Tentamen 2018-2019 Flashcards

1
Q

Spieren inademing

A

mm. intercostales externi
aanspannen diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Spieren uitademing

A

mm. intercostales interni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er bij hyperventilatie

A

Door te hoge pCO2 wordt het bloed zuurder (toename H+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil perifere en centrale chemosensoren

A

Perifere: sneller, O2, grote vaten
Centrale: trager, CO2 en pH, hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf elektrische activiteit van hartspiervezel na prikkeling

A
  1. snelle dekpolarisatie door opening Na+ kanalen
  2. kalium cel in en membraan potentiaal terug naar 0 mV
  3. plateaufase: kalium cel uit en Ca2+ cel in
  4. membraan herstelt zich naar -90 mV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vena portae

A

ader die veneus bloed afvoert van darmen, milt, maag en pancreas. Lever zuivert dit bloed en geeft het dan door aan vena cava inferior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 kanalen warmtereceptoren

A

fasische: vuren als temp. plots verandert.
Tonische: vuren bij constante temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

myeloïde leukemie

A

verhoging van blasten, nog niet uitgerijpte cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Volgorde waarin voorlopercellen van rode bloedcellen in aantal toenemen

A
  1. pro-erytroblast
  2. basofiele erytroblast
  3. polychromatofiele erytroblast
  4. acidofiele erytroblast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 eigenschappen hematopoetische stamcellen?

A

zelfvermeerdering
pluripotent: kunnen tot verschillende bloedcellen differentiëren
lage delingsfrequentie, maar hoge delingscapaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Componenten beenmerg

A

Vetcellen
granulocytaire ontwikkelingsreeksen
erytrocytaire ontwikkelingsreeksen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke structuren spelen geen rol bij neonatale bloedcirculatie?

A

sinus coronarius
sinus transversus
sinus obliquus
truncus pulmonalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functie ductus arteriosus

A

zorgt dat bloed uit pulmonale arteriën omzeilt naar aorta, zodat er geen bloed naar de nog niet ontwikkelde longen gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil perifere en centrale thermosensoren

A

perifeer: kortere latentieperiode, koude en warmte sensoren, gevoelig voor omgevingstemperatuur
Centraal: langere latentieperiode, in thalamus, niet gevoelig voor omgevingstemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe zorgt verhoogde huiddoorbloeding voor afkoeling

A

Wanneer er meer stroming zal zijn naar bepaald deel van lichaam, zal het bloed ook meer oppervlakkig gaan stromen doordat men genoeg bloedtoevoer heeft. Hierdoor vindt er meer verdamping plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bursa omentalis

A

ruimte achter de maag en lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat vasculariseert de a. pancreatoduodenalis inferior?

A

kop pancreas
onderste deel duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat vasculariseert de a. colica media?

A

colon transversum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat vasculariseert de a. colica dextra

A

colon ascendens

20
Q

wat vasculariseert de a. ileocolilca

A

ileum, caecum en appendix

21
Q

wat vasculariseert de a. jejunales

A

jejunum

22
Q

wat vasculariseert de aa. ilealis

A

ileum

23
Q

Vertakkingen aorta

A

Truncus coeliacus
a. renalis dextra en sinistra
a. mesenterica superior
a. mesenterica inferior
aa. gonadales (vrouw: a. ovarica en man: a. testicularis)

24
Q

verschil a./v. renalis dextra en sinistra?

A

a. renalis dextra langer dan sinistra
a. renalis sinistra ligt hoger
v. renalis sinistra langer dan dextra

25
Q

parietale deel peritoneum

A

buitenste vlies dat tegen buikwand aan ligt

26
Q

viscerale deel peritoneum

A

ligt om organen

27
Q

intraperitoneaal

A

in het peritoneum gelegen: deze organen hebben instulping van peritoneum

28
Q

retroperitoneaal

A

achter peritoneum gelegen

29
Q

subperitoneaal

A

onderaan peritoneum gelegen

30
Q

verschillen jéjunum en ileum

A

jejunum: roze, lange Vasa recta, weinig arcades
Ileum: grijs, korte Vasa recta, veel arcades

31
Q

Wat ontstaat er uit de gonaden bij een vrouw?

A

Ovarium

32
Q

Wat ontstaat er uit de gangen van Müller bij een vrouw?

A

tuba uterina (eileiders)
uterus
bovenste deel vagina

33
Q

functie m. sphincter urethrae internus

A

sluiten van de vesica urinaria

34
Q

Retrograde ejaculatie

A

ontstaat doordat blaashals niet goed sluit, waardoor bij ejaculatie de sperma in blaas kan komen

35
Q

incontinentie

A

ongecontroleerd plas uit urinebuis.

36
Q

Standaarddeviatie

A

maat voor spreiding van gegevens/afwijkingen ten opzichte van gemiddelde

37
Q

Hoe groter de steekproef…

A

hoe kleiner/smaller betrouwbaarheidsinterval
hoe kleiner de p-waarde

38
Q

Wat betekent p < 0,05

A

de kans dat het gevonden resultaat aan toeval te wijten is, is kleiner dan 5% > statistisch significant > nulhypothese verwerpen

39
Q

Effect randomisatie

A

effect van:
natuurlijk beloop
placebo effect
confounders
meetfouten
vallen tegen elkaar weg

40
Q

Waar wordt bij een cohortstudie naar gekeken?

A

hoeveel mensen hebben een bepaalde risicofactoren t.o.v. mensen die het niet hebben en hoeveel er van elke groep een ziekte ontwikkelen.

41
Q

Specifiteit

A

percentage van negatieve mensen, die ook negatieve test hebben.

42
Q

Sensitiviteit

A

percentage positieve mensen, die ook positieve test hebben

43
Q

positief voorspellende waarde

A

kans dat de patiënt een ziekte heeft, gegeven dat de test positief is.

44
Q

negatief voorspellende waarde

A

kans dat patiënt ziekte niet heeft, gegeven dat test negatief is.

45
Q

4 belangrijke ethische principes

A

Autonomie
Niet-schaden
Weldoen
Rechtvaardigheid