Extra begrippen Thema 6-9 Flashcards

1
Q

Afhankelijke of gepaarde meting

A

Een afhankelijke steekproef heb je
• Als je binnen dezelfde steekproef vaker een meting doet.
• Wanneer je een voor- en een nameting doet in dezelfde steekproef.
• Als je twee mensen een beoordeling laat doen over dezelfde variabele
Bij bovenstaande voorbeelden kan de gepaarde t-toets worden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gepaarde t-toets

A

Een t-toets waarbij twee datareeksen vergelijken worden waarin elk datapunt in de ene datareeks te koppelen is aan één datapunt in de andere datareeks. Dit gebeurt als beide datareeksen afhankelijk/gepaard zijn, of als de onderzoekseenheden in de twee datareeksen met elkaar in verband gebracht kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voordelen van de gepaarde t-toets

A
  • Door op individueel niveau verschilscores uit te rekenen, elimineer je de individuele verschillen.
  • Door de ene score van elk persoon te vergelijken met de andere score van die persoon elimineer je persoonlijkheidskenmerken. Als dezelfde persoon vaker gemeten wordt is dat within-subjects design.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De power van de afhankelijke t-toets

A

Er zijn bij een afhankelijke t-toets veel minder deelnemers nodig om tot een bepaalde power te komen. Deze deelnemers moeten dan dus wel tweemaal gemeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

one-way ANOVA

A

ANOVA staat voor Analysis of Variance, oftewel: de varantieanalyse. Met one-way ANOVA kunnen meer dan twee groepsgemiddelden met elkaar worden vergeleken. De nulhypothese bij ANOVA is dat de twee groepsgemiddelden gelijk zijn. De term one-way betekent dat er in deze analyse maar een enkele predictor variabele en een enkele afhankelijke variabele worden betrokken. De afhankelijke variabele is altijd een numerieke (kwantitatieve) variabele en de predictor geeft een groepsindeling aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

F-toets/exacte f-test

A

De f-toets toetst of de gemiddelden van een kwantitatieve variabele in meerdere groepen van elkaar verschillen. Het gaat bij de variantieanalyse dus om de analyse van de verschillen tussen gemiddelden. De f-toets lijkt daarmee erg op de t-toets en de z-toets maar het verschil zit hem in dat de f-toets meerdere groepsgemiddelden kan vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Significante f-toets

A

Een significante f-toets geeft aan dat niet alle gemiddelden aan elkaar gelijk zijn, zonder te specificeren welke gemiddelden precies van elkaar verschillen. Een significante F-waarde geeft aan dat een model waarin alle groepsgemiddelden gelijk zijn, of specifieker waarin alle groepsgemiddelden gelijk zijn aan het algemeen gemiddelde, een model is wat verworpen mag worden. De vraag die dan ontstaat, is welke groepen dan van elkaar verschillen. Hiervoor moet dan alsnog een t-toets worden gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verschil t-toets en ANOVA

A

ANOVA kan gezien worden als een toets van de homogeniteit van gemiddelden. In ANOVA worden dus geen verschillende populaties vergeleken, zoals wel gebeurt bij de t-toets. Iedere groep is eigenlijk een subgroep. De subgroep-gemiddelden uit de populatie worden vergelijken met de globale populatiegemiddelde. Bij ANOVA is dus niet zozeer de vraag hoe je meer dan twee populatiegemiddelden kunt vergelijken (daarvoor kun je meer t-toetsen doen). ANOVA toetst of het mogelijk is om de subgroepengemiddelde van de populatie in één populatiegemiddelde uit te drukken, of dat een model waarin subgroepen verschillende gemiddelden hebben beter is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overeenkomst t- en f-waarde

A

De t- of F-waarde geeft aan hoe goed de categorische variabele de spreiding in scores op de continue variabele kan voorspellen ten opzichte van hoe goed de categorische variabele deze spreiding niet kan voorspellen. Hoe beter de voorspelling, des te groter de waarden van t en F, wat weer correspondeert met lagere p-waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

F-waarde

A

Wordt ook wel de omnibus-toets genoemd. De F-waarde kan gezien worden als een signaal-ruisverhouding. Daarbij is het signaal hetgeen wat de onderzoeker wil oppikken, dus hoeveel de groepsgemiddelden bij elkaar opgeteld afwijken van het algemene populatiegemiddelde. Het signaal wordt ook wel de tussengroepenvariantie genoemd. De ruis is de individuele variatie die in de subgroepen aanwezig is die niet verklaard kan worden. De F-waarde is de tussengroepenvariantie (signaal) gedeeld door de binnengroepenvariantie (ruis). Bij een verhouding groter dan 1 is er meer signaal dan ruis en bij kleiner dan 1 is er meer ruis dan signaal. Hoe groter de F-waarde, des te duidelijker iser een signaal waarneembaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aannames ANOVA

A
  1. De residuen zijn normaal verdeeld
  2. Er is sprake van homogeniteit van de varianties. Dit betekent dat de varianties in de verschillende groepen (ongeveer) gelijk zijn. Als de varianties ongelijk zijn, moet er een aangepaste toets gedaan worden, de Welch’s F.
  3. De scores op de afhankelijke variabele zijn onafhankelijk van elkaar.
  4. Er zijn geen verstorende uitbijters in de data. Controleer dus eerst op uitbijters.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welch’s F

A

De Welch’s F houdt rekening met ongelijke varianties. Als de varianties toch gelijk blijken te zijn, is het resultaat vergelijkbaar met de standaard F-toets. Daarom kan het beste altijd de Welch’s F gebruikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Effectmaat van ANOVA

A

De effectmaat van de variantieanalyse geeft de grootte van het effect van een experimentele manipulatie weer. Een hoge waarde geeft aan dat de manipulatie effect heeft gehad op de afhankelijke variabele. Het R2 geeft de verhouding aan tussen de kwadratensom tussen groepen en de totale kwadratensom. R2 wordt meestal aangeduid met η2. η2is echter een onzuivere waarde. Daarom wordt meestal het omega-kwadraat gebruikt. w2 is een zuivere schatting van het effect in de populatie. Boven de .01 wordt er gesproken van een
klein effect, boven de .06 van een middelsterk effect en boven de .14 van sterk effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

post-hoc analyses

A

Een one-way ANOVA toetst of er een verschil is tussen meerdere categorieën. Als er een verschil gevonden wordt, weet je nog niet precies welke categorieën van elkaar verschillen. Daarvoor moet je de one-way ANOVA opvolgen met een post-hoc-test. Een post-hoc-test voer je alleen uit als het effect van de ANOVA-toets (de zogenaamde omnibustoets) significant is. Als er namelijk geen verschil tussen de categorieën is, is het ook niet nodig te onderzoeken waarin dit verschil precies zit. Een post-hoc-test is uiteraard alleen zinvol (en mogelijk) bij meer dan twee categorieën. Als er maar twee categorieën zijn, zijn het dus deze twee categorieën die van elkaar verschillen. Een post-hoc analyse is dat je achteraf toch nog alle data met elkaar gaat vergelijken, dit doe je wel voorzichtig om onnodige type 2 fouten te voorkomen. Voorbeelden van post-hoc analyses zijn:
• Least-Squared Difference (LSD) Gebruik nooit LSD.
• Bonferonni-correctie.
• Tukey-kramer (Honestly Significant Difference) test
• Dunnett’s t-test
• Games-Howell test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bonferonnie-correctie

A

De makkelijkste maar ook de strengste correctiefactor. Meestal wordt dit uitgelegd als het delen van de gewenste alpha door het aantal paarsgewijze vergelijkingen. De bonferonni-correctie kan gebruikt worden als het aantal observaties per groep gelijk is en als de varianties tussen de groepen gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tukey-kramer test

A

De Tukey-Kramer test wordt ook wel Tukey-HSD genoemd. Deze test wordt gebruikt als het aantal observaties per groep ongelijk is, maar de varianties tussen de groepen wel gelijk zijn. De Tukey-HSD lijkt erg op de t-toets met het verschil dat de Ya de hoogste van de twee vergtelijken gemiddelden is en Yb de laagste. Hierdoor is het geen gewone student’s t-verdeling meer maar een studentized t-verdeling.

17
Q

Dunnett’s t-test

A

De Dunnett’’s t-test is bedoeld om een set van experimentele condities te toetsen tegen de controleconditie. Varianties tussen de vergeleken groepen moeten aan elkaar gelijk zijn.

18
Q

Games-Howell test

A

Bij de Games-Howell test worden ongelijke groepsgroottes en ongelijke varianties tussen groepen verondersteld. Ook de Games-Howell test gebruikt een studentized t-verdeling waardoor een conservatievere p-waarde wordt geschat. De GamesHowell test wijkt af van de Tukey-HSD test door correctie toe te passen op het aantal vrijheidsgraden. Een lagere df heeft een grotere pwaarde van de toets statistiek tot gevolg, waardoor een geobserveerd verschil tussen twee gemiddelden minder snel significant is.

19
Q

Power F-toets ten opzichte van de power t-toets

A

De aantallen zijn gelijk. Dat er dezelfde getallen uitkomen is logisch: een variantieanalyse met twee groepen is hetzelfde als een onafhankelijke t-toets. De p-waarden van die twee toetsen zullen altijd precies hetzelfde zijn, tenminste, als de t-toets voor gelijke varianties wordt gebruikt. Variantieanalyse gaat hier namelijk ook vanuit.

20
Q

Samenvatting correlatieanalyse

A

• Beide variabelen zijn continue.
• De effectmaat van de regressieanalyse is de Pearson’s R.
• De waarden van R zijn als volgt:
• Triviaal: tussen -0.1 en 0.1
• Klein/zwak: tussen -0.1en -0.3
• Middelgroot: tussen -0.3 en -0.5
• Groot: tussen -0.5 en -0.7
• Zeer groot: kleiner dan -0.7 of groter dan 0.7
• De Pearson’s R kan gebruikt worden om in geval van NHST de p-waarde te berekenen.
• De p-waarde toetst de nulhypothese. Het geeft de kans op een bepaalde puntschatting aan. Hoe lager de p-waarde hoe kleiner de kans dat de nulhypothese klopt. En dus wordt deze dan verworpen en is er wél een verband.
• X= onafhankelijke variabele
Y= afhankelijke variabele

21
Q

Samenvatting regressieanalyse

A
  • Als de effectgrootte (de sterkte) van de correlatie niet volstaat is de regressieanalyse het vervolg.
  • Met de waarde van de onafhankelijke variabele kan de afhankelijke waarde voorspeld worden.
  • De intercept en hellingscoëfficiënt zijn de effectgroottes
  • De regressiecoëfficiënten zijn verdeeld volgens de T-verdeling en deze is opgesteld aan de hand van een aantal vrijheidsgraden.
  • De p-waarde van de regressiecoëfficiënten wordt bepaald met een t-toets.
22
Q

Samenvatting verschil tussen gemiddelden

A
  • Als één van de variabelen dichotoom is en de andere continue dan kan de Cohen’s d berekend worden als effectmaat.
  • De steekproevenverdeling van het verschil tussen gemiddelden is verdeeld volgens de t-verdeling.
  • Hierbij wordt de t-toets gebruikt. Hierbij wordt verschil gemaakt tussen de afhankelijke en de onafhankelijke t-toets.
  • De breedte-index heet hier de kritieke t-waarde en kan uit een tabel worden opgehaald.
  • Met deze t-waarde kan de p-waarde berekend worden.
  • Cohen’s d is het verschil tussen twee groepen, gecorrigeerd door de SD. Hierdoor is deze afhankelijk van de schaal waarop de continue variabele is gemeten.
  • Triviaal tussen -0.20 en 0.20
  • Klein/zwak tussen -0.20 en -0.50
  • Middelgroot: tussen-0.50 en -0.80
  • Groot: tussen -0.80 en -1.30
  • Zeer groot: kleiner dan -1.30 en groter dan 1.30
23
Q

Samenvatting variantieanalyse

A

• Als één van beide variabelen categorisch is met drie of meer mogelijke meetwaarden of categorieën kan de variantieanalyse worden toegepast.
• η2 is de effectmaat van de variantieanalyse met een onzuivere schatting.
• ω 2 is de effectmaat van de variantieanalyse met een zuivere schatting.
• De effectmaat van de variantieanalyse geeft de grootte van het effect van een experimentele manipulatie weer. Een hoge waarde geeft aan dat de manipulatie effect heeft gehad op de afhankelijke variabele.
• De waarde van ω2 is als volgt:
• Triviaal: lager dan 0.01
• Klein/zwak: tussen 0.01 en 0.06
• Middelgroot/middelsterk: tussen 0.06 en 0.14
• Groot/sterk: Groter dan 0.14
• Zeer groot: geen richtlijn voor.
• De variantieanalyse is verdeeld volgens de F-verdeling.
• De F-waarde kan gezien worden als een signaal-ruisverhouding. Hoe groter de F- waarde hoe duidelijker het signaal weergegeven wordt.
• Met de F-verdeling kan de p-waarde worden berekend.
• De significantie van de F-waarde kan in tabellen worden bekeken. Bij een significante F-waarde zijn niet alle gemiddelde gelijk aan elkaar. Hiervoor moet
een T-toets worden gedaan.

24
Q

Bij alle analyses moeten de volgende stappen worden gezet

A

• Bestudeer eerst grondig de data met univariate analyses.
o Visualiseer de data met behulp van histogrammen, Q-
plots en boxplots voor intervalvariabelen of een staafdiagram voor categorische variabelen.
o Bereken de beschrijvingsmaten.
• Bestudeer bivariate visualisaties van de data, zoals scatterplots.
• Bereken de effectgrootte met de juiste effectmaat en het bijbehorende betrouwbaarheidsinterval.
• Bereken, als NHST wordt toegepast, ook de pp-waarde en vergelijk deze met de vooraf vastgestelde alpha.

25
Q

Principes wetenschappelijke integriteit

A
  • Eerlijkheid
  • zorgvuldigheid
  • Transparantie
  • Onafhankelijkheid
  • Verantwoordelijkheid
26
Q

Basis ethische besluitvorming

A
Code van Neurenberg (1947)
Helsinkie Declaratie (1964)
27
Q

Wat doet een ethische commissie

A
  • Afweging van kosten en mogelijke negatieve gevolgen voor deelnemers.
  • Aandacht bescherming van deelnemers
  • Voldoet de studie aan regelgeving?
  • Is anonimiteit geborgd?
  • Wat er goed met data omgegaan?
28
Q

cETO

A

Commissie Ethische Toetsing Onderzoek. Een gedragscode wat wordt toegepast bij alle psychologische en onderwijswetenschappelijke onderzoeken binnen de OU

29
Q

Infromed consent

A

Overeenkomst tussen onderzoekers en deelnemers van de studie. De garantie dat deelnemers volledig vrijwillig meedoen en niets tegen hun wil doen. Hier staat in dat deelnemers:

  • De gelegenheid hebben gehad informatie te lezen.
  • Vragen te stellen
  • Na te denken over deelname
  • Altijd mogen stoppen met de deelname
30
Q

Data-management

A

Een plan waarin beschreven staat hoe data tijdens het onderzoek wordt opgeslagen, geanonimiseerd wordt, wie er toegang heeft tot de niet-geanonimiseerde data en hoe de data wordt opgeslagen.