sociale perceptie Flashcards
1
Q
sociale perceptie
A
- algemeen
- perceptie van anderen = gekleurde en selectieve perceptie - fysische prikkels worden omgezet in zintuigelijke prikkels
- afhankelijk v: moment tot moment
- persoonsgebonden en omgevingsgebonden factoren - zintuigelijke prikkels worden omgezet in gestructureerde gehelen
- leiden door situatie waarin we die mensen zien > ‘gestalt’ (‘gestaltwetten’) - gestructureerde gehelen worden omgezet in betekenisvolle gehelen
2
Q
gestructureerde gehelen worden omgezet in betekenisvolle gehelen
A
- betekenis
- gestuurd vanuit allerlei verwachtingen
- verschillende factoren: cognitieve schema’s, eigen behoeften, eigen emoties en context - cognitieve schema’s = gedachten, gevoelens die we spontaan associëren met andere
- afhankelijk van;
- de cultuur
- voorbije gebeurtenissen en actuele gemoedstoestand
- persoonlijkheidskenmerken
3
Q
gestaltwetten
A
- betekenis
- geen afzonderlijke kenmerken v personen, maar zien het tot gehelen - gevolgen
- eerste indruk vormt geheel, pas daarna details
- we zien anderen als meer dan een optelling v afzonderlijke eigenschappen
- geheel bepaalt betekenis v delen
4
Q
het figuur-achtergrondprincipe
A
- betekenis
- groeperen altijd en overal, zeer snel onbewust
- bepaalde indrukken figuur maken en anderen tot achtergrond - afhankelijk van:
- iemand of sterk kenmerk komt sterk naar voor
- iemand of bepaald kenmerk verschilt vd norm
- iemand of bepaald kenmerk contrasteerd ten aanzien v achtergrond
5
Q
in perceptie van iemands persoonlijkheid zullen schema’s bepalen
A
- aan welke info we het meeste aandacht geven
- hoe we ontbrekende info aanvullen
- hoe we nieuwe info interpreteren
- welke info we onthouden
- hoe we reageren - impliciete persoonlijkheidstheorieën
6
Q
impliciete persoonlijkheidstheorieën
A
- bepalen wat?
- welke persoonlijkheidskenmerken bij elkaar horen
- geheel v unieke en persoonlijke geheugenschema’s
- OOK het idee dat bepaalde uiterlijke en innerlijke kenmerken samen voort komen
- wat mensen opmerken en herinneren - gevolgen
- gevaarlijk = info samen is niet altijd terecht
- basis v vooroordelen
7
Q
een cognitieve kijk op het geheugen
A
- levensnoodzakelijke rol in het dagelijkse functioneren
- geheugen gebruikt men bij spreken, lezen
- GEEN enkele menselijke activiteit zonder geheugen - het geheugen geeft mensen een verleden
- ervaringen vast te leggen en na verloop v tijd op te roepen
8
Q
het multi-store-model
A
- model v Atkinson en Shiffrin
- model over werking vh geheugen
- OOK andere theorieën, MAAR focus ligt bij dit model - drie soorten geheugen
- kortetermijngeheugens (KTG’s) = OF ultrakortetermijngeheugens is gekoppeld aan onze zintuigen / iconische of egoïstische geheugen (literatuur)
- langetermijngeheugen (LTG,s) = OF werkgeheugens > belangrijk bij verwerken van info in het dagelijkse functioneren
- sensorische geheugens = wat we onder geheugen verstaan => opslagcapaciteit
9
Q
Atkinson en Shiffrin onderscheiden drie fasen in de informatieverwerking
A
- inputfase
- info wordt opgenomen adhv geheugenspoor
- info wordt in bepaalde vorm gecodeerd
- !! LET WEL: verschillende geheugens verschillen v elkaar op vlak v manier waarop ze info bij voorkeur coderen - opslagfase
- info wordt opgeslagen in geheugen EN wordt in geheugenspoor gedurende korte of lange termijn bewaard
- afhankelijk v hoeveelheid en duur v info - outputfase
- info uit geheugen wordt weer opgehaald
10
Q
de sensorische geheugens
A
- algemeen
- fractie v seconde
- info wordt vergeleken met aanwezige kennis (in LTG) EN meest relevante info wordt naar KTG doorgestuurd - input = gebeurd automatisch / relatief grote capaciteit
- output = gebeurd automatisch en kost geen moeite
11
Q
de kortetermijngeheugens
A
- algemeen
- William James, een vd vaders vd psychologie = “a stream of consciousness”
- bepaalde ervaringen > lang genoeg onthouden om iets mee te kunnen doen !! - werkgeheugen (of kortetermijngeheugen)
- tijdelijke opslag v feiten, ervaringen en gebeurtenissen
- vb. een zin begrijpen, met elkaar praten, problemen proberen op te lossen, wat we waarnemen - verschillende kortetermijngeheugen
- NIET één !!
- systemen hebben elk beperkte capaciteit > werken onafhankelijk v elkaar
12
Q
het opnemen van informatie in de KTGs
A
- voorwaarden
- bewust mee bezig zijn
- afwijkt v wat we ons verwachten
- we er ons op concentreren
- AANDACHT !! belangrijkste filter - akoestische encodering
- info bij voorkeur op basis v klanken - het oproepen van info uit het kortetermijngeheugen
- per definitie; inhoud vd KTG = altijd geactiveerd en dus onmiddellijk beschikbaar
- kwestie v alles of niets
13
Q
het opslaan van informatie in de KTGs
A
- George Miller
- grondlegger vd cognitieve psychologie
- mens gemiddeld 7 (marge tss 5 en 9) afzonderlijk items of chunks (= brokjes) kan vasthouden
- 7 dingen tegelijk onthouden - chunken
- capaciteit v KTG uitbreiden
- kleinere groep hoeveelheden info groeperen
- vb. intelligentietesten - opslagduur
- zo’n 15 à 20 seconden
- verlengen door info luidop of inwendig te herhalen
- verkort door = displacement
14
Q
de langetermijngeheugens
A
- stellen ons in staat om;
- feiten jarenlang onthouden
- emoties die we ervaren, te herinneren
- kennis die we hebben opgedaan op school of in dagelijks leven gebruiken op problemen op te lossen
- zekere handigheid, blijven gebruiken
15
Q
het opnemen van informatie in de LTGs
A
- opname
- in twee stappen
- info tijdelijk opgeslagen in hippocampus EN definitief geïntegreerd in grote hersenen - drie manieren vh opslaan (of coderen)
- abstracte betekenissen > semantische- of verbale codering = betekenis opslaan v globale inhoud
- visuele beelden of codes
- handeling (motorische codes) - meervoudige encodering
- kans groter dat we die info later terug kunnen oproepen