Thema 1. Basisconcepten deel 1 Flashcards

1
Q

Anker

A

Schaaluiteinde: bij een zevenpuntsschaal waarbij de antwoordopties “zeer onprettig”, “onprettig”, “een beetje onprettig”, “neutraal”, “een beetje prettig”, “prettig” en “zeer prettig” zijn, zijn de ankers “zeer onprettig” en “zeer prettig”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Artikel, artikelen

A

Een artikel is een rapportage over een wetenschappelijk onderzoek dat wordt gepubliceerd in een wetenschappelijk journal. Artikelen hebben meestal de vier secties

  • inleiding (de onderbouwing van de onderzoeksvragen en/of hypothesen),
  • methode (de informatie die nodig is om de studie te kunnen repliceren),
  • resultaten (een beschrijving van de uitkomsten van de studie)
  • discussie (de interpretatie van de uitkomsten).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aselecte steekproef, aselect, aselecte:

A

Een steekproef waarbij elk lid van de populatie evenveel kans maakt om geselecteerd te worden. Een aselecte steekproef wordt ook wel een ‘random’ of ‘willekeurige’ steekproef genoemd. Als een steekproef aselect is, is het mogelijk om te generaliseren van de steekproef naar de populatie. Een aselecte steekproef is een vorm van een probability sample.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betrouwbaarheid, betrouwbaar:

A

De mate waarin een operationalisatie van een construct bij herhaling dezelfde uitkomsten geeft. Als een meetinstrument elke keer een andere uitkomst geeft, terwijl datgene dat wordt gemeten stabiel blijft, is het een erg onbetrouwbaar meetinstrument. Betrouwbaarheid is het complement van de niet-systematische meetfout. Samen met validiteit bepaalt betrouwbaarheid de kwaliteit van een operationalisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Causale opvatting van validiteit:

A

Opvatting om de validiteit van een test te bepalen, waarbij een test om een bepaald construct te meten als valide wordt gezien als
1. Het construct bestaat
2. Als verschillen tussen (of binnen) mensen op het construct tot verschillende uitkomsten op het meetinstrument leiden.
Bij deze opvatting van validiteit wordt ervan uitgegaan dat je pas goed kunt nagaan of een meetinstrument valide is, als je weet hoe een meetinstrument werkt, dus als je weet welke processen worden aangesproken die uiteindelijk in een bepaalde testscore resulteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Causaliteit, causaal:

A

Oorzakelijkheid, is de wet van oorzaak en gevolg. In wetenschappelijk onderzoek is men meestal niet alleen geïnteresseerd in de samenhang tussen twee variabelen, maar is het juist interessant om uit te vinden of de ene variabele de andere veroorzaakt. Als de ene variabele de ander veroorzaakt, heet dat een causaal verband. Samenhang tussen twee variabelen (een substantiële correlatie bijvoorbeeld) impliceert niet dat er ook een causaal verband is. Alleen samenhang tussen twee variabelen waarvan er één gemanipuleerd is, kan informatie geven over causaliteit, en dus over de vraag of een variabele een andere variabele beïnvloedt. Met andere woorden: zonder experimenteel design kunnen geen uitspraken gedaan worden over causaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Construct, constructen:

A

Een construct is een psychologische variabele waarvan de definitie is afgeleid van theorie en waarbij die definitie specificeert wat wel en wat niet tot constructvalidering behoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Constructvaliditeit

A

Opvatting om de validiteit van een test te bepalen waarbij gekeken wordt in hoeverre de interpretaties van de testscores ondersteund worden door theorie en empirisch bewijs voor het gebruik van deze test bij een bepaalde doelgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Convenience sampling:

A

Bij deze vorm van selecte steekproeftrekking worden deelnemers gekozen op basis van een aantal praktische criteria, zoals dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn, geografische locatie, de bereidheid van deelnemers zichzelf aan te melden voor onderzoek etc. Convenience sampling is meestal weinig systematisch. Er wordt meestal niet nagedacht over welke kenmerken de deelnemers uit de steekproef moeten hebben en er wordt niet nagedacht hoe deze steekproef het beste bereikt kan worden. Het verkrijgen van data die representatief is voor de populatie staat niet centraal. Een convenience sample is een vorm van een non-probability sample.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Criteriumvaliditeit

A

criteriumvaliditeit (Engels: criterion validity) heeft betrekking op de mate waarin de uitkomsten van een meetinstrument samenhangen met die op een ander meetinstrument of uitkomstmaat. Van een intelligentietest wordt bijvoorbeeld verwacht dat deze samenhangt met schoolcijfers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Datapunt, datapunten

A

Een klein stukje informatie dat volgt uit een meting of manipulatie van een variabele. Dit kan een getal zijn, zoals een score van 6.3 op extraversie of een score van 8.2 op zelfvertrouwen, of een categorie, zoals “blauw” als lievelingskleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Datareeks, datareeksen

A

Als bij meerdere mensen (of op meerdere momenten) dezelfde operationalisatie wordt afgenomen (bijvoorbeeld een IQ-test), vormt de reeks datapunten die deze operationalisatie oplevert (bijvoorbeeld IQ-scores) een datareeks. Een datareeks is een verzameling van een of meer datapunten van dezelfde operationalisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Doelgroep

A

een doelgroep is een subpopulatie waar een onderzoek of ander project zich op richt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dubieuze onderzoekspraktijken:

A

Er zijn zeer veel dubieuze onderzoekspraktijken mogelijk. Een gemene deler bij dubieuze onderzoekspraktijken is dat de dataverzameling, -analyse of -rapportage (al dan niet bewust) gebaseerd is op het verkrijgen van gewenste resultaten. Het gaat bijvoorbeeld om zaken zoals

  • Het selectief rapporteren van variabelen of condities in een studie
  • Flexibiliteit bij de data-analyse: op basis van de uitkomsten van de data-analyse besluiten om wel of niet een extra variabele in de analyse te betrekken of bepaalde afwijkende scores wel of niet in de dataset te laten
  • Selectiviteit of flexibiliteit bij het opstellen van de hypotheses: op basis van de uitkomsten van het onderzoek bepaalde* hypotheses* achterwege laten of achteraf aanpassen zodat deze beter aansluiten bij de gevonden resultaten
  • Flexibiliteit bij de dataverzameling: op basis van de resultaten besluiten om extra data te verzamelen of juist eerder stoppen met de dataverzameling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Empirische onderzoekscyclus:

A

De iteratieve opvolging van de volgende fasen in wetenschappelijk onderzoek:

  • de formulering van een onderzoeksvraag
  • het ontwerp van een studie
  • de verzameling van data
  • de analyse van de verzamelde data
  • de rapportage over dit proces en de uitkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Externe validiteit:

A

De mate waarin de uitkomsten van de studie gegeneraliseerd kunnen worden naar de doelpopulatie. Wetenschappelijk onderzoek wordt vaak uitgevoerd in kunstmatige omstandigheden, zoals een laboratorium. Externe validiteit gaat in op de vraag in hoeverre de gevonden patronen ook buiten de onderzochte context gelden.

17
Q

Indruksvaliditeit (Engels: face validity)

A

Heeft betrekking op hoe valide een operationalisatie op het eerste gezicht overkomt.

18
Q

Falsificatie, falsifieren:

A

Een theorie wordt (deels) gefalsifieerd als er voldoende bewijs verzameld is dat er waarschijnlijk één of meer hypothesen van de theorie niet kloppen. Een belangrijke eis waaraan wetenschappelijke theorieën moeten voldoen, is dat duidelijk moet zijn hoe ze te falsifiëren zijn. Als niet duidelijk is welke observaties kunnen leiden tot falsificatie van een theorie, kan namelijk nooit geverifieerd worden of de theorie klopt.

19
Q

Full disclosure:

A

Openheid is in wetenschappelijk onderzoek erg belangrijk. Full disclosure betekent dat onderzoekers bij hun onderzoek alle informatie meepubliceren die nodig is om het onderzoek te kunnen repliceren.

20
Q

Generaliseren, generalisatie, generaliseerbaar, gegeneraliseerd, generaliseert:

A

Het doen van uitspraken over een populatie op basis van onderzoek uitgevoerd in een steekproef. Generalisatie is toegestaan bij aselecte steekproeven, maar wordt moeilijker als een steekproef niet aselect getrokken is.

21
Q

Gestratificeerde aselecte steekproef:

A

Bij het trekken van een gestratificeerde aselecte steekproef wordt de populatie eerst opgedeeld in een aantal subpopulaties aan de hand van bepaalde kenmerken die relevant zijn voor de onderzoeksvariabele, waarbij wordt bepaald welk aandeel elk van deze subpopulaties hebben in de totale populatie. Daarna wordt uit elke subpopulatie een aselecte steekproef getrokken, waarbij ervoor gezorgd wordt dat de verhouding tussen de subpopulaties in de steekproef gelijk is aan die in de populatie. Een gestratificeerde steekproef wordt ook wel een gelaagde steekproef genoemd. Als een steekproef aselect is, is het mogelijk om te generaliseren van de steekproef naar de populatie. Een aselecte steekproef is een vorm van een probability sample.

22
Q

Indicator, indicatoren:

A

Een variabele die rechtstreeks wordt gemeten bij onderzoekseenheden (meestal deelnemers). Operationalisaties van constructen bestaan uit een of meer indicatoren, die dan ook wel stimuli of items worden genoemd. De antwoorden van deelnemers op vragen in een vragenlijst zijn bijvoorbeeld indicatoren. In een meetmodel worden indicatoren weergegeven in rechthoeken.

23
Q

Inhoudsvaliditeit (content validity)

A

Heeft betrekking op de mate waarin de inhoud van een operationalisatie overeenkomt met de inhoud van het te meten of te manipuleren construct.

24
Q

Introspectie:

A

zelfreflectie om zelfinzicht te vergroten. Het vermogen tot introspectie is beperkt voor mensen. Hoewel alle mensen bijvoorbeeld denken te weten waarom ze doen wat ze doen, blijkt dat ze die redenen voor hun gedrag op dat moment meestal niet opslaan in hun geheugen en in plaats daarvan achteraf bedenken wat waarschijnlijk de reden was. Bovendien zijn mensen zich niet bewust van de valkuilen, blinde vlekken of verstoringen in de werking, opslag en het ophalen van informatie. De gebrekkige introspectie van mensen maakt dat het nodig is om operationalisaties te ontwikkelen om constructen te meten in plaats van mensen gewoon te vragen naar deze constructen.

25
Q

Item, items:

A

Een enkel element van een operationalisatie, meestal een vraag in een vragenlijst. Zie ook stimuli.

26
Q

Journal, journals:

A

Een journal is een wetenschappelijk tijdschrift. Steeds meer journals zijn open-access: dit betekent dat ze gratis toegankelijk zijn.

27
Q

Kwalitatief Onderzoek, kwalitatief:

A

Onderzoek waarbij rijke kwalitatieve data verzameld en geanalyseerd worden. Doel: het perspectief van de deelnemers te inventariseren en begrijpen. Dataverzameling bij kwalitatief onderzoek is minder gestandaardiseerd dan bij kwantitatief onderzoek. De analyse van deze data ligt niet op voorhand vast, maar wordt deels bepaald op basis van wat tijdens de analyse naar voren komt.

28
Q

Kwantitatief Onderzoek, kwantitatief:

A

Onderzoek waarbij theoretische constructen en andere variabelen door middel van operationalisaties worden gekwantificeerd. Data worden verzameld in een steekproef, waarna statistische analyses gebruikt worden om op basis hiervan uitspraken te doen over de populatie. Doel: relaties tussen variabelen onderzoeken.

29
Q

Latente variabele:

A

Dit is een variabele in een reflectief meetmodel die niet rechtstreeks wordt gemeten, maar waarvan verondersteld wordt ten grondslag te liggen aan de scores op de indicatoren.

30
Q

Manipulatie, manipulaties, manipuleren:

A

Een manipulatie is de beïnvloeding van een variabele of construct door de onderzoekers, zodat deze voor verschillende deelnemers verschillende waarden aanneemt. Bij een manipulatie worden deze waardes condities genoemd., Bij een manipulatie zitten de deelnemers dus in verschillende condities. Net als meetinstrumenten zijn manipulaties operationalisaties van variabelen, maar anders dan een meetinstrument levert een manipulatie geen data op. De waarde van de manipulatie wordt wel voor elke deelnemer opgeslagen in de dataset, om aan te geven in welke conditie een deelnemer zat, met andere woorden: welke manipulatie een deelnemer ontvangen heeft.

31
Q

Meetfout:

A

Het verschil tussen de werkelijke waarde en de gemeten waarde als gevolg van een verstoring in het meetresultaat. Zie ook systematische en niet-systematische meetfout.

32
Q

Meetmodel, meetmodellen:

A

Een meetmodel is een grafische weergave van een operationalisatie waarbij de indicatoren weergegeven worden in rechthoeken en het construct in een ovaal. In deze cursus wordt uitgegaan van een reflectief meetmodel waarbij de pijltjes van het construct naar de indicatoren lopen.

33
Q

Meetinstrument, meetinstrumenten:

A

Een meetinstrument wordt gebruikt om een variabele bij deelnemers te meten zonder deze variabele te beïnvloeden. Een meetinstrument resulteert in een of meer datapunten voor elke deelnemer. Deze datapunten presenteren de score van de deelnemer op de variabele waar het meetinstrument de operationalisatie van is.