN ZELFSTANDIGE RECHTEN EN VRIJHEDEN  Gebaseerd op Augustinus, klassieke auteur die over politiek, recht en staatsgezag schreef
27
feodale staat (na 12e eeuw)
de vorst leende grond aan zijn trouwe onderdanen. De onderdanen hadden de geleende grond nodig voor voeding en ze betaalden hiervoor belasting aan de vorst, met dat geld het leger betalen en op die manier het volk beschermen.
28
wederzijdse afhankelijkheden
bestaan tussen de vorst en zijn leenmannen. Deze afhankelijkheden zijn normen die voortvloeien uit het natuurrecht.
29
natuurrecht
bestaat uit normen die voortkomen uit de noodzakelijke natuurlijke manier van leven
30
Thomas van Aquino
de regels van natuurrecht voor een deel nog wel religieus geïnspireerd, maar de regels waren veel minder absoluut van karakter dan de theocratische opvatting.
31
Vorsten willen vanaf de 13e eeuw meer grond bemachtigen hierdoor meer oorlogen, wat is het gevolg?
ontstaan grote koninkrijken met één centrale heerser, afstand vorsten en onderdanen wordt groter, wederkerigheid en afhankelijkheid van het feodale stelsel verdwijnt. Leidt tot de ontwikkeling van absolute staat, met een absolute vorm van staatsgezag.
32
Lodewijk XIV
ofwel de zonnekoning bekendste absolute heerser met zijn uitspraak ‘L’état c’est moi’, wat in zijn belang was per definitie ook in het belang van de staat.
33
Jean Bodin
die de absolute wijze van staatsgezag rechtvaardigde, wees op het belang van soevereiniteit: de concentratie van macht op één plek.
34
Einde van het Ancien Régime
eind 18e eeuw worden deze absolute vorsten ten tijde van de Franse revolutie van hun troon gestoten. * Behoefte aan een model waarbij de macht niet bij één persoon was neergelegd. Absolute macht leidde namelijk tot machtsmisbruik. * Nieuw idee werd gevonden in de klassieke liberale rechtsstaat. * Belangrijke grondleggers van dit idee waren Montesquieu en Rousseau. Zij publiceerden geschriften over machtsevenwicht en vrijheden van burgers: een staat waarvan de bevolking profiteert. Deze vorm van rechtsstaat was gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en broederschap. o Uitgangspunt was daarbij een beperkt overheidsgezag en onbeperkte vrijheden voor burgers.
35
4 elementen van de klassieke liberale rechtsstaat
1. legaliteitsbeginsel 2. machtenscheiding 3. grondrechten 4. rechtelijke controle
36
legaliteitsbeginsel
al het overheidsoptreden dat een inbreuk maakt op de vrijheid van burgers, moet op een wettelijke grondslag berusten. Het legaliteitsbeginsel biedt rechtszekerheid; het moet een wet zijn naar oorsprong, dus afkomstig van een wetgevend orgaan. Daarnaast moet al het overheidsoptreden worden uitgeoefend binnen de grenzen van de wet (HR Fluoridering).
37
machtenscheiding
machtsconcentratie leidt tot misbruik, macht dient verdeeld te worden over de uitvoerende macht, de wetgevende macht en de rechtsprekende macht (trias politica). Volgens Montesquieu ligt de wetgevende macht bij het parlement, de uitvoerende macht bij de koning en de rechtsprekende macht bij de rechter.
38
uitvoerende macht
ligt bij de regering, die belast is met de uitvoering van wetten in Nederland
39
wetgevende macht
bestaat uit de regering en Staten-Generaal. Zij stellen wetten op krachten Art. 81 Gw in Nederland
40
rechterlijke macht
bestaat uit de onafhankelijke rechters; veel landen zijn langzamerhand geëvalueerd van een strikte machtenscheiding naar een relatieve machtenscheiding in Nederland.
41
grondrechten
dit zijn de elementen die met de mens verbonden zijn en waar niet zomaar afstand van gedaan kan worden. Zelfs als de overheid een bevoegdheid heeft krachtens een wet, mag de overheid deze vrijheidssfeer niet aantasten. Grondrechten kunnen mensen bepaalde vrijheden geven of de overheid een bepaalde taak geven. Het individu is het uitgangspunt van grondrechten; hierbij gaat het om de fundamentele rechten van de burger deze kun je vinden in de grondwet. Ten behoeve van de vrijheid van de burger kun je zien dat in de klassiek-liberale rechtstaat is opgekomen.
42
initieel idee van grondrechten
vrijheden van burgers beschermen door voorkomen overheidsinmenging, dit doel tref je in de klassieke grondrechten.
43
evolutie
er kwamen steeds meer sociale grondrechten die de overheid juist verplichten om in te grijpen in de samenleving ten behoeve van de zelfontplooiing van de burger. Deze evolutie van grondrechten staat gelijk aan de evolutie van de nachtwakersstraat naar de verzorgingsstaat na de tweede wereldoorlog.
44
rechterlijke controle
er is een onafhankelijke instantie nodig voor het beslechten van conflicten.
45
rechters
worden voor het leven benoemd en kunnen dus niet worden ontslagen als hun uitspraken niet overeenstemmen met de wensen van de regering. Dit draagt bij aan de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Een onafhankelijke rechter biedt de burger bescherming tegen overheidsoptreden dat willekeurig is of op een andere manier in strijd is met het recht volgens artikel 117 Gw.
46
democratische rechtsstaat
streeft naar gelijkheid en gelden enkele beginselen: 1. actief en passief kiesrecht 2. politieke grondrechten 3. pluriforme media 4. openbaarheid van bestuur
47
Actief en passief kiesrecht (art. 4 Gw jo. 3 EVRM)
alle burgers die vanwege hun economische en maatschappelijke positie deel kunnen uitmaken van de volksvertegenwoordiging. Het actief kiesrecht maakt het mogelijk om een stem uit te brengen. Het passief kiesrecht is het recht waarmee je je als burger verkiesbaar kunt stellen. In 1917 kwam het mannenkiesrecht tot stand en in 1919 werd het vrouwenkiesrecht gerealiseerd; Alle meerderjarigen met de Nederlandse nationaliteit hebben kiesrecht, uitgezonderd van de mensen wiens kiesrecht ontnomen is.
48
politieke grondrechten
grondrechten die toelaten om als burger deel te nemen aan de politiek, Bijvoorbeeld door middel van het oprichten van een vereniging (art. 8 Gw) en de vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw).
49
petitierecht
wordt beschouwd als het fundament van de politieke rechten. Het vindt zijn oorsprong in een tijd waarin burgers nog geen formeel recht hadden om deel te nemen aan de politieke besluitvorming.
50
pluriforme media
betreft een vrij landschap van pluriforme media, met radio, tv en internet. Op die manier kunnen de burgers goed geïnformeerd worden door de media omtrent de politiek, zodat ze hun eigen standpunt kunnen creëren;
51
openbaarheid van bestuur + 2 vormen
Openbaarheid van bestuur is van belang voor controle en zorgt voor nauwkeurig handelen. 1. Actieve openbaarheidsplicht 2. Passieve openbaarheidsplicht
52
Passieve openbaarheidsplicht
in dit geval moet een bestuursorgaan overzoek informatie verstrekken (art. 4.1 Woo).
53
Actieve openbaarheidsplicht
er wordt van een bestuursorgaan verwacht dat die informatie verschaft op eigen initiatief omtrent zijn beleid, de voorbereiding en de uitvoering daarvan (art. 3.1 Woo);
54
2 vormen democratie
1. directe democratie 2. indirecte democratie
55
directe democratie
burgers kunnen rechtstreeks invloed uitoefenen op de besluiten van de staat. Een voorbeeld hiervan is een (bindend) referendum
56
indirecte democratie
de burgers kunnen indirect invloed uitoefenen op de besluiten van de staat. Dit gebeurt meestal door middel van het kiezen van volksvertegenwoordigers (verkiezingen van de Eerste en Tweede Kamer).
57
sociale rechtstaat, eind 19e eeuw
De overheid trad actief op, waardoor er voor alle burgers gelijke kansen werden gecreëerd. De staat diende de kwetsbare groepen te beschermen. De kenmerken binnen deze rechtsstaat zijn voornamelijk het hanteren van beschermende, stimulerende en herverdelende maatregelen. Dit heeft geleid tot de sociale grondrechten die in de Grondwet te staan.
58
de klassiek-liberale rechtsstaat
waarborgt namelijk alleen de individuele vrijheid
59
sociale rechtsstaat
meer gericht op gelijkheid, bijvoorbeeld door middel van algemeen kiesrecht en meer overheidsinterventie en is zij gericht op solidariteit.
60
democratische rechtsstaat
wordt er recht gesproken volgens wetten die uitgevaardigd zijn door een gekozen volksvertegenwoordiging en de regering.
61
fundamentele kenmerken rechtsstaat
1. het legaliteitsbeginsel 2. machtenscheiding 3. grondrechten 4. onafhankelijke en onpartijdige rechter
62
legaliteitsbeginsel (rechtsstaat)
al het overheidsoptreden dat inbreuk maakt op de vrijheid van burgers, moet op een wettelijke grondslag berusten. Overheidsoptreden brengt ingrijpende gevolgen met zich mee, dit optreden mag niet willekeurig zijn
63
machtenscheiding
1. horizontaal 2. verticaal
64
horizontale machtenscheiding
scheiding van de uitvoerende macht, de wetgevende macht en de rechtsprekende macht (trias politica). Verschillende organen zijn belast met bepaalde taken die zij deels zelfstandig en deels in samenwerking met elkaar uitoefenen, hierdoor ontstaat onderlinge afhankelijkheid en controle (checks and balances)
65
verticale machtenscheiding
verdeling van machten op verschillende niveaus, macht blijft niet geconcentreerd binnen de centrale overheid, maar wordt gespreid over hogere en lagere overheden
66
grondrechten
fundamentele vrijheden en rechten die zijn neergelegd in de Grondwet, de hoogste wet op nationaal niveau
67
Onafhankelijke en onpartijdige rechter
er is een onafhankelijke en onpartijdige rechter die de burgers bescherming biedt tegen willekeurig en onrechtmatig overheidsoptreden.
68
Trias politica en ‘checks and balances’
het voorkomen van machtsmisbruik door een orgaan de volledige macht toe te kennen.
69
Trias politica
moet de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht strikt gescheiden zijn, zodat ze elkaar in evenwicht kunnen houden. In Nederland kunnen we spreken van een 'spreiding' der machten. De machten zijn immers niet zo strikt gescheiden als bij de scheiding der machten naar idee van Montesquieu.
70
check and balances
De vaststelling van wetten is de taak van de regering en het parlement samen volgens art. 81 Gw. Het bestuur is de taak van de regering, maar staat daarbij onder voortdurende controle van het parlement. De organen houden elkaar in evenwicht en controleren elkaar. Daarom is er geen sprake van een zuiver gehanteerde ‘trias politica’
71
constitutie
van Nederland bestaat uit de Grondwet, statuten en verschillende ongeschreven regels en beginselen.
72
geschreven regels
zijn neergelegd in statuten en delen van de Grondwet (niet de hele Grondwet).
73
de grondwet
is een geschreven document waarin de grondrechten en/of organisatiestructuur van de staat in een bepaald land beschreven staan. Vaak maakt een grondwet deel uit van een constitutie, dit is bijvoorbeeld het geval in Nederland. Er zijn ook landen zoals Engeland en Israël die geen grondwet hebben. Het constitutioneel recht ligt daar vast in wetten, gewoonte en rechtspraak.
74
Rigid constitutions
voor grondwetswijziging is een zwaardere procedure voorgeschreven dan voor gewone wetgeving
75
Flexible constitutions
een grondwet is hier eenvoudig(er) te wijzigen.
76
Nederlandse procedure van grondwetswijziging
1. Indiening voorstel tot grondwetswijziging; 2. Eerste lezing: de behandeling in de Tweede Kamer geschiedt op dezelfde manier als bij normale wetsvoorstellen. 3. Het enige verschil is dat de Tweede Kamer hier, naast het recht van amendement (wijzigen van een wetsvoorstel), de bevoegdheid heeft tot splitsing van het voorstel. Hierdoor kan het wetsvoorstel in twee of meer voorstellen uiteenvallen. De eerste lezing moet bekend gemaakt worden. Dit wordt een verklaringswet; 4. Ontbinding van de Tweede Kamer: wanneer het wetsvoorstel in eerste lezing is aangenomen, dient de Tweede Kamer te worden ontbonden. Er moeten dus nieuwe verkiezingen plaatsvinden; 5. Tweede lezing: na de verkiezingen, wordt het voorstel opnieuw behandeld in de Staten-Generaal. De regering mag nu echter geen wijzigingen meer aanbrengen en de Tweede Kamer heeft geen recht van amendement meer. Het belangrijkste is dat beide kamers het voorstel alleen aan kunnen nemen met minimaal twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen; 6. Ondertekening: het wetsvoorstel moet vervolgens ondertekend worden door de Koning en één of meer ministers en/of staatssecretarissen, zie art. 47 Gw; 7. Bekrachtiging: publicatie van de wijziging in het Staatsblad. De wijziging treedt daarna direct in werking.
77
de Nederlandse procedure van grondwetsherziening
1. het is een langdurig proces 2. heeft een grote steun van de volksvertegenwoordiging nodig.
78
kenmerken rechtsstaat
* De absolute werking van wetgeving; * De onderwerping van de uitvoerende macht aan die wetgeving; * Burgers moeten toegang hebben tot een rechter bij wie zij rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid kunnen aanwenden; * Wetgeving dient te worden toegepast zonder aanziens des persoons; * De schepping van systematische rechtsorde.
79
vier beginselen van rechtsstaat onderscheid materiële en formele aspecten
Formelen aspecten: 1. De scheiding der machten; 2. Het legaliteitsbeginsel; 3. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Materiele aspecten: 4. Grondrechten a. Klassieke grondrechten; b. Sociale grondrechten.
80
Rule of law
1. Ontstaan in Engeland, dit wordt ook wel Common Law (gemeenschappelijk recht) genoemd 2. Een concept dat heel veel lijkt op het principe van de rechtsstaat. Het parlement in Engeland is de bron van het recht, waardoor het parlement het hoogste macht heeft (Sovereignty of Parliament). 3. Geen grondwet, het idee van een hoger recht bestaat niet, anders is de staat niet meer soeverein. 4. Democratie erg van belang, heerschappij van het recht, parlement, wordt daarom democratisch gekozen. 5. Het concept van scheiding der machten, bescherming van fundamentele rechten van burgers en de overheid dient te handelen conform de wet
81
verschil rechtsstaat mer rule of law
1. Wel een Grondwet welke niet gemakkelijk is te wijzigen (Rigid Constitution). 2. Niet per se democratisch te zijn, zolang de rechtsstaat voldoet aan de formele en materiële aspecten. 3. Het concept van scheiding der machten, bescherming van fundamentele rechten van burgers en de overheid dient te handelen conform de wet
82
kiesstelsel
geeft de manier waarop de vertegenwoordiging wordt verkozen weer. Veel invloed op de volksvertegenwoordiging, de uitslag kan namelijk heel erg verschillen.
83
2 typen kiesstelsel
1. meerderheidsstelsel 2. stelsel van evenredige vertegenwoordiging
84
meerderheidsstelsel
één kandidaat gekozen per district. De kandidaat krijgt vervolgens één zetel. De relatieve meerderheid gaat de zetel naar de kandidaat die de meeste stemmen heeft gekregen. In andere gevallen gaat de zetel pas naar de kandidaat als hij meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen heeft behaald. Een meerderheidsstelstel werkt met districten, maar is geen districtenstelsel. Er kan gebruik worden gemaakt van de absolute of relatieve meerderheid.
85
absolute meerderheid
wordt een kandidaat gekozen als hij in een district de absolute meerderheid heeft behaald van het aantal uitgebrachte stemmen. Dit wil zeggen dat de kandidaat 50% of meer van de stemmen moet behalen om een zetel te krijgen. Bij dit stelsel zijn er vaak meerdere herstemmingrondes nodig om te bepalen wie de absolute meerderheid heeft verworven. Amerika kent een absoluut meerderheidsstelsel.
86
relatieve meerderheidsstelsel
een land wordt verdeeld in districten en in ieder district stellen zich kandidaten voor het ambt van afgevaardigde. De kandidaat met de meeste stemmen de zetel krijgt in dat district. Engeland kent een relatief meerderheidsstelsel.
87
voordelen relatieve meerderheid
1. De regeringsvorming vaak eenvoudiger verloopt, doordat er meestal een duidelijke meerderheid is die het beleid kan vormgeven. Voorkomt versplintering doordat kleine partijen vaak niet genoeg stemmen krijgen om invloedrijk te worden, wat resulteert in een relatief stabiele regeringsvorm. 2. Bevordert een sterkere band tussen de gekozen vertegenwoordigers en hun kiezers, aangezien de vertegenwoordigers direct gekozen worden uit hun district.  
88
nadelen relative meerderheidsstelsel
1. Kiezersstemmen kunnen verloren gaan omdat alleen de stemmen voor de winnaars in een district worden geteld, terwijl stemmen voor andere kandidaten geen vertegenwoordiging opleveren. Dit leidt tot een vertekend beeld van de verkiezingsresultaten, aangezien slechts een beperkt aantal partijen in het parlement zit, wat geen goede afspiegeling is van de bredere verkiezingsuitslag. 2. Geen duidelijke relatie tussen het aantal stemmen dat een partij ontvangt en het aantal zetels dat zij in het parlement verwerft, wat kan leiden tot onevenredige vertegenwoordiging.
89
evenredige vertegenwoordiging
het aantal zetels overeenkomt met het aantal keren dat de lijstgroep (partij) de kiesdeler heeft behaald. In Nederland om de leden van de Staten-Generaal te kiezen. Gebaseerd op proportionaliteit en vind je terug in Art. 53 GW
90
kiesdeler
is het aantal uitgebrachte stemmen, gedeeld door het aantal zetels. Daarbij is de kiesdrempel gelijk aan de kiesdeler. -> Hierdoor kunnen kleinere partijen ook een plek krijgen in de kamer, dit kan overigens als voordeel en nadeel gezien worden. Soms wordt de kiesdrempel echter verhoogd om te voorkomen dat er geen kleine partijen in de twee kamer ontstaan. Op het moment dat er kleine partijen in de kamer ontstaan dan heb je te maken met een lastige coalitie met compromissen gevolgd moeten worden waar de burger geen invloed op heeft. Hier hoef je dus niet de meerderheid te halen, maar enkel de kiesdeler. Daarnaast gebeurt dit niet op het niveau van districten, maar op landelijk niveau.
91
voordeel kiesdeler
Biedt een goede afspiegeling van de verkiezingsresultaten, waarbij ook kleinere partijen en minderheden vertegenwoordigd worden, wat zorgt voor een bredere en meer diverse vertegenwoordiging in het parlement. Dit systeem maakt het mogelijk om een parlement te vormen dat een accurate weerspiegeling is van de verkiezingsuitslagen, met een variërende vertegenwoordiging van verschillende partijen.
92
nadelen kiesdeler
1. De band tussen kiezers en gekozen vertegenwoordigers is vaak minder sterk, omdat de verkiezingen op basis van partijen plaatsvinden en niet op individuele kandidaten. 2. De kabinetsformatie problematisch zijn, aangezien de versplintering in de verkiezingsresultaten kan leiden tot veel partijen in het parlement. Dit maakt het moeilijk om tot een overeenkomst te komen, waardoor de vorming van een kabinet vaak moeizaam en tijdrovend verloopt, wat kan resulteren in structurele uitslagloosheid.
93
personenstelsel
richt zich op de personen binnen de verkiezingen. Kiezers brengen hun stemmen uit op personen, waarbij zij de mogelijkheid krijgen om voorkeursstemmen uit te brengen. Op die manier worden de kandidaten gekozen. Voor de kiezers biedt dit stelsel veel ruimte tot keuzes en kunnen zij meer invloed uitoefenen op de uitslag van de verkiezingen.
94
lijstenstelsel
bevat een lijst van personen van de politieke partij. Kandidaatstelling is volledig in handen van de politieke partij. Indien een kandidaat de kiesdrempel heeft behaald, worden de resterende stemmen overgedragen naar de volgende kandidaat op de lijst. Dit kan met zich meebrengen dat kandidaten die laag geplaatst zijn ook een zetel kunnen bemachtigen. Het voordeel is dat kleine partijen ook een zetel kunnen behalen in het parlement.