th3. de psychoanalytische benadering Flashcards

1
Q

de psychoanalyse

A
  1. Sigmund Freud
    - de hypnose (onbewuste naar boven halen)
    - de vrije associatie = liggend op divan (zetel)
    - dochter Anna Freud
  2. rivierdelta: hoofdstroom met veel aftakkingen (varianten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitgangspunten

A
  1. onbewust (en irrationele wensen, angsten, verlangens)
  2. vroege kinderjaren (psychoseksuele ontwikkeling) = ervaringen uit eerste levensjaren bepalen mee ons gedrag EN invloed eerste relaties
  3. innerlijke conflicten (wensen en verlangens >< idealen en normen) EN onze libidineuze verlangens >< doodsverlangens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

casestudy’s

A
  1. algemeen
    - grondige en langdurige analyses (vooral het begrijpen)
  2. kenmerken psychoanalyse = diepste kern vd mens proberen doordringen
    - individu voorop
    - idiografisch = verklaren adhv unieke wetmatigheden (≠ nomothetisch = verklaren adhv algemene wetmatigheden)
    - andere manier van denken
    - moeilijk te operationaliseren of meetbaar => NIET op de klassieke manier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Carl Gustav Jung en Alfred Adler

A
  1. algemeen
    - leerlingen van Freud
    - Jung = archetypes en oerkarakters uit collectieve onderbewuste
    - Adler = streven naar macht > seksuele drift
    - stamvaders vd psychoanalytische benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de 3 belangrijkste vertegenwoordigers vd psychoanalytische benadering

A
  1. Anna Freud: theorie over de afweermechanismen
  2. John Bowlby
    - hechtingstheorie: belang van een goede hechting tss kind en opvoeder
    - sensitieve houding moeder > kind (emotionele en relationele ontwikkeling)
  3. Eric Berne bouwt hierop verder met = de transactionele analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de transactionele analyse (Eric Berne)

A
  1. algemeen
    - drie ego-posities die in elke persoon verenigd zijn:
    - O = ouders-ego-positie (als we ons gedragen, denken of voelen zoals onze ouders)
    - V = volwassene-ego-positie (persoon die we nu zijn)
    - K = kinderen (gedragingen uit onze kindertijd)
  2. vast in één ego-positie = bepalend verdere ontwikkeling
    - gezonde mensen = afwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eric Erikson en Jacques Lacan

A
  1. Erikson = acht stadia psychosociale ontwikkeling
    - vaste waarde ontwikkelingspsychologie
  2. Lacan = filosofisch-taalkundige interpretatie OF ‘terugkeer naar Freud’
    - structuralistische taalkunde
    - de psychoanalyse van een psychotherapeutische theorie over de behandeling van neurosen
    - allesomvattende theorie = uitspraken mens en maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de psychoanalytische benadering in het buitenland

A
  1. algemeen
    - sterk aanwezig in Duitsland, Oostenrijk en deels Frankrijk
  2. vele varianten en toepassingen = ‘deeltheorieën’
    1) drifttheorieën = verdrongen problemen uit de kindertijd (seksuele en agressieve driften)
    2) Ego-functies (Ego > Id)
    3) objectrelatietheorieën = nadruk eerste jaren kindertijd
    4) zelfpsychologie = aandacht naar tekorten
    5) hechtingstheorieën = eerste hechting aan hun ouderfiguur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Peter Fonagy

A
  1. algemeen
    - mentaliseren = het besef dat je je eigen doen en laten en het doen en laten van anderen bepaald wordt door allerlei innerlijke gevoelens, gedachten en verlangens
  2. (MBT)
    - Mentalisation Based Treatment = therapeut stimuleert het mentaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

narratieve therapie en de contextuele therapie

A
  1. narratieve therapie = nood aan een goed en begrijpelijk verhaal over vroeger en over hun leven
  2. contextuele therapie
    - link met psychoanalyse
    - overkoepelende theorie (systeemtheorie en andere)
    - ouder-kindrelatie (vroegere ervaren tekorten of verwachtingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nadelen vd verspreiding vd psychoanalytische benadering

A
  1. algemeen
    - scholenstrijd
    - weinig wetenschappelijk onderzoek (empirisch)
    - MOET aansluiting zoeken bij recente ontwikkelde wetenschapsgebieden (vb. ontwikkelingspsychopathologie, neurowetenschappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kritiek op de psychoanalyse

A
  1. weigert theorieën empirisch te valideren
    - NIET falsifieerbaar = kritiek !!
    - autoritair (= eigen regels)
    - zeer sterk cultuurgebonden >19de eeuw: preutse en strenge victoriaanse moraal (seksualiteit = taboe)
  2. Freud = panseksualist (= seksuele obsessie)
    - huidige samenleving worstelt met seksualiteit (vb. seksschandalen in de kerk en mediawereld, #metoo EN negatieve reactie outing van lgbtq’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kanttekening bij Freud (en zijn theorie)

A
  1. algemeen
    - Freud zijn ideeën = dubbelzinnig en voortdurend geherformuleerd
    - verschillende interpretaties
    - jonge Freud ≠ oudere Freud
    - psychoanalyse naast stroming binnen psychologie OOK specifieke therapeutische aanpak (OF onderzoek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het bewuste, het voorbewuste en het onbewuste

A
  1. het bewuste = we zijn ons bewust van deze gevoelens, gedachten, emoties, …
    - niet waarneembaar
    - makkelijk bespreekbaar
  2. het voorbewuste = niet bewust, maar makkelijk op te roepen EN manifest maken (vb. wat heb je gisterenochtend gegeten)
  3. het onbewuste = niet bewust en NIET bewust te maken
    - belangrijkste krachtbron
    - ontoegankelijke energie die ons drijft
    - verdringingen
    - vb. ‘toevallig’ gedrag of verspreking, dromen en neurotisch gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Anna O.

A
  1. algemeen
    - hysterische en neurotische symptomen
    - werd mishandeld/misbruikt door vader
    - vader werd ziek en Anna O. moest voor hem zorgen > ze kreeg verlammingsklachten en kon deze taak niet volbrengen => volgens Freud neemt het onbewuste (trauma’s uit haar kindertijd) de bovenhand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het Id, het Ego en het Super-Ego

A
  1. het Id/Es = onbewuste
    - lichamelijk van oorsprong, (aangeboren) oerdriften (lustprincipe)
    - constructieve en destructieve krachten
  2. het Ego/Ich = ons gezond verstand
    - realiteitsprincipe = driften een plaats geven
    - bemiddelaar tss Id en Super-Ego
  3. het Super-Ego/Über-Ich
    - moraliteitsprincipe = waarden en normen
    - ik-ideaal, puur nurture (opvoeding > goed of fout)
    - gebod (ik-ideaal) EN verbod (geweten)
17
Q

samenspel tss Id, Ego en Super-Ego

A
  1. algemeen
    - altijd persoonsgebonden = individu ervaart andere wending
    - Id en Super-Ego conflict > Ego moet het conflict regelen !! lukt NOOIT definitief
    vb. Marc Dutroux > psychopaat (zwak Ego, sterk Id en nauwelijks ontwikkeld Super-Ego)
  2. de ijsberg:
    - het onbewuste en het Id = onderwater
    - het voorbewuste = deels boven/onder
    - het bewuste = boven (zichtbaar)
18
Q

constructieve en destructieve driften

A
  1. algemeen
    - driften uit het Id (onbewuste) > biologische oorsprong
  2. eros = constructieve, seksuele of levensdrift
    - opbouwen van nieuwe spanningen
    - (1) seksueel-erotische wensen = soortbehoud (voortplanting en nageslacht) EN (2) drift tot zelfbehoud (eten en drinken)
  3. thanatos = destructieve of doodsdrift
    - verlangen naar dood en vernietiging
    - (1) agressieve en destructieve driften = aanvallen en uithalen EN (2) driften gericht op vermijding van spanning = spanningsloze toestand (= rust)
  4. samenspel tss beide:
    - constante harmonie en wisselwerking
    - tegengesteld, maar mengen zich !!
    - drifttheorie = energietheorie (zoals eros = libido)
19
Q

de psychoanalytische kijk op persoonlijkheid

A
  1. specifiek eerste 5 levensjaren = bepalend (fases > zie ontwikkelingspsychologie !!)
    - psycho-seksuele ontwikkeling bepalend
    - conflicten en relatiewijzen uit elke fase bepalend
  2. fixaties = waarin je kan vastlopen
  3. regressies = waarin je kan terugvallen op een vorige fase => heel typisch aan de mens !!
20
Q

projectieve technieken

A
  1. het projectiebeginsel
    - projectie = aan situaties, mensen, eigenschappen toeschrijven die eerder bij onszelf liggen
    - via droomanalyse, expressieve technieken, vrije associatie en projectieve proeven
  2. vb. rorschachtest (uitgelopen inktvlek) > interpretatie (resultaat op basis van gestandaardiseerd antwoord OF klinische ervaring
    - TAT/CAT = verhaaltje vertellen bij tekening (ervoor en erna)
21
Q

de psychoanalytische kijk op motivatie

A
  1. algemeen
    - motivatie (het Latijns ‘movere’ = bewegen) = innerlijke krachten die ons in beweging brengen EN ons gedrag bepalen
  2. kenmerken
    - niet-waarneembaar theoretisch begrip
    - OOK driftreductietheorie of hedonistische theorie
22
Q

de motivatietheorie van Freud

A
  1. meest fundamentele drijvende kracht (de krachten achter die krachten) = ‘waarom vh waarom’
    (1) hedonistische theorie = maximaliseren van plezier en minimaliseren van pijn (afgeleid v Grieks ‘hedonisme’ = genot)
    - doel vh menselijk gedrag (Freud) = het vinden van genot
    (2) OF driftreductietheorie = optimale bevrediging van driften (eros en thanatos)
  2. inspiratie uit het natuurwetenschappelijk model v Helmholtz = wet vh behoud van energie: fysische energie gaat niet verloren, maar kan:
    - verplaatst en/of afgeleid worden
    - van vorm veranderen
23
Q

het begrip ‘drift’

A
  1. algemeen
    - een triebe, (aan)drift of pulsie
    - diepste kern persoonlijkheid
  2. kenmerken
    - soort dierlijke krachten: op zoek naar bevrediging
    - blinde, onbepaalde energieën (gevolg v innerlijke spanningstoestand)
    - gebaseerd op fysiologische tekorten (oerdriften)
24
Q

cyclus van een altijd aanwezige spanning

A
  1. altijd aanwezige drift
  2. opbouwende spanning
  3. ontlading
  4. een moment van spanningsloosheid
  5. terugkeer van die spanning
25
Q

het primaire en secundaire proces

A
  1. algemeen
    - OF denklogica (Stijn Vanheule, 2001)
  2. primaire denklogica = Id
    - lustprincipe (zoekt lust en onlust vermijden)
    - geen waarden of moraal
  3. secundaire denklogica = Ego
    - realiteitsprincipe = logisch denken en plannen ons gedrag
    - rekening met de buitenwereld en de wensen vh Super-Ego
26
Q

afweermechanismen volgens Freud

A
  1. door Ego
    - vanuit het Id gevoelens, gedachten … hervormen, afleiden of kanaliseren (= stabiliserende functie)
    - conflict verbergen en/of minder zwaar maken
    - (grotendeels) onbewust
    - horen bij het leven zelf = heel normaal
  2. problematisch?
    - wanneer men erin vastroest en ze niet langer werken
    - verbinding met realiteit verliezen
27
Q

neurose en psychose

A
  1. neurose = intern conflict tss Id en Ego
    - verhindert ons normaal te functioneren
    - vervormen van realiteit (angsten)
  2. psychose = Ego maakt voorstelling op basis van eigen wensen en angsten
    - geen onderscheid van reële waarneembare realiteit
    - men trekt foute conclusies
28
Q

afweermechanismen volgens Anna Freud

A
  1. verdringing = Ego duwt onplezierige of pijnlijke gedachten uit het bewustzijn
    - belangrijkste afweermechanisme
  2. projectie = Ego schrijft beangstigende gedachten, waaraan we niet mogen, kunnen of durven denken, toe aan andere mensen (vb. eigen onvermogen van samenwerken projecteren op een ander)
  3. reactievorming = Ego keert onaanvaardbaar verlangen om in tegenovergesteld gedrag
  4. rationalisatie = gedrag dat niet acceptabel is => wel aanvaardbaard maken
  5. identificatie = (uiterlijke) kenmerken van de ander overnemen
  6. verschuiving of verplaatsing = van de oorspronkelijke persoon naar een minder bedreigende situatie ‘verschuiven’ vb. het uitwerken op je vriend
  7. sublimatie = omzetten naar hooggewaardeerde activiteiten (intellectuele, culturele, religieuze of artistieke bezigheden, vb. kunst)
29
Q

kritiek bij de motivatietheorie van Freud

A
  1. algemeen
    - geen echt antwoord op de vragen
    - hedonistische principe = NIET bruikbaar > oneindige reeks v mogelijkheden
    - bestaan afweermechanismen = moeilijk empirisch toonbaar